ECLI:NL:GHSHE:2021:2028

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
20-000077-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk schietincident in Blerick; medeplegen van doodslag en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 1 november 2017 in Blerick, waarbij het slachtoffer, geboren in 1995, dodelijk werd verwond. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van medeplegen van doodslag en verboden wapenbezit. Tijdens de rechtszittingen werd vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij een vechtpartij met een groep mannen, waarna de verdachte een vuurwapen heeft gebruikt. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel schuldig was aan doodslag. De verdediging had een beroep op noodweer en noodweerexces gedaan, maar dit werd verworpen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest, en moest schadevergoeding betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000077-20
Uitspraak : 28 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-721714-17 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van moord op [slachtoffer] bewezen zal verklaren alsmede het onder feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en verdachte ter zake van het bewezen verklaarde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen (hoofdelijk) zullen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen van) moord. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (medeplegen) van doodslag betoogd dat verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman primair bepleit dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard indien de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en subsidiair dat de toe te wijzen bedragen zullen worden gematigd. Ten aanzien van de inbeslaggenomen ketting heeft de raadsman bepleit dat deze aan de verdachte zal worden teruggegeven.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen een of meer kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij, op of omstreeks 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo, een (vuur)wapen, te weten een pistool, van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 1 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, met een vuurwapen kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 1 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo, een vuurwapen, te weten een pistool, van categorie II voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs [1]
Feiten 1 (impliciet subsidiair) en 2
1.Het proces-verbaal optreden Leider plaats delict d.d. 2 november 2017 (dossierpagina’s 225-229), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
(p. 225)
Op 1 november 2017 kreeg ik het verzoek te gaan naar de Nieuwborgstraat te Blerick vanwege een schietincident.
(p. 226)
Bij mijn komst ter plaatse was het slachtoffer al overleden.
(p. 228)
De identiteit van het slachtoffer: [slachtoffer] , geboren te Venlo op [geboortedag] 1995.

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2017, met bijlagen (dossierpagina’s 216-220), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :

Op 1 november 2017 hoorde ik, [verbalisant 2] , dat er een slachtoffer lag op de Nieuwborgstraat te Blerick, in de gemeente Venlo. Omstreeks 13.30 uur kwam ik ter plaatse. Ik zag dat het slachtoffer een man betrof. Ik zag dat de man geen teken van leven toonde en op zijn rug op het wegdek lag. (..) Ik, [verbalisant 2] , zag op ongeveer 1 meter afstand van de man een huls van een afgeschoten patroon liggen. Ik, [verbalisant 2] , stelde deze huls direct veilig door deze af te dekken met een pion.
(p. 217)
Ik, [verbalisant 2] , onderzocht, samen met collega [verbalisant 3] nogmaals grondig de plaats delict rondom het slachtoffer. Hierbij trof ik samen met collega [verbalisant 3] nog drie (3) hulzen aan welke wij veilig stelden door deze af te dekken met pionnen.

3. Het proces-verbaal sporenonderzoek PD1 en berging stoffelijk overschot d.d. 1 november 2017 (dossierpagina’s 954-959), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :

(p. 954)
Op 1 november 2017 vanaf 15:00 uur, hebben wij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een doodslag/moord, gepleegd op 1 november 2017. Overledene: [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1995 te Venlo. Het onderzoek is verricht op de Nieuwborgstraat ter hoogte van nummer 135, te Venlo.
(p. 955)
Rond het lichaam van het slachtoffer stonden vier verkeerspionnen waar hulzen onder lagen.
(p. 957)
Ten behoeve van het veiligstellen van de hulzen (..) hebben wij verkeerspionnen verwijderd en middels markeringsborden, genummerd 1 t/m 4 de plaats van het aantreffen gemarkeerd:
Markering 1: Verschoten huls, bodemstempel S&B 7.65 B(?) 14 Spoor PD1-01
Markering 2: Verschoten huls, bodemstempel S&B 7.65 met rood slaghoedje Spoor PD1-02
Markering 3: Verschoten huls, bodemstempel S&B 7.65 BT 14 Spoor PD1-03
Markering 4: Verschoten huls, bodemstempel S&B 7.65 BT 14 Spoor PD1-04
(p. 958)
Tijdens het onderzoeken van de jas (hof: van het slachtoffer) werd in de binnenvoering aan het achterpand, boven de tailleband, een hard voorwerp gevoeld. Na het openknippen van de voering werd een kogel aangetroffen. Spoor SO-16.05

4. Het proces-verbaal van de gerechtelijke sectie op het stoffelijk overschot van het slachtoffer [slachtoffer] (dossierpagina’s 1038-1039), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] :

(p. 1038)
Op 4 november 2017 om 10:00 uur werd onder leiding van de patholoog dr. M. Buiskool, door de patholoog in opleiding dr. J. Fronczek, de gerechtelijke sectie uitgevoerd.
Tijdens de sectie werd in de weke delen, tussen de huid en de ribben van de rechterborst een projectiel (Spoor SO-22) aangetroffen. Dit projectiel werd na de sectie ten behoeve van het verdere onderzoek aan mij, verbalisant [verbalisant 4] , overhandigd.

5. Het rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het NFI d.d. 19 maart 2018 (dossierpagina’s 1187-1193 ), voor zover inhoudende als bevindingen van arts en patholoog M. Buiskool:

(p. 1189)
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1995, is het navolgende gebleken
(p. 1191)
Aan het lichaam waren er in totaal 11 huidperforaties, op basis van:
1. doorschot aan het hoofd,
1. inschot aan de romp,
2 doorschoten aan de romp,
1. doorschot aan de rechterwijsvinger en
1. doorschot aan de linkerringvinger.
De schotverwondingen waren, gezien de omgevende bloeduitstorting, alle bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld (schieten). In relatie met het doorschot aan het hoofd waren onder andere de hersenen geperforeerd. In relatie met het inschot aan de romp was onder andere het hart geperforeerd en was veel bloed in het hartzakje (harttamponade) ontstaan, waardoor de mechanische pompfunctie van het hart was belemmerd. Hierdoor zijn functiestoornissen van de hersenen en het hart ontstaan, al dan niet in combinatie met fors bloedverlies waardoor het overlijden zonder meer wordt verklaard. (..) Zowel het doorschot aan het hoofd als het inschot aan de borstkas zijn op zich al in combinatie dodelijk. De overige letsels kunnen middels bloedverlies tezamen een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden.
De doorschoten aan de vingers kunnen in relatie zijn met de schotkanalen aan de romp.
(p. 1192)
Bij sectie op het lichaam [slachtoffer] , wordt het overlijden zondermeer verklaard door verwikkelingen van schotletsels.

6. Het proces-verbaal d.d. 7 maart 2018 relaterende de sporenafhandeling en samenvatting/conclusie inzake de moord/doodslag van [slachtoffer] , gepleegd op

1 november 2017 te Venlo, Nieuwborgstraat t.h.v. perceel 135 (dossierpagina’s 925-942), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :

(p. 937)
Conclusie:
Aan de hand van onderzoek is gebleken dat de kogels van links achter naar rechts voor door het lichaam en het hoofd van het slachtoffer zijn gegaan. De schoten zijn gelost op korte afstand van het slachtoffer. Daarmee wordt bedoeld dat de monding van het vuurwapen bij minimaal één schot zich op minder dan 75 centimeter van het slachtoffer bevond. De schutter bevond zich tijdens het schieten links van het slachtoffer.

