ECLI:NL:GHSHE:2021:1737

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
20-000573-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor identiteitsfraude met gebruik van niet op naam gesteld identiteitsbewijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 14 februari 2020 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen voor het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs. De verdachte, geboren in 1989, had zich voorgedaan als zijn broer en een rijbewijs dat op naam van zijn broer stond, getoond aan de politie. Na de aanhouding op 9 augustus 2019 bleek dat de verdachte zich ten onrechte had voorgedaan als zijn broer, wat leidde tot een identiteitsverwisseling. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 2 maanden, wat het hof uiteindelijk ook oplegde. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan, waarbij het hof de ernst van de zaak en de schending van het vertrouwen in identificatiebewijzen in overweging nam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarbij het hof aansluiting zocht bij oriëntatiepunten voor vergelijkbare strafbare feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000573-20
Uitspraak : 20 mei 2021
VERSTEK (DIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-195784-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats/land] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de in dat vonnis opgelegde straf en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2019 tot en met 14 augustus 2019 te Grave en/of te Tilburg, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een rijbewijs (voorzien van nr. [rijbewijsnummer] op naam gesteld van [broer verdachte] geboren op [geboortedag broer verdachte] 1985), door dit document ter controle van zijn identiteit aan (een) opsporingsambtena(a)r(en) en/of (een) medewerker(s) van de PI te Grave te tonen en/of te overhandigen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 augustus 2019 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een rijbewijs (voorzien van nr. [rijbewijsnummer] op naam gesteld van [broer verdachte] geboren op [geboortedag broer verdachte] 1985), door dit document ter controle van zijn identiteit aan een opsporingsambtenaar te tonen en te overhandigen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, Basisteam Groene Beemden, registratienummer
PL2000-2019193480, opgemaakt door [verbalisant 5] , sluitingsdatum 15 augustus 2019, pagina’s 1 tot en met 28. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2019 (pg. 7 t/m 10), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 7)
Op 9 augustus 2019 was ik
(het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] )in uniform gekleed, reed ik in een opvallend politievoertuig en was ik belast met de opsporing van strafbare feiten. Ik voerde mijn werkzaamheden uit samen met verbalisant [verbalisant 3] . Wij zijn omstreeks 09.45 uur gegaan naar een woning gelegen aan [adres 2]
. Aldaar zou een persoon verblijven die gesignaleerd stond voor een openstaande gevangenisstraf van 50 dagen. Deze persoon betrof: [broer verdachte] , geboren op [geboortedag broer verdachte] 1985 te [geboorteplaats/land broer verdachte] . Alvorens wij naar het adres gingen heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , een foto van het gelaat van [broer verdachte] bekeken.
Op het moment dat wij ter plaatse waren bij voornoemde woning zagen wij dat de
voordeur werd geopend door een voor ons niet geïdentificeerd persoon. Vermoedelijk betrof dit de bewoonster van het pand: [betrokkene] , geboren op [geboortedag betrokkene] 1985 te [geboorteplaats betrokkene] . [betrokkene] betreft de moeder van de kinderen van [broer verdachte] . Nadat wij vroegen aan [betrokkene] of [broer verdachte] aanwezig was, zagen wij dat [betrokkene] zich zenuwachtig begon te gedragen, begon te trillen en te stotteren. Tevens zagen wij dat zij op een van haar armen een kind vasthad, dat zij op de grond zette. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat het kind vervolgens vanaf de voordeur richting een tussendeur liep. Ik zag dat deze tussendeur werd geopend en ik zag dat het kind werd opgetild door een mannelijk persoon. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , had het vermoeden dat deze persoon [broer verdachte] betrof. Ik hoorde dat [betrokkene] verklaarde dat wij niet in de woning mochten komen en dat wij een 'huiszoekingsbevel' moesten regelen. Ik zag dat [betrokkene] vervolgens de voordeur sloot.
Nadat wij via de portofoon hoorden dat de dienstdoende hulpofficier van justitie
desgevraagd een machtiging tot binnentreden zou komen afgeven, zagen wij dat de
voordeur werd geopend door een mannelijk persoon. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , had hierbij het idee dat dit de eerder genoemde mannelijke persoon was. Ik zag dat deze persoon naar buiten kwam lopen, de voordeur achter zich sloot en op niet mis te verstane wijze riep: "Wie heeft mij verraden?!" Ik zag tevens dat deze persoon zijn rechterarm strekte en met zijn rechterhand een rijbewijs aan mij gaf. Ik zag dat op het rijbewijs de volgende personalia stonden: [broer verdachte] , geboren op [geboortedag broer verdachte] 1985 te [geboorteplaats/land broer verdachte] . Ik zag dat het rijbewijs een geldigheid had van [geldigheidsdatum] , was afgegeven door de gemeente [gemeente] en voorzien was van
documentnummer [rijbewijsnummer] . Ik hoorde tevens dat de persoon (hierna: man A)
verklaarde: "Hoe hebben jullie mij gevonden?" en "Ik moet nog 50 dagen zitten" en "Ik ga met jullie mee". Tevens zag ik dat de pasfoto op het rijbewijs veel gelijkenis
vertoonde met het gelaat van man A. Er werd op dat moment aan man A medegedeeld dat hij zou worden ingesloten om de openstaande 50 dagen uit te zitten.
