ECLI:NL:GHSHE:2021:1491

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
20/00208
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslagen watersysteemheffing en de taakstelling van het waterschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de aanslagen watersysteemheffing die zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van Waterschap de Dommel voor het jaar 2019. De belanghebbende, eigenaar van ongebouwde percelen, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde deze beslissing, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 21 april 2021 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende aanvoerde dat het waterschap tekortschiet in haar taakstelling zoals vastgelegd in artikel 117 van de Waterschapswet. De belanghebbende betoogde dat de heffingsambtenaar ten onrechte aanslagen had opgelegd, gezien de problemen met de waterhuishouding rondom zijn percelen. Het hof oordeelde echter dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat de belanghebbende de vastgestelde eigenschappen van de percelen niet had bestreden. Het hof benadrukte dat de algemene taakstelling van het waterschap niet afhankelijk is van de specifieke waterhuishouding van individuele percelen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het hof moedigde aan tot constructief overleg tussen de belanghebbende en het waterschap om de waterhuishoudingsproblemen op te lossen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00208
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 februari 2020, nummer SHE 19/2129 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Waterschap de Dommel te Boxtel,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Waterschapswet voor het jaar 2019 aanslagen watersysteemheffing opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Waterschapswet voor het jaar 2019 de volgende aanslagen watersysteemheffing opgelegd:
Aanslagbiljetnummer
Gedagtekend op
Kadastrale aanduiding
Aanslagbedrag
[aanslagbiljetnummer] 1
15 mei 2019
[nummer 1]
[nummer 2]
€ 176,65
€ 162,66
[aanslagbiljetnummer] 2
31 mei 2019
[nummer 3]
€ 201,25
[aanslagbiljetnummer] 3
31 mei 2019
[nummer 4]
[nummer 5]
[nummer 6]
€ 103,21
€ 64,20
€ 419,68
[aanslagbiljetnummer] 4
30 juni 2019
[nummer 7]
[nummer 8]
€ 157,26
€ 396,12
[aanslagbiljetnummer] 5
30 juni 2019
[nummer 9]
[nummer 10]
[nummer 11]
[nummer 12]
[nummer 13]
€ 110,88
€ 118,23
€ 52,09
€ 0,20
€ 23,50
Het totaalbedrag van de aanslagen is € 1.975,93.
2.2.
Belanghebbende woont aan de [adres] in [woonplaats] en is eigenaar van de percelen zoals hiervoor genoemd. De percelen zijn ongebouwd. De kadastrale percelen 1.4999 en 1.5000 betreffen (gedeeltelijk) een natuurterrein.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar terecht de aanslagen watersysteemheffing heeft opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag watersysteemheffing. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Artikel 117, lid 1, Waterschapswet luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die:
a. (…)
b. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;
c. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen;
d. (…)”
4.2.
Op grond van artikel 2, lid 2, van de Verordening watersysteemheffing waterschap De Dommel 2019 (hierna: de Verordening) wordt de heffing geheven van hen die:
“a. (…)
b. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;
c. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het waterschap.
d. (…)”
Ingevolge artikel 2, lid 3, van de Verordening is heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdeel b en c, degene die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dit tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Op grond van artikel 6, lid 1, van de Verordening bedraagt het tarief voor de heffing van ongebouwde onroerende zaken € 50,47 per hectare. Op grond van artikel 8 van de Verordening bedraagt het tarief voor natuurterreinen € 2,26 per hectare.
4.3.
Belanghebbende betoogt dat geen watersysteemheffing is verschuldigd omdat het waterschap tekort schiet in de uitvoering van haar taken genoemd in artikel 117 Waterschapswet. Belanghebbende is reeds geruime tijd in overleg met het waterschap over problemen aangaande de waterhuishouding rondom de bovengenoemde percelen. Volgens belanghebbende heeft het waterschap ten onrechte onvoldoende inspanningen verricht om de genoemde problemen op te lossen. Daarnaast is belanghebbende van mening dat de rechtbank aan het waterschap de verplichting had moeten opleggen de genoemde problemen op te lossen.
4.4.
De heffingsambtenaar is van mening dat voor de heffing van de watersysteemheffing niet relevant is welke inspanningen het waterschap verricht ten aanzien van bepaalde onroerende zaken en welk concreet profijt deze onroerende zaken hebben bij de taakuitoefening van het waterschap.
4.5.
Het hof is van oordeel dat de aanslagen terecht door de heffingsambtenaar zijn opgelegd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat belanghebbende de eigenschappen van de percelen zoals door de heffingsambtenaar vastgesteld niet heeft bestreden. De grieven van belanghebbende aangaande de specifieke waterhuishouding rondom de percelen van belanghebbende, kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Uit artikel 117 Waterschapswet volgt immers een algemene taakstelling. De stelling van belanghebbende dat de rechtbank ten onrechte geen verplichtingen heeft opgelegd aan het waterschap aangaande de problematiek rondom genoemde percelen, is onjuist. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zij in dit kader geen verplichtingen kan opleggen aan het waterschap.
4.6.
Op de zitting is gebleken dat het conflict ten aanzien van de waterhuishouding rondom genoemde percelen nog niet is opgelost en bij belanghebbende de nodige frustratie heeft opgeroepen. Het hof heeft om die reden op de zitting het belang van een constructief overleg tussen belanghebbende en het waterschap benadrukt, zodat een oplossing voor de problemen met de waterhuishouding kan worden bereikt. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat het waterschap mediation heeft voorgesteld en belanghebbende heeft in reactie daarop op de zitting verklaard daartoe bereid te zijn.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, raadsheer, in tegenwoordigheid van L. Noordhuizen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.