7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 9 januari 2019, gesloten en ondertekend op 10 januari 2017 (nr. LB1R017104-503, geen deel uitmakend van de doornummering), voor zover inhoudende als verklaring van [naam verdachte] :

V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
(p. 3)
A: Ik wist dat [medeverdachte] ) over een pistool kon beschikken.
(p. 4)
Ik wist dat het pistool in een woning aan de Meidoornstraat lag.
V: Heb jij dat pistool vóór 1 november 2017 gezien?
A: Ja, dat heb ik wel eens vaker gezien. (..) Ik heb dat pistool eerder ook wel eens zelf in handen gehad. Dit deden we omdat ik geen strafblad had en [medeverdachte] wel. (..) Als [medeverdachte] het pistool verplaatste van de ene bergplaats naar de andere, had ik dat pistool bij mij. (..).ik weet niet hoe een pistool precies werkt. [medeverdachte] wist hoe het werkte. In mijn bijzijn heeft hij het pistool vaker in- en uit elkaar gezet. (…) Ik weet alleen dat het pistool zilverkleurig was.
(p. 5)
In Blerick wilden wij (
hof: [verdachte] , [medeverdachte] en [betrokkene 1]) afslaan ter hoogte van de Gamma. (..). Op het moment dat wij bij die afslag naar links gingen kwamen ons twee auto’s tegemoet. Die auto’s keerden gelijk om en reden achter onze auto aan. In die twee auto's zaten jongens die ik van aanzien ken als “de jongens van Blerick”.
(..) Die twee auto’s reden achter ons aan. Wij stopten bij de hangplek en parkeerden daar (
hof: aan de Alberickstraat) . (..) Wij stapten alle drie uit de auto. Ook uit de twee auto’s die achter ons aanreden stapte iedereen uit. (..) [betrokkene 2] (
hof: [betrokkene 2]) was daar ook bij. Hij stapte uit de eerste auto. [betrokkene 2] liep gelijk op [medeverdachte] af en ging direct een gesprek met hem aan. (..)
Ik weet niet wat [betrokkene 2] tegen [medeverdachte] zei. Ik zag wel dat hij [medeverdachte] plotseling sloeg. Hij sloeg hem met de vuist meerdere malen. Het was gelijk “all-in”. Hij raakte hem meerdere malen op zijn lichaam.(..) Direct daarna vlogen nog 3 of 4 jongens uit Blerick op [medeverdachte] af. Ook zij sloegen en schopten [medeverdachte] . [betrokkene 1] (
hof: [betrokkene 1]) stond daarnaast. Hij werd door 2 of 3 anderen geslagen en geschopt.
(p. 6)
Ik wilde voorkomen dat ik ook geslagen werd en rende daarom van die plek weg. Ik rende de straat schuin over. (..) Ik werd achterna gezeten door 2 jongens. Onder het rennen lukte het hen om mij te schoppen. Op een gegeven moment struikelde ik en ik viel tegen een auto en werd ik over mijn hele lichaam meerdere malen getrapt en geslagen door die 2 jongens.
Op een gegeven moment sloeg een van die jongen mij met de vuist op mijn neus. Ik werd duizelig en er liep bloed uit mijn neus. (..) Ik liep verder. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken. (..) Mijn scooter stond geparkeerd voor een flatgebouw aan de Meidoornstraat.
(..) Ik liep over de Vastenavondkampstraat in de richting van de
Meidoornstraat.Op een plek, ruim voor de kruising met de Sparrenstraat, stopte naast mij een auto. In die auto zaten de 2 jongens die mij eerder mishandeld hadden. Zij deden het portierraam naar beneden.
Zij riepen: “Dit is onze stad. Ga weg van hier. Volgende keer als we je hier zien nemen we je te grazen. Wil je dat we nu hier uitstappen en je te pakken nemen?’’ (..) Ik was heel erg bang. Het was erg bedreigend. Ik zei niets terug en liep door. Kort daarna kwam er weer een auto van achteren naast mij rijden die stopte. Er zaten twee personen in. Rechts voorin zat die [betrokkene 3] en links voorin zat [slachtoffer] . Op dat moment kende ik zijn naam nog niet. Ik had hem nog nooit eerder gezien. Die [betrokkene 3] wel. Die kende ik als " [bijnaam] ” (
hof: [betrokkene 3]). Die [betrokkene 3] deed het raam naar beneden. [slachtoffer] sprak mij via dat geopende raam aan hij riep: “Wat kijk jij? Ben jij een van die jongens die in groepsgevecht was met mijn vrienden? Wil je dat we hier uitstappen en je hier pakken?” (..) Ik reageerde daar niet op en liep gewoon verder. Ik maakte alleen een armbeweging van “laat maar zitten” en hield een hand voor mijn bloedende neus. Vervolgens gaven zij gas en reden zij verder. Ik hoorde toen een van hen nog zeggen: “Gaan we hem pakken”. Dit zeiden ze tegen elkaar. (..) Toen ik net op de Meidoornstraat liep zag ik dezelfde auto weer op de Meidoornstraat rijden en daar parkeren.
(p. 7)
Ik zag dat [betrokkene 3] en [slachtoffer] beiden uitstapten. Zij bleven bij hun auto staan en riepen naar mij of ik kon komen. (..) Ik rende weg over een grasveldje in de richting van de Sparrenstraat. Toen ik daar stond draaide ik mij om en zag ik de auto met [betrokkene 3] en [slachtoffer] komen aanrijden. Schuin over het grasveld zag ik [medeverdachte] lopen. (..) Ik liep naar hem toe. (..) [medeverdachte] en ik liepen verder via de Elzenstraat de
Diependijkstraatin. Toen wij over de Diependijkstraat liepen zag ik uit mijn ooghoek van achteren een grijze auto komen aanrijden. (..) De auto haalde ons in, reed ons voorbij, stopte en parkeerde op de Diependijkstraat, een stukje voor ons aan de rechterkant van de weg. Ik zag dat [betrokkene 3] en [slachtoffer] uit de auto stapten. Ik zei tegen [medeverdachte] dat dat de jongens waren die mij kort daarvoor bedreigd hadden. Ik riep tegen [medeverdachte] dat we daar weg moesten omdat zij met meerderen waren. [medeverdachte] zei “nee” tegen mij. Toen vroeg ik aan [medeverdachte] : “Heb jij dat ding bij je?” Ik bedoelde met dat ding het pistool. [medeverdachte] zei ja en gaf mij het pistool. (..) Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was "geblokt”. Ik kon geen schot afgeven. Ik keek toen naar het pistool wat ermee aan de hand was. Ik probeerde er hier en daar een beetje aan te trekken, maar ik weet niet hoe een pistool precies in elkaar zit en werkt. Daarom gaf ik het pistool terug aan [medeverdachte] . Ik zei nog tegen hem: “Het gaat niet”.
(p. 8)
[medeverdachte] nam het pistool van mij over en haalde het pistool toen van het blok af. (..) Toen kreeg ik van [medeverdachte] het pistool weer terug. Ik hield het pistool weer in mijn rechterhand. Ik zwaaide met die arm omhoog en gaf een schot af. Op het moment dat het schot afging hield ik het pistool omhoog gericht, naar boven. Ik wilde de jongens laten schrikken. (..) Direct na het schot zag ik dat het bovenste gedeelte van het pistool open bleef staan. Ik wist dat dit niet hoorde. Het zou eigenlijk weer naar voren moeten gaan. Ik gaf hierop het pistool terug aan [medeverdachte] . [betrokkene 3] kwam na het schot woedend op mij af en riep: “Denk maar niet dat je hier met een pistool kunt schieten. Ik ben niet bang voor een pistool. Daar heb ik schijt aan". Hij greep mij direct bij mijn kraag vast.(..) Ik probeerde mij los te rukken. Die [betrokkene 3] sloeg mij daarop meerdere keren met zijn vuist in mijn gezicht. Ik omklemde die [betrokkene 3] om te voorkomen dat ik nog meer geslagen werd. Op dat moment kwam [medeverdachte] tussenbeide en hield hij in een hand het pistool dreigend boven zich (..). Ik heb mij toen los kunnen maken van die [betrokkene 3] . (..) Toen ik daar wegliep, liep [medeverdachte] achter mij aan. Even later kwamen we via de
Nieuwborgstraatbij de rotonde uit. We liepen aan de linkerkant van de weg. (..) Die auto stopte ook aan de linkerkant van de weg, nog voor de rotonde.
(p. 9)
Uit de auto stapte de buurtbewoner [betrokkene 4] uit. (..) Vervolgens stapte [slachtoffer] uit de auto en die liep gelijk naar [medeverdachte] toe. [slachtoffer] zei iets tegen [medeverdachte] . [slachtoffer] sloeg daarop [medeverdachte] met zijn vuist in het gezicht. [medeverdachte] viel daarop gelijk op de grond. Ik werd er geschrokken van (
het hof begrijpt: ik schrok ervan). [slachtoffer] draaide zich om naar mij. Ik had het pistool bij mij. Onderweg naar deze plek heeft [medeverdachte] het pistool aan mij gegeven. (..) Toen ik zag dat [slachtoffer] op mij afkwam heb ik het pistool uit mijn broek gehaald. (..) Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren. (..) De onderlinge afstand was op dat moment ongeveer 1 meter.
(p. 10)
Ik schat dat ik 4 of 5 keer heb geschoten.(..) Ik zag [slachtoffer] neervallen. Vanuit mijn positie gezien, schuin rechts voor mij, van mij af.

