ECLI:NL:GHSHE:2021:149

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.280.357_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontslag door rechtbank benoemde vereffenaar in erfzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van twee erflaters. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 2 april 2020 op verzoek van de verweerster een vereffenaar benoemd, wat door de verzoeker werd betwist. De verzoeker stelde dat de nalatenschap al was vereffend en dat er geen schulden meer waren, en vroeg het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen. De verweerster en de vereffenaar stelden daarentegen dat de benoeming van de vereffenaar noodzakelijk was vanwege de complexe situatie tussen de erfgenamen en de mogelijke aanwezigheid van schulden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2020 zijn de partijen gehoord, waarbij de verzoeker zijn grieven uiteenzette en de verweerster en de vereffenaar hun standpunten verdedigden. Het hof overwoog dat er onvoldoende bewijs was dat de wettelijke vereffening van de nalatenschap volledig was voltooid. Het hof concludeerde dat, gezien de moeizame verstandhouding tussen de erfgenamen, het wenselijk was dat een onafhankelijke vereffenaar een boedelbeschrijving opstelde. Het hof oordeelde dat er geen gewichtige redenen waren om de benoeming van de vereffenaar ongedaan te maken en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. De kosten werden gecompenseerd, zoals gebruikelijk in erfzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 januari 2020
Zaaknummer: 200.280.357/01
Zaaknummer eerste aanleg: C02/363166 / HA RK 19-215
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker]
advocaat: mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. R. Zwamborn te Goes.
belanghebbenden:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
legitimaris,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
ter zitting van 2 september 2020 niet verschenen,
overleden op 13 december 2020
en
[de vereffenaar] ,
in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater 1] en [erflater 2] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de vereffenaar,
advocaat: mr. S.R. Baetens te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 april 2020 waarbij - zakelijk weergegeven - het verzoek van [verweerster] om ex artikel 4:204 BW een vereffenaar te benoemen in de nalatenschap van [erflater 1] en [erflater 2] (hierna gezamenlijk te noemen: erflaters) is toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juni 2020, heeft [verzoeker] - kort weergegeven - verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
de verzoeken van [verweerster] (alsnog) af te wijzen, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2020, heeft [verweerster] - kort weergegeven - verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, alle door [verzoeker] opgeworpen grieven af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten van [verweerster] .
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2020, heeft de vereffenaar - kort weergegeven - verzocht om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn grieven af te wijzen, een en ander voor zover de vereffenaar daartegen verweer gevoerd heeft.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 januari 2020;
- de brief van de advocaat van [verweerster] d.d. 19 augustus 2020;
- de ter zitting in hoger beroep (2.5.) door de advocaat van [verzoeker] overgelegde pleitaantekeningen;
- de ter zitting in hoger beroep (2.5.) door de advocaat van de vereffenaar overgelegde spreekaantekeningen.
2.5.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 2 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoeker] , bijgestaan door mr. Van Dijke,
- [verweerster] , bijgestaan door mr. Zwamborn,
- de vereffenaar, bijgestaan door mr. Baetens.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft op verzoek van [verweerster] ex artikel 4:204 BW een vereffenaar benoemd in de nalatenschap van de ouders van [verzoeker] , [verweerster] en [belanghebbende] . Daarbij heeft de rechtbank – kort weergegeven – overwogen dat niet is gebleken dat de wettelijke vereffening van de nalatenschap reeds voltooid is. [verzoeker] en [belanghebbende] hebben volgens de rechtbank hun standpunt dat deze taken ook kunnen worden betrokken in een verdelingsprocedure volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank overwoog voorts dat de vereffenaar mogelijk nog een taak heeft ten aanzien van de vraag of de erven van vader te gelden hebben als schuldeisers in de nalatenschap. Daarnaast overwoog de rechtbank dat belanghebbenden gedurende de vereffening in verzet kunnen komen tegen de door de vereffenaar nog op te stellen uitdelingslijst en rekening en verantwoording. Juist gelet op het feit dat er tussen de erfgenamen discussie is over de omvang van de nalatenschap acht de rechtbank het van belang dat voornoemde stukken door een vereffenaar worden opgesteld.
3.2.
[verzoeker] voert tegen bovengenoemde beschikking - kort weergegeven - de navolgende zes grieven aan:
- de nalatenschap is (feitelijk) reeds vereffend (grief I);
- de vordering van [verweerster] is gepretendeerd (grief II);
- er zijn geen derden of externe schuldeisers, dus deze kunnen ook niet benadeeld worden (grief III);
- het benoemen van een vereffenaar is niet het juiste middel om bij een conflictsituatie tot verdeling van een nalatenschap te komen (grief IV);
- [verzoeker] heeft geen vertrouwen (meer) in de persoon van de executeur (grief V);
- de rechtbank heeft het aanbod van [verzoeker] tot het maken van concrete werkafspraken ten onrechte gepasseerd (grief VI).
