ECLI:NL:GHSHE:2021:1682

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
20-003422-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor smaad en smaadschrift met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor smaad en smaadschrift, waarbij hij een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, opgelegd kreeg. De politierechter had ook een schadevergoeding van € 1,00 aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij zou toewijzen. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.

Het hof heeft het beroep van de verdachte in zijn geheel gegrond verklaard en het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 opzettelijk de eer en goede naam van de benadeelde partij heeft aangetast door het verspreiden van een e-mail waarin hij beschuldigingen uitte over de betrokkenheid van de benadeelde partij bij een misdrijf tegen zijn vrouw. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wist dat de feiten in strijd met de waarheid waren, en heeft hem daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken. De verdachte is wel schuldig bevonden aan smaad en smaadschrift, en het hof heeft hem een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is geheel toegewezen, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003422-19
Uitspraak : 9 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 4 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-860217-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Horst op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van laster veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de [benadeelde partij] geheel toegewezen tot een bedrag van
€ 1,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens is de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil, en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ten aanzien van het medeplegen partieel zal vrijspreken en het overige tenlastegelegde bewezen zal verklaren, en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de [benadeelde partij] geheel toegewezen kan worden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en in dat verband het hof verzocht om de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] af te wijzen danwel niet-ontvankelijk te verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari
2018 tot en met 29 maart 2018 te Asten, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk, - al dan niet - door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of goede naam van [naam] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van verdachtes mededader(s) (telkens) met voormeld doel bij mail (van 01 maart 2018) aan een of meer leden van carnavalsvereniging [naam] - zakelijk weergegeven - meegedeeld, dat:
- zijn, verdachtes, vrouw op 03 september 2017 slachtoffer is geworden van een misdrijf en/of (daarbij) is gedrogeerd en/of van haar vrijheid is beroofd en/of is verkracht en/of
- dat hierbij vier mannen uit Asten betrokken zijn en/of
- dat één van die mannen woonachtig is in het centrum van Asten en/of
- dat die mannen (allemaal) bekenden zijn van de leden van carnavalsvereniging [naam] en/of
aan een of meer inwoners van Asten - zakelijk weergegeven - meegedeeld, dat:
- (onder andere) [naam] schuldig is aan en/of betrokken is geweest bij de verkrachting en/of het drogeren van zijn, verdachtes, vrouw op 03 september 2017 en/of
- dat één van de leden van carnavalsvereniging [naam] hierbij betrokken was,
(al dan niet) terwijl verdachte en/of een van verdachtes mededader(s) wist(en) dat dit/deze tenlastegelegde feit(en) in strijd met de waarheid was/waren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof spreekt de verdachte partieel vrij van het ten laste gelegde medeplegen nu het hof niet bewezen acht dat verdachte het (overigens) bewezenverklaarde in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft begaan.
Het hof spreekt de verdachte eveneens, om redenen die hieronder onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ nog zullen worden aangegeven, vrij van impliciet primair ten laste gelegde laster.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 28 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 te Asten, opzettelijk, - al dan niet - door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en/of goede naam van [naam] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel bij mail van 01 maart 2018 aan leden van carnavalsvereniging [naam] - zakelijk weergegeven - meegedeeld, dat:
- zijn, verdachtes, vrouw op 03 september 2017 slachtoffer is geworden van een misdrijf en (daarbij) is gedrogeerd en van haar vrijheid is beroofd en is verkracht en
- dat hierbij vier mannen uit Asten betrokken zijn en