8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 januari 2019, (nr. LB1R017104-505, geen deeluitmakend van de doornummering), voor zover inhoudende als verklaring van [naam verdachte] :

(p. 12)
V: Is er met het wapen geschoten?
A: Ja, op de
Diependijkstraatkwam ik [slachtoffer] en die [betrokkene 3] tegen. Zij stapten uit de auto. Voor het moment dat ik met die [betrokkene 3] gevochten heb schoot ik.
(p. 14)
V: Wat hebben jullie (
hof: [verdachte] en [medeverdachte]) gedaan toen die andere jongens vertrokken waren?
A: Wij liepen verder.
V: Wie had toen het wapen bij zich?
A: Ik heb dat teruggegeven aan [medeverdachte] omdat de bovenkant naar achteren stond van het wapen. Hierna heb ik het vuurwapen weer teruggekregen.

9. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 november 2017 (dossierpagina’s 65-79), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :

(p. 68)
Ik had met onze vriendenkring (
het hof begrijpt: [betrokkene 5] , [betrokkene 1] en [verdachte]) besproken dat dit niet zo verder door kon gaan. Dat we zo niet vrij konden werken en toen hebben we besloten om (…) één wapen aan te schaffen(…) indien er echt een situatie zou zijn waarin we echt geen andere uitweg meer konden vinden.
(..)
V: Wat was de kleur?
A: Zilver
(p. 69)
V: Waar bleef dat wapen?
A: Aan de Meidoornstraat.
(..)
V: Wat gebeurde er op 1 november (
hof: 2017)?
(p. 70)
Daar op de
Alberickstraat(
hof: te Blerick) parkeerden we onze auto, [auto 1] , zwart van kleur. (..) Er waren zes tot acht jongens. Ik ging naar [betrokkene 2] (
het hof begrijpt: [betrokkene 2]) toe en vroeg wat nou eigenlijk zijn probleem was. [betrokkene 2] gaf geen concreet antwoord en bleef er omheen draaien. Ik vroeg hem wat hij nou precies wilde. Ik maakte toen een wegwerpgebaar en wilde richting de auto lopen om weg te gaan. (..) Ik wilde de deur open maken van de auto en toen kreeg ik een onverwachtse stoot van iemand, tegen mijn linkerjukbeen. Ik werd door 5 man besprongen. Ik heb daar nog letsel aan over gehouden. (..) Ze bleven op mij intrappen. (..) Ze trapten mij met vier of vijf man (..) En toen ben ik weggerend richting de
Meidoornstraat. (..) Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt. (..) Ik rende richting de Diependijkstraat. Onderweg kwam ik [verdachte] tegen met bloed uit zijn neus en open wonden. Dit was op de
Diependijkstraatongeveer met (
het hof begrijpt: ter hoogte van) de Meidoornstraat of de Esdoornstraat. Waarschijnlijk had hij (
hof: [verdachte]) meer te verduren doordat hij mij te hulp schoot. Volgens mij was hij ook bozer. Hij kwam op mij afgestormd en zei: ” Geef mij dat ding”, waardoor ik hem dat wapen overhandigde.
(p. 71)
Op een gegeven moment zagen wij het groepje waaronder [betrokkene 2] . Ik zag [betrokkene 2] in de verte in de auto zitten. (..) Omdat er meerdere jongens bij waren, zei ik tegen [verdachte] : “Hou ze uit de buurt”.

10. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 januari 2018 (dossierpagina’s 80-90), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :

(p. 85)
O: We hebben camerabeelden in de Meidoornstraat bekeken. Daar is te zien dat jij in een van de kelders van de appartementen het vuurwapen in de hand hebt. We willen je graag de beelden eens laten zien. (..)
A: Daar is te zien dat ik een vuurwapen in mijn handen had.
(p. 86)
V: Waarom heb je het vuurwapen op 1 november (
hof: 2017) opgehaald?
A: Omdat wij klappen hadden gekregen. Ik had het gehaald om de jongens af te schrikken omdat ik wist dat er meerderen van hun zouden komen. Ik wist dat als ik terug zou gaan naar de auto dat er meerderen van hun, ons daar op zouden wachten. Ik zou daarheen gaan om spullen te pakken. (..) Mijn bedoeling was om die jongens af te schrikken. (..) Gewoon tonen
(het hof begrijpt het wapen)en dan zouden ze angst hebben en achteruit gaan en kon ik gewoon de auto pakken.
(p. 88)
Het magazijn zat er al in.

11. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 januari 2018 (dossierpagina’s 93-106), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :

(p. 95)
V: Nadat je het vuurwapen ophaalde kwam je [verdachte] tegen. Wat gebeurde er toen?
A: Hij vroeg me of ik dat ding had opgehaald. Hij vroeg gewoon: ”Heb je dat ding?”. Daarna zei die dat ik het aan hem moest geven. (..)
V: Wat was de gemoedstoestand van [verdachte] op dat moment?
A: Beetje boos en zwaar toegetakeld in het gezicht. Bloed kwam uit zijn oog en hij had een
bloedneus. Hij had verwondingen in zijn gezicht. Zijn gezicht was bont en blauw. Erger dan mij in ieder geval.(..) Ik gaf hem gewoon het wapen. (..)
V: Wat heb je gezegd over de toestand van het wapen?
A: Niks.
(p. 96)
V: Waarom wilde je terug naar de auto?
A: Omdat onze spullen daar waren. En de auto was niet op slot. Vervolgens zijn onze jassen meegenomen uit de auto.
(p. 97)
V:Wat gebeurde er op die locatie (
het hof begrijpt: deDiependijkstraatte Blerick)? (..)
A: [verdachte] was bezig met het op afstand houden van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en het slachtoffer. (..) Daar werd ook het eerste schot gelost. (..)
V: Wie loste dit eerste schot?
A: Dat was [verdachte] . Volgens mij deed hij dit omdat hij zag dat hij ondanks dat hij het vuurwapen had deze jongens toch nog met ons deden vechten. Volgens mij deed hij dit om ze af te schrikken.
V: Waar schoot hij op?
A: In de lucht.
V: Wat heeft [verdachte] allemaal met het wapen gedaan?
A: (..) Ik zag dat hij voordat hij schoot moeite met het wapen had. Volgens mij had hij moeite met het weghalen van de lock. (..)
Opmerking verbalisant: Je hebt eerder verklaard dat je tegen [verdachte] zei: “Hou ze uit de buurt”.
(p. 98)
A: Omdat hij het wapen had moest hij ze uit de buurt houden.
(p. 100)
[verdachte] liep op de stoep (
het hof begrijpt: op deNieuwborgstraat). (..) De auto reed de rotonde af. (..)
V: Waar komen jullie vandaan?
A: Vanaf de Diependijkstraat. Tot bij de rotonde.
(p. 101)
Het waren dezelfde jongens als incident 3 (
het hof begrijpt het incident op de Diependijkstraat)
V: Welke auto was dat?
A: Een grijze [merk auto] . Zoals ik het me herinner was het de auto van [betrokkene 4] . Het was zijn auto.(..) Er stapten twee mensen uit. De bestuurders- en bijrijderskant.(..) Toen kreeg ik een klap en ging ik onderuit. Ik lag vlak naast de auto.