Concluderend stelt [verzoeker] dat de vereffening van de nalatenschap reeds lang geleden voltooid is en dat er geen schulden zijn, dan wel dat die al lang geleden voldaan zijn. De enige reden waarom [verweerster] om de benoeming van een vereffenaar heeft verzocht is om de nalatenschap af te wikkelen, althans uit de verdeling te geraken om zo haar gepretendeerde vordering op [verzoeker] te kunnen verhalen. Ondanks het feit dat [verzoeker] [verweerster] meerdere malen heeft laten weten dat zij die wens niet in vervulling kan brengen door de benoeming van een vereffenaar houdt [verweerster] halsstarrig vast aan dit eerder ingenomen standpunt. Door een (zware) vereffenaar te benoemen heeft de rechtbank het werkelijke probleem dat partijen verdeeld houdt en hun onderlinge verhoudingen miskend. Het verzoek van [verweerster] had afgewezen moeten worden. Inmiddels is het ook duidelijk geworden dat de huidige vereffenaar in ieder geval niet de aangewezen persoon is om te vereffenen.
3.3.
Ter zitting in hoger beroep is hieraan door en namens [verzoeker] - zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. Ten onrechte stelt de vereffenaar dat zij door [verzoeker] dringend verzocht werd haar werkzaamheden integraal op te schorten. [verzoeker] vroeg haar slechts om zeer terughoudend op te treden
Ook is relevant of zich (externe) schuldeisers gemeld hebben. Het is onzorgvuldig dat [verzoeker] niet op de hoogte is gesteld van de oproep door de vereffenaar en dat er nog geen lijst van door de vereffenaar erkende en betwiste vorderingen en aansprakelijkheden is neergelegd, althans dat [verzoeker] daarover niet geïnformeerd is. [verzoeker] veronderstelt dus dat er geen (externe) schuldeisers zijn, een reden te meer om de nalatenschap niet (zwaar) te laten vereffenen.
[verzoeker] merkt voorts met het oog op het salaris van de vereffenaar op dat hij de vereffenaar tijdig op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij in hoger beroep zou gaan en dat niet alle werkzaamheden van de vereffenaar noodzakelijk waren, althans kostenefficiënter hadden kunnen worden uitgevoerd.
Het bezoek van de vereffenaar aan de tot de nalatenschap behorende woning kwam voor [verzoeker] geheel onverwacht. Zo ook de door de vereffenaar aan (de advocaat van) [verzoeker] verzonden brief, welke brief ten minste suggereert dat de vereffenaar meent dat de [verzoeker] zich schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal en/of ten minste benadeling van de overige deelgenoten. Die gang van zaken is absurd. [verzoeker] werd ook ná het bezoek van de vereffenaar aan de woning niet door de vereffenaar geïnformeerd: hij kwam daar achter, toen hij voor het opnemen van meterstanden de woning wilde bezoeken en de woning niet in kon. Over het bezoek van de vereffenaar aan de woning (in aanwezigheid van [verweerster] , maar niet van [verzoeker] ), het niet (vooraf) informeren van [verzoeker] daarover en het vervolgens beschuldigen van [verzoeker] wenst [verzoeker] tot slot te melden dat hij de vereffenaar vraagt om voortaan in soortgelijke gevallen een eigen visie op de kwestie te creëren (na hoor en wederhoor) alvorens zij, al dan niet op aandringen van een andere erfgenaam, met de beschuldigende vinger wijst. De vereffenaar zet hiermee haar geloofwaardigheid als onafhankelijke derde op het spel.
[verweerster] stelt in haar verweerschrift dat de vereffening snel tot een eind kan worden gebracht als er inderdaad geen schulden aanwezig zijn. Nu de termijn voor indiening van vorderingen reeds is verstreken is het dus voor beide partijen van belang dat hier duidelijkheid over wordt verstrekt. Als er geen schuldeisers zijn, kan er sowieso worden verdeeld, aldus nog steeds [verzoeker] .
Hij voegt hieraan toe dat natuurlijk uit het verweerschrift van [verweerster] wel blijkt dat er een geschil is tussen de deelgenoten, maar het betreft een intern geschil waar de rechter na een vordering tot verdeling een knoop over kan doorhakken. Een vereffenaar zal altijd een in de optiek van één partij foute keuze maken. [verzoeker] begrijpt [verweerster] wel en ook de achtergrond van haar verweerschrift, immers door vooral te wijzen op de onderlinge spanningen wordt duidelijk dat sprake is van een geschil. Het blijft echter bij de interne verhoudingen tussen de deelgenoten en het is in deze procedure niet aan het hof om daarover te oordelen.
