In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de aanslagen watersysteemheffing die zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van Waterschap de Dommel voor het jaar 2019. De belanghebbende, eigenaar van ongebouwde percelen, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde deze beslissing, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 21 april 2021 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende aanvoerde dat het waterschap tekortschiet in haar taakstelling zoals vastgelegd in artikel 117 van de Waterschapswet. De belanghebbende betoogde dat de heffingsambtenaar ten onrechte aanslagen had opgelegd, gezien de problemen met de waterhuishouding rondom zijn percelen. Het hof oordeelde echter dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat de belanghebbende de vastgestelde eigenschappen van de percelen niet had bestreden. Het hof benadrukte dat de algemene taakstelling van het waterschap niet afhankelijk is van de specifieke waterhuishouding van individuele percelen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het hof moedigde aan tot constructief overleg tussen de belanghebbende en het waterschap om de waterhuishoudingsproblemen op te lossen.