12. Het proces-verbaal van bevindingen vechtpartij op de Alberickstraat, d.d. 10 januari 2018 (dossierpagina’s 328-333), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] :

(p. 328)
Op 19 december 2017 deed ik, [verbalisant 8] , onderzoek naar de personen, betrokken bij de vechtpartij op de Alberickstraat te Blerick, gemeente Venlo. Ik zag op de camerabeelden, van de camera op de Vastenavondkampstraat, filmende in de richting van de Alberickstraat het volgende gebeuren:
(p. 328)
Ik zag dat om 13:09:33 uur (
hof: op 1 november 2017), een zwarte [auto 1] , voorzien van het kenteken, [kentekennummer] , op een voertuiglengte gevolgd door een donkerblauwe [auto 2] , voorzien van het kenteken [kentekennummer] over de Alberickstraat rijden
Ik zag dat de donkerblauwe [auto 2] parkeerde. Ik zag dat daarna de zwarte [auto 1] , die voor de [auto 2] reed, parkeerde.
Ik zag dat [medeverdachte] als bestuurder uit de zwarte [auto 1] stapte
Ik zag dat [verdachte] als bijrijder uit de zwarte [auto 1] stapte
Ik zag dat [betrokkene 1] van de achterbank, aan de bijrijderszijde uit de [auto 1] stapte.
Ik zag dat [betrokkene 2] als bestuurder uit de [auto 2] stapte.
Ik zag dat [betrokkene 6] als bijrijder uit de [auto 2] stapte,
Ik zag dat [betrokkene 2] en [betrokkene 6] in de richting van [medeverdachte] - [verdachte] en [betrokkene 1] liepen. Ik zag dat [medeverdachte] en [betrokkene 2] , ter hoogte van "Bolk Tweewielers" een discussie kregen.
Ik zag dat [betrokkene 7] en [betrokkene 8] uit een grijskleurig voertuig stapten en over de openbare weg in de richting van [medeverdachte] - [verdachte] - [betrokkene 1] - [betrokkene 2] en [betrokkene 6] liepen
(p. 329)
VECHTPARTIJ met [medeverdachte] (start 13:10:53 uur tot 13:11:20 uur)
Ik zag dat [betrokkene 6] met zijn linkerhand tegen het gezicht van [medeverdachte] sloeg.
Ik zag dat [medeverdachte] op de grond viel, achter de zwarte [auto 1] .
Ik zag dat [betrokkene 2] en [betrokkene 6] beide in de richting van [medeverdachte] sloegen/schopten
Ik zag dat [medeverdachte] opstond en weer struikelde. Ik zag dat [betrokkene 2] een schoppende beweging richting het hoofd van [medeverdachte] maakte. Ik zag dat [betrokkene 1] probeerde [medeverdachte] weg te halen bij [betrokkene 6] en [betrokkene 2] . Ik zag hier dat het witte shirt van [medeverdachte] gescheurd was Ik zag dat [betrokkene 2] nogmaals richting het hoofd schopte van [medeverdachte] terwijl deze probeerde op te staan.
Ik zag dat [betrokkene 2] wegliep in de richting van "Bolk Tweewielers".
Ik zag dat [medeverdachte] opstond en keek in de richting van [betrokkene 2]
Ik zag dat [betrokkene 2] over het trottoir, om de zwarte [auto 1] in de richting van
[medeverdachte] liep.
Ik zag dat [medeverdachte] zich omdraaide en wegrende in de richting van de
Vastenavondkampstraat.
Ik zag dat [betrokkene 2] hem een stukje achterna rende.
Ik zag dat [medeverdachte] rechtsaf de Vastenavondkampstraat insloeg.
VECHTPARTIJ met [betrokkene 1] (start 13:11.08 uur tot 13:12:20 uur)
Ik zag dat nadat [betrokkene 1] [medeverdachte] had proberen te ontzetten er over en weer klappen vielen tussen hem en [betrokkene 6] . (..) Ik zag dat [betrokkene 1] wegrende, Ik zag dat [betrokkene 2] in de richting van [betrokkene 1] rende en met zijn linkerbeen een zogenaamde cirkeltrap tegen de onderbenen van [betrokkene 1] gaf.
VECHTPARTIJ met [verdachte] (13:10:56 uur tot 13:11:28)
Ik zag dat [verdachte] nadat [medeverdachte] was geslagen, sloeg naar [betrokkene 7]
Ik zag dat [verdachte] wegrende in de richting van de Burgemeester Coenegrachtstraat.
Ik zag dat [betrokkene 7] en [betrokkene 8] achter [verdachte] aanrenden.
Ik zag dat [verdachte] , met zijn rechterhand, in de richting van [betrokkene 7] sloeg.
Ik zag dat [betrokkene 7] met zijn rechterbeen tegen de benen van [verdachte] schopte.
Ik zag dat [betrokkene 7] een zogenaamde nekklem bij [verdachte] aanlegde.
Ik zag dat [betrokkene 8] met zijn rechterbeen tegen het onderlichaam van [verdachte] schopte.
Ik zag dat [betrokkene 8] met zijn rechtervuist ongeveer 10 keer tegen de rechterzijde van het
onderlichaam van [verdachte] sloeg.
(p. 330)
Ik zag dat omstreeks 13:11:17 uur, een zilverkleurige [auto 3] , voorzien van het
Nederlandse kenteken [kentekennummer] , over de Alberickstraat reed en stopte ter hoogte van de
Alberickstraat 11 te Blerick
Ik zag dat [betrokkene 3] aan de bijrijderszijde uitstapte.
Ik zag dat [betrokkene 3] een voorwerp richting [verdachte] gooide.
Ik zag dat de bestuurder van de zilverkleurige [auto 3] , in de parkeervakken, ter
hoogte van de Alberickstraat 11 te Blerick parkeerde.
Ik zag dat [slachtoffer] als bestuurder uit dit voertuig stapte.
Ik zag dat [verdachte] wegrende in de richting van Burgemeester Coenegrachtstraat
Ik zag dat [slachtoffer] het beeld uitliep in de vluchtrichting van [verdachte] .
Ik zag dat na enkele seconden [slachtoffer] het beeld weer inliep.