- dat één van die mannen woonachtig is in het centrum van Asten en
- dat die mannen (allemaal) bekenden zijn van de leden van carnavalsvereniging [naam] en
aan inwoners van Asten - zakelijk weergegeven - meegedeeld, dat:
- (onder andere) [naam] schuldig is aan en/of betrokken is geweest bij de verkrachting en/of het drogeren van zijn, verdachtes, vrouw op 03 september 2017 en
- dat één van de leden van carnavalsvereniging [naam] hierbij betrokken was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Door de verdediging is overeenkomstig de inhoud van een ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Op 15 september 2017 heeft de vrouw van verdachte aangifte gedaan. [1]
Volgens het opschrift van de aangifte zou sprake zijn geweest van (poging) verkrachting. Op de vraag van verbalisanten waarvan zij aangifte wil doen, antwoordt de vrouw van verdachte: "Van dat zij mij gedrogeerd hebben en hoogstwaarschijnlijk seksueel misbruikt, daar wil ik aangifte van doen". Zij verklaart op 3 september 2017 in de middag met bevriende stellen naar een bierproeverij te zijn gegaan en die dag meerdere keren alcohol te hebben gedronken. Later in de avond kwam zij twee vrienden tegen. Zij vroegen haar of zij nog even meeging om te 'chillen' en zij besloot dat te doen. Vanaf dat moment zegt zij in haar aangifte zich niets meer te kunnen herinneren tot het moment dat zij die nacht liggend in een bed in de woning van de heer [naam] , die zij niet kende, wakker werd uit een soort diepe slaap. Ze ontdekte toen dat zij geen kleren droeg en zou in paniek zijn geraakt. Ze hoorde haar man (verdachte), die naar later bleek rond 03:00 uur 's nachts haar fiets voor de woning had zien staan, praten met de bewoner van de woning. Zij heeft zich aangekleed en haar man kwam naar boven. Hij was erg boos en zou haar de huid vol hebben gescholden. Zij zou tegen verdachte hebben gezegd dat zij niet wist wie de man was. Thuis aangekomen heeft zij er met verdachte en een bevriend stel over gesproken. Haar man heeft later nog tegen haar gezegd dat ze hele grote ogen had en dat hij haar zo nog nooit had gezien. Na een doktersbezoek heeft zij met verdachte gesproken over 'doorpakken om het te laten onderzoeken'. In haar aangifte merkt de vrouw van verdachte op dat zij daar een beetje moeite mee had omdat zij niet wist waar zij aan zou beginnen. Verdachte en een vriendin zouden haar vervolgens hebben overtuigd dat zij er toch iets mee moest doen. Ze kreeg ook zelf steeds meer het gevoel dat het niet klopte. Van de huisarts kreeg zij bericht dat ze naar het ziekenhuis moest als zij er iets mee wilde doen. Vervolgens is de politie ingeschakeld. De vrouw van verdachte verklaart in haar aangifte dat zij bang is dat als het naar buiten zou komen, er in haar woonplaats Asten over haar gesproken zou worden dat zij een 'hoer' en 'sloerie' is, terwijl zij zo helemaal niet is. Desgevraagd verklaart zij in haar aangifte over de gebeurtenissen dat zij, toen zij ontwaakte, wist dat er 'iets' was gebeurd maar dat ze het niet kan uitleggen. Ze moest van heel ver komen. Toen zij wakker werd schrok ze heel erg omdat ze niets aan had en niet wist waar zij was. Ze heeft verder niets aan haar lichaam gevoeld en verklaart ook niet te kunnen zeggen dat er iets in haar lichaam is geweest. Verder verklaart zij dat zij kennelijk in de woning tegen haar man zou hebben gezegd dat hij rustig moest doen omdat de man haar misschien wel geholpen had en dat ze dat vreemd vond in die situatie en het zelf niet meer weet.
Naar aanleiding van deze aangifte heeft de politie onderzoek gedaan. Daarbij zijn de vier mannen gehoord die in de nacht van 3 op 4 september 2017 met verdachte in de woning van [naam] aanwezig waren. Uit hun verklaringen volgt dat alle betrokkenen, waaronder de vrouw van verdachte, die nacht onder invloed van alcohol verkeerden. Er werd ook in de woning nog alcohol genuttigd. [naam] heeft verklaard dat verdachtes vrouw in zijn woning het initiatief nam om met hem te zoenen, dat dat enige tijd heeft geduurd, dat zij vervolgens geslachtsgemeenschap hebben gehad in de slaapkamer van [naam] en dat hij het idee had dat zij er toen goed bij was en wist wat zij deed. De andere betrokkenen bevestigen dat zij hebben gezien dat de vrouw van verdachte en [naam] langdurig in de woning hebben gezoend en dat één van de getuigen zich daarbij ongemakkelijk voelde omdat hij bevriend was met het gezin van verdachte. Ook bevestigen de getuigen dat verdachte en [naam] op enig moment de woonkamer hebben verlaten. Dat er geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden vindt bevestiging in DNA-onderzoek dat is verricht.