De onderhandeling over het verdelingsvraagstuk is misgelopen, maar [verzoeker] ziet niet in dat om die reden een zware vereffenaar moest worden benoemd. Voor lopende kosten, beheer van de onverdeeldheid en gebruik van de tot de gemeenschap behorende goederen biedt titel 7 van boek 3 BW de nodige waarborgen. Zo kan een beheersbevoegde partij worden aangewezen en kunnen afspraken worden gemaakt over kosten van onderhoud en herstellingen en kunnen gebruiksrechten worden gevestigd. Daarmee zou volledig kunnen worden voldaan aan de kennelijk bij [verweerster] aanwezige wensen.
Wat [verzoeker] betreft kan ter zitting nog worden afgesproken dat de woning te koop wordt aangeboden.. Eventuele schuldeisers kunnen uit het na verkoop en levering in depot gehouden bedrag worden voldaan. De deelgenoten hebben altijd de gelegenheid om onderlinge vorderingen te verrekenen, al dan niet na vaststelling daarvan door de rechter
3.4.
Bij verweerschrift heeft [verweerster] - zakelijk weergegeven – het navolgende gesteld. [verweerster] betwist dat de nalatenschap inmiddels zou zijn vereffend. Of er al dan niet sprake is van schulden en dus van externe schuldeisers kan immers nog steeds niet met zekerheid worden gesteld. Dit mag niet worden afgeleid uit het enkele feit dat de erfgenamen door de fiscus zijn aangeslagen voor erfbelasting.
Voorts betwist [verweerster] dat er sprake zou zijn van een gepretendeerde vordering op de nalatenschap. Zij stelt dat [verzoeker] diverse roerende zaken uit de woning van erflaters ontvreemd heeft en dat hieruit mogelijk een vordering van de nalatenschap op [verzoeker] kan voortvloeien. Voorts acht [verweerster] het benoemen van een vereffenaar in deze zaak wel het juiste middel om tot een verdeling van de nalatenschap te komen. De erfgenamen hebben al vier jaar discussie en zijn nog niets opgeschoten. Juist een professionele vereffenaar kan wel degelijk een bepaald gewicht in de schaal leggen om zowel de vereffening als de verdeling vlot te trekken.
Ook is [verweerster] van mening dat de vereffenaar haar werk tot dusverre zeer deugdelijk en professioneel heeft uitgevoerd.,. Tot slot merkt [verweerster] op dat de door [verzoeker] aangeboden werkafspraken feitelijk als een voorstel tot een minnelijke regeling moeten worden gekwalificeerd, het is dan niet aan de rechtbank maar aan [verweerster] om hiermee al dan niet in te stemmen.
Concluderend betwist [verweerster] dat de vereffening van de nalatenschap al lang geleden zou zijn voltooid, alsmede dat er vaststaat dat er geen schulden zijn. De rechtbank heeft de vereffenaar op de juiste grond benoemd en ook de persoon van de vereffenaar staat wat [verweerster] betreft niet ter discussie. [verzoeker] zal het simpelweg met geen enkele vereffenaar eens zijn, het vervangen van de huidige vereffenaar, hetgeen niet eens door [verzoeker] verzocht is, zal uitsluitend vertragend werken.
3.5.
Ter zitting in hoger beroep is hieraan door en namens [verweerster] - zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. [verzoeker] voelt ten onrechte onheus bejegend door de vereffenaar. Ook is gebleken dat [verzoeker] de tot de nalatenschap behorende woning verwaarloosd heeft en niet naar behoren heeft beheerd.. Of er geen (externe) schuldeisers zijn is op dit moment ook nog niet helemaal zeker. Zolang dat niet vast staat en er interne discussie is lijkt het raadzaam om een professionele vereffenaar op deze zaak te hebben. Overigens heeft [verweerster] ten aanzien van haar vorderingen op de nalatenschap alles keurig bijgehouden, en kan ook aantonen welke goederen door [verzoeker] inmiddels aan de nalatenschap zijn onttrokken.
3.6.