13. Het proces-verbaal kelderboxen Meidoornstraat d.d. 29 november 2017 (dossierpagina’s 353-358), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] :

(p. 353)
Op 29 november 2017 stelde ik een onderzoek in naar de kelderboxen behorende bij de
flatgebouwen, gelegen aan de Meidoornstraat te Venlo.(..) De ingangen van deze flatgebouwen zijn voorzien van camera’s. Op camerabeelden is te zien dat op 1 november 2017, te 13.16.17 uur een persoon met donker getinte huidskleur, gekleed in een wit T-shirt en spijkerbroek voor de toegangsdeur (algemene hal) van het flatgebouw behorende bij 21-30 en 41-50, staat. Op de camerabeelden behorende bij de kelders van flatgebouw 51-60 en 71-80 is te zien dat:
  • om 13:18:08 uur de genoemde persoon de keldergang binnen komt door de openstaande kelderdeur.
  • om 13:18:14 uur de genoemde persoon door de gang loopt en iets in zijn handen heeft.
  • om 13:18:15 uur de genoemde persoon een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn rechter hand heeft.
  • om 13:18:25 uur de genoemde persoon de keldergang weer verlaat.

14. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 november 2017 (dossierpagina’s 417-422), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :

(p. 418)
De getuige verklaarde over het schietincident dat op 1 november 2017 heeft plaatsgevonden:
Ik reed over de Alberickstraat, in de richting [rotonde Nieuwborgstraat] (..) Ik zag over het trottoir twee personen lopen. Ik zag dat de grijze [auto 4] (..) hard remde.
Vervolgens stapte iemand uit de [auto 4] , ik herkende deze persoon als een bewoner van Blerick. (..) Ik zag dat hij aan de rechterkant uitstapte en één van die twee personen (..) sloeg. Dit gebeurde direct toen hij uitstapte. De persoon die de klap kreeg kwam door deze klap op de grond te vallen. Die persoon viel aan de zijkant van de [auto 4] . (..) De persoon die uit de [auto 4] gestapt was, wilde ook de andere persoon slaan met een vuist. Hij raakte de persoon niet. De persoon die hij probeerde te slaan, trok vervolgens een pistool.
De twee op de stoep lopende personen kan ik als volgt omschrijven:
Persoon 1, die werd neergeslagen: (..) een man met een donkere huidskleur.
Persoon 2: Degene die heeft geschoten (..) was niet echt donker maar ook niet echt blank.
(p. 420)
Verbalisant: U vertelde dat de jongen uit Blerick meteen na het uit de [auto 4] stappen, sloeg naar de jongen met de donkere huidskleur. (..)
A: Ik heb gezien dat het maar één klap was.
Verbalisant: U vertelde ook dat de jongen uit Blerick ook de andere jongen had proberen te slaan maar dat dit niet lukt. Waardoor lukte dit niet?
A: Die jongen ontweek de klap door met zijn bovenlichaam naar achteren te gaan. Hij nam ook afstand door naar achteren te lopen. Toen de jongen hem weer probeerde te slaan, pakte hij dat pistool vanaf de achterkant van zijn rug.

15. Het proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige wapens en munitie (dossierpagina’s 1097-1099), inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 10] :

(p. 1097)
Op 1 november 2017, omstreeks 13.22 uur, werd bij de politie gemeld dat er een
schietincident had plaatsgevonden aan de Nieuwborgstraat ter hoogte van nummer 135 te
Venlo. Hierbij is een slachtoffer gevallen welke ter plaatse aan zijn verwondingen is
overleden. Het slachtoffer betreft: [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1995 te Venlo.
Op de plaats delict, Nieuwborgstraat ter hoogte van nummer 135, 5922 VE Venlo, is
forensisch onderzoek verricht. Hierbij zijn in het kader van de waarheidsvinding
stukken van overtuiging (SVO's) veiliggesteld en in beslag genomen.
Aan de volgende SVO's dient onderzoek te worden verricht:
SIN: AAJC9911NL: munitie (huls), PD1-01;
SIN: AAJC9915NL: munitie (huls), PD1-02;
SIN: AAJC9920NL: munitie (huls), PD1-03;
SIN: AAJC9916NL; munitie (huls), PD1-04;
SIN: AAJC9867NL: munitie(projectiel), kogel, projectiel in achterpand, SO-16.05;
SIN: AAKV8112NL: munitie (projectiel), volmantel, SO-22, volmantel uit lichaam slachtoffer.

16. Het rapport Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Venlo op 1 november 2017 van het NFI d.d. 28 november 2017 (dossierpagina’s 1152-1161), voor zover inhoudende als bevindingen van rapporteur W. Kerkhoff, NFI-deskundige wapens en munitie:

(p. 1156)
Vooronderzoek:
Hulzen [AAJC9911NL, -15NL, -16NL en -20NL]
Gezien de bodemstempels en de afmetingen zijn de vier hulzen van het kaliber 7,65mm Browning.
(p. 1157)
Kogels [AAJC9867NL en AAKV8112N]
De kogels passen het best bij het kaliber 7,65mm Browning.
(p. 1159)
De vorm en de ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen sterke gelijkenis met die van een (semi-) automatisch werkend pistool van het merk Crvena Zastava, model 70. De systeemsporen in de kogels passen bij pistolen van dit merk en model.
(p. 1160)
Conclusie:
Hulzen
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen. De
sterkte van deze aanwijzingen wordt hieronder verder toegelicht.
Voor de verschillende hulzenparen die te combineren zijn binnen de vier hulzen
[AAJC9911NL, 15NL, -16NL en -20NL], kaliber 7,65mm Browning, zijn de volgende
hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en
met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend huisonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Kogels
Er zijn aanwijzingen gevonden dat kogels zijn afgevuurd uit één loop. De sterkte van
deze aanwijzingen wordt hieronder verder toegelicht.
Voor de twee kogels [AAJC9867NL en AAKV8112NL], passend bij het kaliber 7,65mm Browning, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: De kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop.
Hypothese 4: De kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met
dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn veel waarschijnlijker
wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
(p. 1161)
De hulzen [AAJC9911NL, -15NL, -16NL en -20NL] zijn vermoedelijk verschoten met een
(semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zastava, model 70. De afvuursporen in de kogels [AAJC9867NL en AAKV8112NL] passen eveneens bij dit vuurwapen.
Opmerking hof: Het hof leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat het slachtoffer [slachtoffer] is doodgeschoten met een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zastava, model 70. Dit is een vuurwapen van categorie II van de Wet Wapens en Munitie
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het standpunt van de advocaat-generaal
Op gronden nader verwoord in zijn schriftelijk requisitoir heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van moord op [slachtoffer] alsmede het onder 2 tenlastegelegde verboden wapenbezit wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van moord op [slachtoffer] en heeft zich - zo begrijpt het hof - gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde medeplegen van doodslag op
[slachtoffer] en het onder 2 tenlastegelegde verboden wapenbezit
Het hof overweegt als volgt
Vaststelling van de feiten.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een eerder conflict vond er bij het winkelcentrum op de
Alberickstraatte Blerick, op 1 november 2017 omstreeks 13.10 uur een confrontatie plaats tussen medeverdachte [medeverdachte] (hierna telkens: [medeverdachte] ) en de aldaar aanwezige groep ‘Blerickse’ mannen, waar onder andere [betrokkene 2] deel van uitmaakte. [medeverdachte] werd op dat moment vergezeld door [verdachte] en [betrokkene 1] . Zij waren ten opzichte van de Blerickse groep in de minderheid. Er ontstond een vechtpartij waarbij [medeverdachte] en [verdachte] (en ook [betrokkene 1] ) door de ‘Blerickse’ mannen werden geschopt en geslagen. Op de camerabeelden is te zien dat het latere slachtoffer [slachtoffer] tegen het eind van de vechtpartij als bestuurder van een [auto 3] (kenteken [kentekennummer] ) met [betrokkene 3] komt aanrijden, waarna beiden uitstappen en richting [verdachte] ageren ( [betrokkene 3] ) respectievelijk zich richting [verdachte] begeven ( [slachtoffer] ).
Toen [verdachte] en [medeverdachte] weg konden komen van hun belagers, zijn ze gevlucht. Los van elkaar zijn [verdachte] en [medeverdachte] richting de Meidoornstraat gelopen. [medeverdachte] heeft vervolgens in een flat aan de Meidoornstraat een vuurwapen opgehaald. Onderweg werd [verdachte] tot twee maal toe dreigend door jongens van de ‘Blerickse groep’ vanuit een langsrijdende auto aangesproken: de tweede keer door [slachtoffer] in het bijzijn van de bijrijder [betrokkene 3]
.Op de Meidoornstraat stapten [slachtoffer] en [betrokkene 3] uit de auto en riepen naar [verdachte] of hij kon komen, waarop [verdachte] wegrende. Vervolgens kwamen [medeverdachte] en [verdachte] elkaar weer tegen. Op de
Diependijkstraatziet [verdachte] , [betrokkene 3] en [slachtoffer] , uit een auto stappen en op hen af komen. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte] of hij het wapen (dat ‘ding’) heeft. [medeverdachte] geeft hem het wapen, maar [verdachte] kan er geen schot mee afgeven omdat het ‘geblokt’ staat. [verdachte] geeft het wapen weer terug aan [medeverdachte] die het pistool van het blok haalt. [medeverdachte] haalt het blok/de lock van het pistool af en geeft het op zijn beurt wederom terug aan [verdachte] . Deze schiet daarop met het vuurwapen in de lucht. [betrokkene 3] komt desondanks op [verdachte] af en slaat hem. Er ontstaat een vechtpartij waarbij [betrokkene 3] met [verdachte] vecht. [medeverdachte] , die het pistool opnieuw weer terug heeft gekregen van [verdachte] , omdat het bovenste deel van het pistool open bleef staan, houdt het wapen dreigend boven zich. Nadat [verdachte] zich heeft kunnen losmaken van [betrokkene 3] , is hij weggelopen met [medeverdachte] achter zich aan.
Op de
Nieuwborgstraatlopen zij links van de weg richting de aldaar gelegen rotonde als een zilvergrijze auto ( [auto 4] ) aan komt rijden, remt en aan de kant van de weg stopt. [slachtoffer] stapt uit, loopt naar [medeverdachte] en geeft deze een vuistslag in het gezicht. [medeverdachte] valt hierdoor op de grond. Daarna richt [slachtoffer] zich naar [verdachte] om hem te slaan. [slachtoffer] staat dan schuin rechts voor [verdachte] , op een afstand van circa een meter. [verdachte] schiet vervolgens 4 kogels af op [slachtoffer] die door deze kogels wordt geraakt, neervalt en ter plaatse komt te overlijden.
Betrouwbaarheid verklaring verdachte [verdachte]
Het hof heeft bij de vaststelling van de feiten de door [verdachte] ten overstaan van de politie op 9 januari 2019 afgelegde verklaring tot uitgangspunt genomen. Het hof acht deze verklaring betrouwbaar. Niet alleen omdat [verdachte] zichzelf met deze verklaring in hoge mate heeft belast. Zijn verklaring is heel gedetailleerd, hetgeen de betrouwbaarheid ten goede komt en wordt daarnaast op essentiële onderdelen ondersteund door een aantal objectieve bewijsmiddelen zoals de beschrijving van de camerabeelden van de vechtpartij op de Alberickstraat te Blerick en het forensisch bewijs, maar ook door de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige] met betrekking tot het schietincident op de Nieuwborgstraat te Blerick waarbij [slachtoffer] kwam te overlijden. Voorts vindt de verklaring van [verdachte] op een aantal punten bevestiging in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] .
Opzet
Opzettelijk handelen is willens en wetens handelen. Het hof heeft vastgesteld dat [verdachte] meerdere malen op korte afstand op vitale delen van het lichaam (de romp en het hoofd) van het slachtoffer heeft geschoten. Dit zijn handelingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht zijn op het toebrengen van dodelijk letsel dat het - behoudens contra-indicaties waarvan hier niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat [verdachte] de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het hof concludeert dan ook met de rechtbank dat [verdachte] het slachtoffer opzettelijk heeft doodgeschoten.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal, niet bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Het hof stelt vast dat [verdachte] en [medeverdachte] zowel op de Diependijkstraat als op de Nieuwborgstraat niet de agressors waren. Zij waren niet degenen die op die momenten de confrontatie zochten. [verdachte] en [medeverdachte] waren nadat zij zich konden onttrekken aan de vechtpartij op de Alberickstraat, waarbij zij beiden flink waren mishandeld, los van elkaar richting de Meidoornstraat gelopen. [verdachte] heeft verklaard dat hij weg wilde van de groep belagers en dat hij zijn scooter, die nog voor een flat op de Meidoornstraat stond, wilde halen. [verdachte] is als nasleep van die vechtpartij op (weg naar) de Meidoornstraat nog drie maal agressief bejegend vanuit een auto, waaronder tweemaal door het latere slachtoffer en [betrokkene 3] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij naar de Meidoornstraat is gelopen om een wapen te halen. Hij wilde terug naar zijn auto, die niet afgesloten nog op de Alberickstraat geparkeerd stond en waarin nog allerlei waardevolle spullen zouden moeten liggen. Het vuurwapen had hij gehaald omdat hij bang was dat de “Blerickse groep” zich nog bij het winkelcentrum zou bevinden. Toen [verdachte] en [medeverdachte] elkaar weer troffen en het latere slachtoffer en [betrokkene 3] hen op de Diependijkstraat inhaalden met de auto, stopten en uitstapten, heeft [verdachte] met het door [medeverdachte] meegebrachte vuurwapen in de lucht geschoten, kennelijk in de hoop hen op afstand te houden. Nadat bleek dat [betrokkene 3] zich zelfs daardoor niet liet weerhouden en alsnog met [verdachte] in gevecht ging, hield [medeverdachte] het wapen dreigend boven het hoofd. Vervolgens zijn beide partijen in verschillende richtingen vertrokken. Enige tijd later toen [verdachte] en [medeverdachte] over de Nieuwborgstraat liepen, ontstond een volgende, wederom door het latere slachtoffer gezochte confrontatie: hij kwam weer met een auto op hen af, stapte weer uit en sloeg [medeverdachte] meteen tegen de grond. Toen het latere slachtoffer vervolgens [verdachte] wilde slaan, werden de dodelijke schoten gelost. Ook op de Nieuwborgstraat was derhalve sprake van een door een ander c.q. anderen dan [verdachte] en [medeverdachte] gezochte confrontatie, terwijl uit de vluchtbewegingen van [verdachte] en [medeverdachte] en het ter afschrikking in de lucht afgevuurde schot al herhaaldelijk was gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte] die confrontatie juist wilden vermijden.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het hof zal [verdachte] dan ook vrijspreken van de onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer]