Op 28 februari 2018, nadat de betrokkenen waren gehoord, heeft de politie met verdachte en zijn vrouw gesproken (dossierpagina's 234-235). In dit gesprek is naar aanleiding van voornoemd onderzoek door de politie meegedeeld dat geen verdachten aan te wijzen zijn en dat verdachte en zijn vrouw nu heel voorzichtig moeten zijn met het naar buiten brengen van informatie omdat daardoor iemand beschadigd kan worden en men zich dan schuldig maakt aan smaad of laster. Verdachte zou hierop hebben meegedeeld dat hij toch zeker wel de informatie ging delen met de vereniging (het hof begrijpt: carnavalsvereniging ' [naam] ') en dat 'zij' hier niet ongeschonden uit kwamen.
Een dag later, op 1 maart 2018, heeft verdachte een e-mail aan de oud-Prinsen van carnavalsvereniging ' [naam] ' gestuurd (dossierpagina 244, voor- en achterzijde). Volgens dit bericht is de vrouw van verdachte op 3 september 2017 slachtoffer geworden van een misdrijf. Ze is gedrogeerd, begeleid naar een huis, van haar vrijheid beroofd en uiteindelijk verkracht. De vrouw zou een drankje hebben gekregen waar blijkbaar iets in heeft gezeten. Verdachte zag drie mannen uit Asten, die allemaal bekenden 'van ons' zijn, de woning waar hij zijn vrouw en de eigenaar van die woning daarna aantrof verlaten. Nadat aangifte was gedaan tegen 'de 4 personen' is de politie een onderzoek gestart en de '4 betrokken Astenaren' zijn die week bij de recherche opgeroepen voor verhoor. Ook deelt de verdachte in de e-mail mee dat 'wat er hierna gaat gebeuren nog allemaal onduidelijk is'. De e-mail wordt afgesloten met de mededeling dat 'in deze fase' verdachte en zijn vrouw na 6 maanden eindelijk naar buiten kunnen treden met het verhaal en dat zij al te lang mooi weer hebben moeten spelen. Verdachte heeft erkend dat hij na dit e-mailbericht in gesprekken met bestuursleden van de carnavalsvereniging en twee oud-prinsen de namen van de '4 betrokkenen' heeft genoemd, waaronder - zo begrijpt het hof - de naam van aangever [naam] .
Aangever [naam] heeft hierop aangifte van smaad/laster gedaan (dossierpagina's 242-243).
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is - kort gezegd - dat hij in de periode van 28 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 al dan niet door verspreiding van (een) geschrift(en) de eer en goede naam van [naam] heeft aangerand door telastlegging van bepaalde feiten met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, al dan niet terwijl hij wist dat deze tenlastegelegde feiten in strijd met de waarheid waren.
Verdachte heeft erkend dat hij de e-mail van 1 maart 2018 heeft verspreid. In deze e-mail worden aan de daarin beschreven personen feiten tenlastegelegd (te weten: betrokkenheid bij een of meer misdrijven, begaan tegen verdachtes vrouw). Verdachte heeft in daaropvolgende gesprekken met derden de namen van deze personen genoemd.
Ruchtbaarheid geven.
Door de verdediging is betwist dat verdachte heeft gehandeld met het doel om ruchtbaarheid te geven als bedoeld in de artikelen 261 en 262 van het Wetboek van Strafrecht. Voor verdachte was niet voorzienbaar dat zijn uitlatingen verder zouden worden verspreid. Bovendien bevat verdachtes e-mail van 1 maart 2018 onvoldoende identificeerbare gegevens.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Onder ‘ruchtbaarheid geven’ in de zin van de artikelen 261 en 262 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan 'het ter kennis van het publiek brengen'. Daarmee wordt een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.
De verdachte heeft tijdens het gesprek met de politie op 28 februari 2018 meegedeeld dat hij - in weerwil van de waarschuwing van de politie - informatie met de carnavalsvereniging ging delen en 'dat zij hier niet ongeschonden uit kwamen'. In voornoemde e-mail, gericht aan ruim 30 leden van de carnavalsvereniging van Asten, deelt de verdachte vervolgens onder meer mee dat hij en zijn vrouw nu eindelijk met het verhaal 'naar buiten' kunnen treden. Verdachte heeft kennelijk ook met dat doel de geadresseerden geïnformeerd. In gesprekken met enkele van deze leden van de carnavalsvereniging heeft verdachte vervolgens de namen van de '4 betrokkenen' uit zijn e-mail genoemd.