Bij verweerschrift heeft de vereffenaar - zakelijk weergegeven – het navolgende gesteld. De vereffenaar kan zich (nog) niet uitlaten over de vraag of haar benoeming juist was. Daarvoor heeft zij nog onvoldoende onderzoek kunnen doen, voornamelijk vanwege haar terughoudende houding vanwege het door [verzoeker] ingestelde hoger beroep. Zij heeft zich derhalve nog geen beeld van de samenstelling en waardering van de nalatenschap kunnen vormen. De tot op heden in het belang van de boedel uitgevoerde taken zijn echter correct, zorgvuldig en efficiënt verricht. De verwijten van [verzoeker] aan het adres van de vereffenaar zijn daarmee onterecht. De vereffenaar handelt in het belang van de boedel. Dat de vereffenaar haar oren zou laten hangen naar [verweerster] is suggestief en ook niet op feiten gebaseerd.
3.7.
Ter zitting in hoger beroep is hieraan door en namens de vereffenaar - zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. De vereffenaar merkt op dat [verzoeker] miskent dat de wijziging van de rechtsgrond ter mondelinge behandeling in eerste aanleg de mogelijkheid open laat om na een eerdere beëindiging van een vereffening vanwege een gebrek aan schulden alsnog tot een te benoemen vereffenaar kan leiden. [verzoeker] betoogt dat de beneficiaire aanvaarding in beginsel op grond van artikel 4:202 BW leidde tot een vereffeningsverplichting, maar deze als beëindigd kan worden beschouwd vanwege het gegeven dat er geen blijk is van schulden van de nalatenschap. Zelfs al zou dat waar zijn, dan wordt daarmee miskend dat artikel 4:202 BW mede bepaalt dat wanneer de rechtbank tot benoeming van een vereffenaar op grond van artikel 4:203 of 4:204 BW overgaat, de
vereffeningsverplichting van toepassing is. Na benoeming eindigt de vereffeningsverplichting van een door de rechtbank benoemde vereffenaar niet van rechtswege bij het ontbreken van schulden. Indien de vereffenaar bij het uitvoeren van diens verplichtingen waaronder het opstellen van een boedelbeschrijving, is gebleken dat er tot de nalatenschap geen schulden behoren of alle schulden uit de beschikbare baten kunnen worden voldaan, wordt diens verplichting verlicht op grond van artikel 4:221 lid 2 BW.
Vanwege de wijziging van de grondslag van het verzoek ter mondelinge behandeling
in eerste aanleg, dient op grond van de in artikel 4:203 BW genoemde rechtsingang te
worden bekeken of de benoeming van een vereffenaar aan de orde is. De rechtbank
heeft een discretionaire bevoegdheid om over te gaan tot benoeming van een vereffenaar. Dat kan dus ongeacht de vraag of de nalatenschap solvent of insolvent is.
In eerste aanleg ging het debat voornamelijk over de vraag of aan de vereffenaar nog
een mogelijke taak toekomt.
Het voordeel van de benoeming van een professionele vereffenaar is dat er op correcte wijze tot het opstellen van een boedelbeschrijving kan worden gekomen, het daaraan ten grondslag liggende onderzoek zorgvuldig kan worden verricht en de termijn van artikel 4:214 lid 1 BW geldt. Bovendien staat de nalatenschap onder toezicht van de kantonrechter op grond van artikel 4:210 BW.
De vereffenaar heeft haar onderzoek naar de samenstelling en waardering van de nalatenschap nog niet volledig kunnen uitvoeren. Zo ontbreken nog diverse bankrekeningafschriften over de afgelopen jaren. Bovendien heeft de vereffenaar nog geen werkzaamheden kunnen verrichten ter zake de stelling dat diverse roerende goederen zijn verduisterd. De volledige administratie is nog niet aan de vereffenaar afgegeven. De vereffenaar concludeert derhalve dat de grieven niet kunnen slagen en haar benoeming in stand dient te blijven.
3.8.
Partijen gehoord hebbende heeft het hof ter zitting in hoger beroep besloten de zaak te schorsen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen onderhavige kwestie alsnog in der minne te schikken. Aansluitend heeft het hof besloten de zaak met voornoemd oogmerk aan te houden tot 28 november 2020, waarbij het hof partijen heeft opgedragen het hof uiterlijk op deze datum schriftelijk te berichten inzake de (alsdan) actuele stand van zaken.
3.9.
Bij brief van 16 oktober 2020 heeft de advocaat van [verzoeker] het hof bericht dat constructief inhoudelijk overleg tussen partijen niet van de grond gekomen is. Daar hij er ook geen vertrouwen meer in heeft dat alsnog een compromis zal worden bereikt verzoekt hij het hof uitspraak te doen.
3.1
Bij brief van 2 november 2020 bericht [verweerster] het hof dat zij, kortgezegd, ondanks de opstelling van [verzoeker] , nog immer streeft naar een minnelijke afwikkeling van de kwestie.
3.11.