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer]
Medeplegen van doodslag
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen met [medeverdachte] . In dat kader stelt het hof het volgende voorop.
Medeplegen vereist een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met de ander. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de medeverdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de medeverdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
In deze zaak is [verdachte] degene die de schoten heeft gelost, zodat het hof dient te beoordelen of [medeverdachte] - te samen met [verdachte] - als medepleger van de doodslag op [slachtoffer] kan worden aangemerkt om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Het hof overweegt als volgt.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij het vuurwapen enige tijd eerder had aangeschaft om zich te kunnen beschermen en het te kunnen gebruiken indien zich een situatie zou voordoen, waarin hij (en zijn vrienden [betrokkene 5] , [betrokkene 1] en [verdachte] ) geen andere uitweg meer zouden kunnen vinden.
Vast staat dat [medeverdachte] na het gewelddadige conflict dat plaatsvond op de Alberickstraat te Blerick met het oog op een mogelijke nieuwe confrontatie met de eerdere belagers een geladen vuurwapen is gaan halen en daarna [verdachte] weer heeft ontmoet. Nadat de auto met [slachtoffer] en [betrokkene 3] hen inhaalt, stopt en zij beiden uitstappen, zegt [verdachte] tegen [medeverdachte] dat ze beter weg kunnen gaan. Maar [medeverdachte] antwoordt daarop: ‘nee’. Daarop vraagt [verdachte] aan [medeverdachte] of hij het wapen bij zich heeft. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op dat moment wist dat [verdachte] bozer was dan hij. Desondanks heeft [medeverdachte] het vuurwapen aan [verdachte] gegeven en hem geholpen met het schietklaar maken van dat vuurwapen. Na het waarschuwingsschot heeft [verdachte] wederom [medeverdachte] om hulp gevraagd om het vuurwapen opnieuw schietklaar te maken en heeft [medeverdachte] hem opnieuw geholpen en dat schietklaar gemaakte wapen opnieuw aan [verdachte] gegeven. Dit nadat was gebleken dat zelfs het waarschuwingsschot hun belagers niet had weerhouden om hen wederom aan te vallen en te mishandelen
Het hof leidt uit bovenstaande af dat [medeverdachte] er rekening mee hield dat er een volgende gewelddadige confrontatie met de ‘Blerickse” jongens kon volgen. Nadat [verdachte] een schot in de lucht had gelost wist [medeverdachte] bovendien dat [verdachte] niet alleen boos was maar ook daadwerkelijk in staat was te schieten en dat een waarschuwingsschot hun belagers niet kon tegenhouden
.Door desondanks het vuurwapen schietklaar te maken en aan [verdachte] te geven, kan het niet anders dan dat [medeverdachte] bewust de aanmerkelijke kans moet hebben (dus heeft) aanvaard dat [verdachte] het wapen opnieuw zou gebruiken jegens hun (herhaalde) aanvallers, met - dit keer - dodelijk gevolg.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] dusdanig nauw en bewust hebben samengewerkt, met name met betrekking tot het gebruik van het vuurwapen jegens hun belagers, dat [medeverdachte] , hoewel hij niet de dodelijke schoten op het slachtoffer heeft gelost, wel als medepleger van de doodslag op [slachtoffer] kan worden aangemerkt.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van doodslag op [slachtoffer]
Dat [verdachte] en [medeverdachte] vooraf niet de intentie hadden om [slachtoffer] met het vuurwapen te doden, wil het hof wel geloven, maar doet aan het voorgaande niet af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van doodslag.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat [verdachte] ten aanzien van het onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het neerslaan van [medeverdachte] en het daaropvolgend - dreigend - naderen door [slachtoffer] voor [verdachte] , mede gelet op de eerdere gewelddadige incidenten en bedreigingen waarbij [slachtoffer] en zijn vrienden betrokken waren, een noodweersituatie opleverde. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van [verdachte] (en van [medeverdachte] ), waartegen [verdachte] zich mocht verdedigen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat, indien het hof van oordeel is dat [verdachte] te ver is gegaan in zijn noodzakelijke verdediging, deze overschrijding verontschuldigbaar is, nu hij te ver is gegaan als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging (angst en paniek), veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding en de eerdere incidenten. Enkel door die emoties, waardoor hij overmand raakte, heeft verdachte, die normaliter niet gewelddadig is, gehandeld en is hij blijven handelen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel of de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
noodweer
Het hof stelt voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van – in dit geval – het eigen of een anders lijf. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. In de eis dat de gedraging is geboden door de noodzakelijke verdediging, ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Bij de verwerping van een beroep op noodweer kan dus niet worden volstaan met het enkele argument dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] op de Nieuwborgstraat uit de auto is gestapt, [medeverdachte] tegen de grond heeft geslagen en zich vervolgens richtte op [verdachte] , waarbij hij naar [verdachte] uithaalde om hem te slaan. [verdachte] is daarbij naar achteren gestapt, waardoor [slachtoffer] hem niet heeft kunnen raken. [verdachte] heeft vervolgens op een afstand van ongeveer 1 meter ten minste 4 kogels op het lichaam van [slachtoffer] afgevuurd.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van [slachtoffer] worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [verdachte] (en [medeverdachte] ), maar is op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging. Weliswaar was er voor [verdachte] een noodzaak om zich te verdedigen doch het door [verdachte] gekozen verdedigingsmiddel, te weten het afvuren van 4 kogels op het lichaam van [slachtoffer] , staat in een volstrekt onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de voor een geslaagd beroep op noodweer gestelde proportionaliteitseis.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
Voor noodweerexces geldt dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van (onder andere) zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde "onmiddellijk gevolg", kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Zoals reeds hiervoor onder het kopje ‘bewijsvoering’ door het hof is vastgesteld, vond het schietincident op de Nieuwborgstraat (omstreeks 13:28 uur: dossierpagina 243) plaats nadat zich circa een kwartier daarvoor een hevig geweldsincident had voorgedaan tussen de groep ‘Blerickse jongens’ en [verdachte] en [medeverdachte] , waarbij laatstgenoemden door een overmacht flink waren toegetakeld. In de tussentijd was [verdachte] nog een drietal keer alleen belaagd en waren [verdachte] en [medeverdachte] samen nog één keer (Diependijkstraat) belaagd: die laatste keer zelfs gepaard gaande met een gewelddadige aanval na een waarschuwingsschot van [verdachte] . Voorafgaande aan het dodelijke schietincident op de Nieuwborgstraat werd [medeverdachte] door het latere slachtoffer zonder enige aarzeling direct neergeslagen en dreigde [verdachte] hetzelfde lot.
Naar het oordeel van het hof is echter niet aannemelijk geworden dat als een
onmiddellijk gevolgvan deze laatste geweldshandelingen - ook als daarbij in ogenschouw worden genomen de eerdere confrontaties tussen verdachte en (vrienden van) het slachtoffer - bij [verdachte] een zodanig hevige gemoedsbeweging is ontstaan die deze verregaande overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging verontschuldigd.
Het beroep op noodweerexces zal derhalve worden verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
In het dossier bevindt zich een rapport d.d. 26 februari 2019 van GZ-psycholoog W.J.P. Gaertner met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte. In dit rapport wordt geconcludeerd dat het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet (mede) vanuit een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is bepaald. De deskundige heeft geen aanleiding gezien om te adviseren dat het ten laste gelegde in een verminderde mate dan wel in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend. (pagina 15 en 16). Het hof volgt de conclusies uit het rapport en acht verdachte derhalve volledig toerekeningsvatbaar.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Op te leggen sanctie