De gebeurtenissen spelen zich af in een kleine gemeenschap waarbij de verdachte zich ervan bewust moet zijn geweest dat mededelingen als de onderhavige als een lopend vuurtje zouden rondgaan. Dit vindt bevestiging in verdachtes eigen verklaring dat 'er geruchten in Asten rond gingen' en dat hij (het hof begrijpt: al voorafgaand aan zijn e-mail) veel vragen van mensen kreeg over wat er aan de hand was. Dat gaf hem ook aanleiding om de e-mail te sturen (dossierpagina 254).
Weliswaar worden de '4 betrokkenen' in de e-mail van 1 maart 2018 niet met naam genoemd, maar de wijze waarop zij in het bericht worden beschreven in samenhang met de geruchten die daarvoor al in Asten rondgingen en de gesprekken die verdachte na het verzenden van zijn e-mail met kernfiguren van de carnavalsvereniging heeft gevoerd waarbij hij volgens zijn eigen verklaring de namen van de '4 betrokkenen' heeft genoemd, kon over hun identiteit geen misverstand bestaan.
Het hof acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met het kennelijk doel om ruchtbaarheid te geven.
Wetenschap dat de tenlastegelegde feiten in strijd met de waarheid waren.
Het hof acht met de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten tijde van zijn gedragingen wist dat de door hem tenlastegelegde feiten in strijd met de waarheid waren en overweegt daarover het volgende.
De in artikel 262 van het Wetboek van Strafrecht (laster) bedoelde wetenschap heeft een beperkte betekenis in die zin dat sprake moet zijn van daadwerkelijke wetenschap. Voorwaardelijk opzet is daartoe niet toereikend. Hoewel verdachte op 28 februari 2018 door de politie is ingelicht over de stand van het opsporingsonderzoek - waarbij hem is meegedeeld dat er geen verdachten zijn aan te wijzen en dat de politie nog wat onderzoek moest doen en daarna de uitslag zou meedelen - kan uit die enkele omstandigheid naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat de verdachte wist - in voornoemde zin - dat zijn vrouw niet het slachtoffer was van een misdrijf. Het hof zal de verdachte daarom van dit onderdeel van het tenlastegelegde vrijspreken.
De gevoerde bewijsverweren vinden voor het overige hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

smaadschrift en smaad.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan smaadschrift en smaad. Door zijn handelen heeft de verdachte de eer en de goede naam van [naam] op ernstige wijze bezoedeld. Een dergelijke aanranding van iemands reputatie heeft doorgaans grote negatieve impact op diens persoonlijke levenssfeer. Deze zaak vormt hierop geen uitzondering. Het hof acht dit zeer kwalijk. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat de verdachte een dag voor het versturen van zijn e-mail aan leden van de carnavalsvereniging in Asten door de politie was geïnformeerd dat er geen verdachten zijn aan te wijzen en dat hij daarom voorzichtig moest zijn met het naar buiten brengen van informatie omdat daardoor iemand beschadigd kan worden en hij zich dan schuldig zou maken aan smaad of laster. Deze waarschuwing heeft de verdachte genegeerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gegeven de vrijspraak van de impliciet primair tenlastegelegde laster en gelet op de aard en ernst van de impliciet subsidiair bewezenverklaarde smaad(schrift), mede gelet op de persoon van de verdachte, is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, passend en geboden is.
Vordering van de [benadeelde partij]
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot – zo begrijpt het hof uit de mondelinge toelichting van de benadeelde partij in hoger beroep – schadevergoeding tot een bedrag van € 1,00.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen tot een bedrag van € 1,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman heeft in verband met de bepleite vrijspraak het hof verzocht om de vordering van de [benadeelde partij] af te wijzen danwel niet-ontvankelijk te verklaren.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1,00, zodat de gevorderde immateriële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof ziet, gelet op het zeer geringe (het hof begrijpt: symbolische) bedrag van de gevorderde schadevergoeding geen aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 261 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1,00 (één euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 maart 2018.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 9 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F.P.E. Wiemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte door [naam] d.d. 15 september 2017, onderdeel van het in de wettelijke vorm door Politie Oost-Brabant, Zeden Eindhoven, opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer] en gesloten op 1 mei 2018, dossierpagina's 19-24. Voor zover hierna naar dossierpagina’s wordt verwezen, betreft dit eveneens onderdelen van voormeld proces-verbaal.