(pagina 8)
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zat tijdens het transport van [adres 2] naar het cellencomplex van de politie, gelegen aan de Ringbaan-West 232 te Tilburg, naast man A op de achterbank van het dienstvoertuig. Ik hoorde dat hij meermalen zei: "Wie heeft mij erbij genaaid?". Ik was hierdoor helemaal ervan uitgegaan dat man A nog 50 dagen openstaande gevangenisstraf had.
Eenmaal aangekomen bij het eerder genoemde cellencomplex werd man A onderworpen aan een verificatie van de echtheid van de opgegeven identiteitsgegevens in de identiteitszuil. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat verbalisant [verbalisant 3] deze verificatie had uitgevoerd. Ik hoorde geen bijzonderheden achteraf en ik ging er derhalve van uit dat de verificatie was geslaagd. Ik hoorde dat man A vervolgens werd getransporteerd naar de Penitentiaire Inrichting van Grave, gelegen aan de Muntlaan 1 te Grave (hierna: PI Grave).
Op 14 augustus 2019 was ik
(het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] )in uniform gekleed, reed ik in een opvallend dienstvoertuig en was ik belast met de opsporing van strafbare feiten. Ik zag dat er telefonisch contact met mij werd opgenomen door verbalisant [verbalisant 4] , werkzaam bij Team Handhaving en Toezicht van de afdeling van Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: AVIM). Kort en zakelijk weergegeven hoorde ik dat verbalisant [verbalisant 4] mij het volgende mededeelde:
- Man A had bij binnenkomst bij de PI Grave vingerafdrukken moeten afgeven en er werden foto's gemaakt;
- Deze gegevens zijn gecontroleerd door de AVIM;
- De vingerafdrukken en foto's van man A kwamen niet voldoende overeen met [broer verdachte] ;
- Er was mogelijk sprake van een identiteitsverwisseling tussen man A en [broer verdachte] .
Even later had ik weer telefonisch contact met verbalisant [verbalisant 4] en ik hoorde dat hij zei dat de identiteitsverificatie was mislukt; er was derhalve sprake van een persoonsverwisseling. Ik heb dit vervolgens zelf nagekeken in de
Strafrechtketendatabank en ik zag dat de verificatie inderdaad was mislukt.
Nu er sprake van was dat man A wederrechtelijk was opgesloten in de PI Grave heb ik telefonisch contact gelegd met officier van justitie [officier van justitie] en ik hoorde dat hij mij een bevel tot aanhouding buiten heterdaad gaf ter zake identiteitsfraude ex artikel 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht.
Nadat het bevel tot aanhouding buiten heterdaad werd gegeven ben ik samen met
verbalisant [verbalisant 2] naar de PI Grave gereden ter aanhouding buiten heterdaad van man A.
(pagina 9)
Op het moment dat man A aan ons werd overgedragen zei ik, verbalisant [verbalisant 2] , dat ik de spullen van man A mee zou nemen. Wij hoorden dat man A vervolgens zei: "Waar is mijn rijbewijs?". Ik, verbalisant [verbalisant 1] , had inmiddels het rijbewijs al verkregen. Dit betrof het eerder genoemde rijbewijs met de naam [broer verdachte] . Man A had verder geen identiteitspapieren bij zich.
Tijdens het transport hoorden wij dat man A vroeg hoe de politie erbij kwam dat hij niet [broer verdachte] was. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vroeg aan man A wie hij was. Wij hoorden dat man A verklaarde dat hij ' [achternaam verdachte] ' heette. Nadat ik, verbalisant [verbalisant 2] , dit nog een keer vroeg, hoorden wij dat man A verklaarde dat hij [verdachte] heette.
Eenmaal aangekomen bij het cellencomplex van politie, gelegen aan de Ringbaan-West 232 te Tilburg, heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , in de identificatiezuil de identiteit gecontroleerd van man A. Ik zag dat man A, op basis van zijn afgegeven vingerafdrukken en foto, bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats/land] . Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde dat man A aan mij vroeg: "Gaan die 5 dagen die ik heb gezeten van die 50 dagen af?". Ik zei tegen man A dat ik niet denk dat die dagen van de 50 dagen afgetrokken zouden worden. Ik hoorde dat man A vervolgens reageerde met: "Dan heb ik voor niks gezeten."