Bij brief van 24 november 2020 bericht de advocaat van de vereffenaar het hof dat het onderlinge overleg niet het gewenste resultaat gehad heeft en dat zij aanneemt dat nu [verzoeker] reeds om een uitspraak verzocht heeft het daar dan ook wel toe zal komen.
3.12.
Bij brief van 18 december 2020 stelt [verweerster] het hof op de hoogte van de volgens haar meest recente ontwikkelingen, met name ten aanzien van het overlijden van haar tante, [tante] , ( [belanghebbende] ) op [datum] 2020.
3.13.
Na kennisname van alle voornoemde schriftelijke berichten heeft het hof bepaald heden uitspraak in onderhavige zaak te doen.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.15.
Artikel 4:206 lid 5 BW bepaalt dat een vereffenaar kan worden ontslagen om gewichtige redenen, zulks (onder meer) op verzoek van een erfgenaam of schuldeiser van de nalatenschap. Dit hof heeft in zijn arresten van 21 november 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4506, en 21 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7952 (opmerking hof: dit laatste arrest in de hoedanigheid van gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch), deze maatstaf nader gestalte gegeven in het geval van een executeurschap. Het criterium ‘gewichtige redenen’, en daarmee ook de uitleg, is echter hetzelfde als bij een vereffenaar. Het hof volhardt ook thans bij deze uitleg. Het hof is derhalve van oordeel dat van gewichtige redenen mede sprake kan zijn wanneer van één of meer van de erfgenamen, in principe als gevolg van een tekortschieten van de vereffenaar in het nakomen van zijn taak, niet kan worden gevergd dat de nalatenschap waarin zij deelgenoot zijn nog langer wordt beheerd door de aangestelde vereffenaar.
3.16.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat de wettelijke vereffening van de nalatenschap inmiddels geheel voltooid is. En zelfs al zou de vereffening, nu er zich, na de oproep van de vereffenaar, tot op heden nog geen externe schuldeisers gemeld hebben, toch als volledig voltooid kunnen worden beschouwd, staat zulks er naar het oordeel van het hof niet aan in de weg dat het wenselijk is dat er, mede gelet op de moeizame verstandhouding tussen de deelgenoten, door een onafhankelijke vereffenaar een boedelbeschrijving wordt opgesteld. Bovendien heeft de vereffenaar met het opstellen van een dergelijke boedelbeschrijving ook reeds een aanvang gemaakt.
3.17.
Zowel uit de overlegde stukken als het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt voorts dat [verzoeker] de vereffenaar beticht van partijdigheid, althans dat hij een zekere mate van vooringenomenheid zijdens de vereffenaar jegens zijn persoon veronderstelt. Het hof is evenwel van oordeel dat van enige partijdigheid of vooringenomenheid aan de zijde van de vereffenaar niet gebleken is, maar voegt daar wel aan toe dat een aantal zinsneden in het emailbericht van de vereffenaar aan de advocaat van [verzoeker] d.d. 22 juni 2020 minder gelukkig geformuleerd zijn, in die zin dat het voorstelbaar is dat [verzoeker] hieraan in meer of mindere mate aanstoot heeft genomen. Slotsom van het hof blijft dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat van een ernstig gebrek aan vertrouwen in de vereffenaar dat niet aanstonds weggenomen kan worden, sprake is.
3.18.
Voorts heeft [verzoeker] aangevoerd dat ook de relatief hoge kosten welke aan de werkzaamheden van een (zware) vereffenaar verbonden zijn een reden vormen om de benoeming ongedaan te maken. Daarbij voert [verzoeker] aan dat de vereffenaar, ook nadat [verzoeker] kenbaar gemaakt had tegen haar benoeming in hoger beroep te zullen gaan, doorgegaan is met haar werkzaamheden welke, mede bezien in het licht van het komende hoger beroep, volgens [verzoeker] niet altijd noodzakelijk waren en bovendien ook kostenefficiënter hadden kunnen worden uitgevoerd. Het hof deelt deze zienswijze niet. Niet gebleken is immers dat de vereffenaar, zoals ook door haar is aangevoerd, haar werkzaamheden niet deugdelijk of professioneel zou hebben uitgevoerd, waarbij komt dat [verzoeker] zijn aantijgingen, ook na het verweer van de vereffenaar in deze, niet nader concretiseert of (cijfermatig) onderbouwt.
3.19.
Gelet op het vorengaande komt het hof dan ook tot een bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep. Het hof zal daarbij tevens bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt, zoals in procedures tussen erfgenamen gebruikelijk en in eerste aanleg ook aldus beslist.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, H.A.G. Fikkers en A.P. Zweers-van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2021.