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2019 (pg. 3), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 14 augustus 2019 kreeg ik het verzoek van de Matching autoriteit om een onderzoek te starten naar een gedetineerde die zich bevond in de Penitentiaire Inrichting te Grave.
Een persoon, die opgaf te zijn: [broer verdachte] , geboren op [geboortedag broer verdachte] 1985 te [geboorteplaats/land broer verdachte]
, is aangehouden op 9 augustus 2019 door Politie Zeeland-West Brabant te
Tilburg, omdat hij gesignaleerd stond voor 50 dagen detentie. De voornoemde persoon wordt verder in het proces-verbaal benoemd als betrokkene. Betrokkene legitimeerde zich met een Nederlands rijbewijs met rijbewijsnummer [rijbewijsnummer] , afgiftedatum [afgiftedatum] en afgegeven door Gemeente [gemeente] , op naam staand van [broer verdachte] .
Betrokkene is vervolgens als arrestant opgevoerd in de Penitentiaire Inrichting te
Grave onder SKN nummer [SKN nummer] . Bij de Matching autoriteit is gebleken dat betrokkene biometrisch geen match had met de in SKN bekende biometrie van [broer verdachte] .
Na bevraging bij collega [verbalisant 1] , die de aanhouding had verricht, vernam ik dat
betrokkene was geverifieerd aan de ID-Zuil. Na raadplegen in de identificatie module BVID kwam naar voren dat betrokkene zijn biometrie op 9 augustus 2019 is geverifieerd met de biometrie van [broer verdachte] onder SKN nummer [SKN nummer] . Ik zag dat het resultaat van de verificatie niet geslaagd was. Dit betekent dat betrokkene niet de persoon [broer verdachte] betreft die hij beweerde te zijn na afgifte van het voornoemde rijbewijs.
Op basis van onderzoek is geconstateerd dat betrokkene niet de persoon [broer verdachte] is, die gesignaleerd stond.
3.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 14 februari 2020, voor zover inhoudende:
Ik was in het huis van mijn ex-schoonzus aanwezig, ik had het rijbewijs van mijn broer bij me.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt ambtshalve nog als volgt.
Op 9 augustus 2019 zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] naar de woning aan de [adres 2] gegaan teneinde de broer van de verdachte ( [broer verdachte] ) aan te houden in verband met een openstaande gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen. Aldaar kwam de verdachte naar buiten, gaf hij verbalisant [verbalisant 1] een rijbewijs dat stond op naam van zijn broer en zei: “Wie heeft mij verraden?!”. De verdachte verklaarde tevens: “Hoe hebben jullie mij gevonden?”, “Ik moet nog 50 dagen zitten” en “Ik ga met jullie mee”. De verdachte is vervolgens met de verbalisanten meegegaan teneinde ‘zijn’ 50 dagen gevangenisstraf uit te zitten. Onderweg naar het cellencomplex heeft de verdachte meermaals tegen de verbalisanten gezegd: “Wie heeft mij erbij genaaid?” Na verificatie van de echtheid van de opgegeven identiteitsgegevens is de verdachte vervolgens naar de Penitentiaire Inrichting te Grave vervoerd.
Op 14 augustus 2019 bleek dat sprake was van een persoonsverwisseling en dat de verdachte zich ten onrechte heeft voorgedaan als zijn broer. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn toen naar de Penitentiaire Inrichting te Grave gegaan om de verdachte buiten heterdaad aan te houden ter zake van identiteitsfraude ex artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft toen aan de hiervoor genoemde verbalisanten gevraagd: “Waar is mijn rijbewijs?”.
Uit het samenstel van de gedragingen van de verdachte, de uitlatingen die hij heeft gedaan jegens de verbalisanten en het feit dat hij op 14 augustus 2019 nog steeds sprak over ‘mijn rijbewijs’, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs, namelijk het rijbewijs van zijn broer.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs, te weten een rijbewijs op naam van zijn broer, door dit document ter identificatie te tonen aan een verbalisant van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant. Door aldus te handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat men in het maatschappelijk verkeer moet kunnen stellen in de juistheid van ter identificatie gebruikte ambtelijke stukken, zoals legitimatiebewijzen en reisdocumenten, geschonden. Dit betreft een ernstig feit.
Gelet op de vorenomschreven ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Nu er geen oriëntatiepunt bestaat voor het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een identiteitsbewijs dat op iemand anders zijn naam is gesteld, heeft het hof aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt voor het bezit van een vals paspoort. Genoemd oriëntatiepunt geeft als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Het hof ziet op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en zal de verdachte daarom overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal veroordelen tot een gevangenisstraf van de hiervoor genoemde duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K. van der Meijde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 20 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. K. van der Meijde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.