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
[verdachte] is evenals [medeverdachte] schuldig bevonden aan het medeplegen van doodslag op de destijds 22-jarige [slachtoffer] . Doodslag is een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft het [slachtoffer] zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit.
Met zijn handelen heeft verdachte intens verdriet en onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht. Op een brute en abrupte wijze werd het leven van hun dierbare beëindigd. Namens de zus van het slachtoffer is ter terechtzitting in hoger beroep een schriftelijke verklaring voorgedragen. In het dossier bevindt zich ook een schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer. Uit deze stukken, maar ook uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van de vader van het slachtoffer, blijkt dat er sprake is van een intens verdriet, een levenslang gemis en verstoorde toekomstdromen.
Het bewezen verklaarde heeft ook tot gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de Blerickse wijk geleid. Op klaarlichte dag, op een willekeurige woensdagmiddag in november 2017 werd Blerick opgeschrikt door geweld. Meerdere straten van Blerick vormden het strijdtoneel van twee groepen jonge mannen. Naar het zich laat aanzien, was het een strijd om territorium in de drugswereld, waarbij [slachtoffer] , zich actief voegde bij de groep die het territorium verdedigde tegen de groep van [medeverdachte] en [verdachte] . Veel mensen, willekeurige passanten, hebben hier ongevraagd wat van meegekregen. En hoewel de groep die hiervoor is aangeduid als de “Blerickse groep’ niet terecht staat voor hun aandeel in het geweld op de bewuste dag, zal het hof bij de bepaling van de strafmaat voor verdachte wel rekening houden met het aandeel van deze groep inclusief het latere slachtoffer in de ontwikkeling van het geweld op die dag.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen op klaarlichte dag op straat merkt het hof op dat dit op zichzelf reeds een ernstig misdrijf betreft. Het waarschuwingsschot dat door [verdachte] is gelost, is in een schutting bij een woonhuis terecht gekomen, maar had net zo goed een willekeurige, onschuldige passant kunnen raken met alle mogelijke gevolgen van dien. De ontwikkeling dat jongeren zich steeds vaker bewapenen met wapens om zichzelf te beschermen, mee af te dreigen en om eventuele conflicten mee op te lossen, acht het hof dan ook zeer verontrustend. [verdachte] heeft zich van al deze gevolgen geen rekenschap gegeven.
De ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan maakt naar het oordeel van het hof dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan oplegging van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het openbaar ministerie heeft ook in hoger beroep een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar geëist, waarbij is uitgegaan van een bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van moord. Het hof komt echter tot een andere bewezenverklaring en wel van het impliciet subsidiaire tenlastegelegde medeplegen van doodslag. Voor doodslag worden door dit hof in de regel veelal straffen opgelegd tussen de 8 en 12 jaar.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de volgende rapportages. In het reeds hiervoor genoemde rapport van GZ-psycholoog Gaertner alsmede in het reclasseringsadvies d.d. 4 maart 2019 wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn om op [verdachte] , die ten tijde van het bewezen verklaarde 19 jaar oud was, het adolescentenstrafrecht toe te passen. Het hof sluit zich bij deze conclusie aan.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten een blanco strafblad had. Echter, daaruit blijkt ook de toepasselijkheid van artikel 63 Sr.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Beslag
Zowel [verdachte] als [medeverdachte] heeft het hof verzocht de (in de nabijheid van de [auto 1] op de Alberickstraat te Blerick) aangetroffen en in beslaggenomen gouden ketting terug te geven. Nu het hof echter niet heeft kunnen vaststellen aan wie dit voorwerp toebehoort, zal het hof de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (zus van het slachtoffer)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 46.034,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en valt uiteen in de volgende posten:
Materiële schade
:
1. medische kosten (totaal: € 700,00):
eigen bijdrage/risico zorgverzekeringen 2018: € 194,23
kosten opvragen medische info: € 102,96
toekomstige medische kosten: € 402,81
2. reiskosten (totaal: €2.800,00):
bezoek psycholoog: € 250,07
bezoek advocaat: € 44,93
vliegtickets (uitvaart, plaatsen grafsteen,
bezoek graf) € 1.115,98
toekomstige reiskosten: € 1.389,02
3. schade als gevolg van studievertraging (totaal: € 22.535,00)
verlies arbeidsvermogen: € 20.450,00
extra betaald collegegeld: € 2.084,00
Immateriële schade: shockschade € 20.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft de vordering inhoudelijk betwist.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.902,21 ter zake van materiële schade.
Dit bedrag betreft de volgende (onderdelen van) schadeposten:
eigen bijdrage/risico zorgverzekeringen 2018: € 194,23
kosten opvragen medische info: € 102,96
bezoek psycholoog: € 250,07
bezoek advocaat: € 14,97
vliegtickets uitvaart: € 255,98
extra betaald collegegeld: € 2.084,00
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van reiskosten voor drie bezoeken aan de advocaat stelt het hof vast dat ook de vader en de moeder van de benadeelde partij te weten [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , deze schadepost, voor een gelijk bedrag hebben opgenomen in hun vorderingen. In de vordering wordt niet vermeld op welke data/tijdstippen deze kosten door iedere benadeelde partij zijn gemaakt, hetgeen van belang is nu de benadeelde partijen een gezin vormen en allen woonachtig zijn op hetzelfde adres. Het hof acht dit onderdeel van de vordering dan ook in die zin onvoldoende onderbouwd. Het hof houdt het er voor dat de benadeelde partijen gezamenlijk 3 maal een bezoek hebben gebracht aan de advocaat. Nu niet duidelijk is wie van deze benadeelde partijen daadwerkelijk de reiskosten heeft gemaakt zal het hof telkens 1/3 van deze post reiskosten aan de betrokken benadeelde partijen toewijzen. Het resterende deel van deze post reiskosten zal het hof afwijzen.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering met betrekking tot de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade: shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde partij, de zus van het slachtoffer, heeft in de bijlage bij het voegingsformulier d.d. 27 mei 2019 de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. De benadeelde partij hoorde op 1 november 2017 enkele schoten buiten, is naar buiten gegaan en heeft haar broer dood op de grond zien liggen. Vervolgens is de benadeelde partij meerdere malen, waaronder tijdens het bezoek aan het mortuarium in het kader van de herkenning van het slachtoffer, geconfronteerd met (de verwondingen op) het lichaam van haar overleden broer. In het mortuarium is haar het stoffelijk overschot getoond ter identificatie
Bij voornoemd voegingsformulier is eveneens gevoegd een brief van [naam] , psychiater, d.d. 26 april 2019, waaruit blijkt dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), veroorzaakt door de confrontatie van de benadeelde partij met haar overleden broer. Ter behandeling van deze stressstoornis is een EMDR-traject gestart
.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat is voldaan aan de criteria voor het toekennen van shockschade. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan shockschade acht het hof redelijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel (€ 20.000,00) zal worden toegewezen.
Het hof ziet anders dan de raadsman geen aanleiding om de vergoeding van shockschade te matigen in verband met de rol van het slachtoffer in hetgeen zich op 1 november 2017 voltrokken heeft.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Wettelijke rente
De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake de immateriële schade wordt gesteld op
1 november 2017, zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde feit zich heeft voorgedaan. (.De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake van de materiële schade wordt gesteld op 27 mei 2019, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 22.902,21. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op dezelfde wijze als hierboven is overwogen ten aanzien van de vordering benadeelde partij
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (vader van het slachtoffer)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 107.787,22, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, maar heeft het te vorderen bedrag, zoals blijkt uit de brief van mr. E.H.J.M. Dohmen d.d. 6 mei 2020, verminderd tot een bedrag van € 31,683,22, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering bestaat uit de volgende posten:
Materiële schade
:
1. medische kosten (totaal: € 200,00):
eigen bijdrage/risico zorgverzekeringen 2018: € 25,37
kosten opvragen medische info: € 90,00
toekomstige medische kosten: € 84,63
2. reiskosten (totaal: €2.500,00):
bezoek psycholoog: € 18,88
bezoek advocaat: € 44,93
vliegtickets (uitvaart, plaatsen grafsteen,
bezoek graf) € 1.115,98
toekomstige reiskosten: € 1.320,21
3. verlies arbeidsvermogen november 2017: € 352,60
4. overige kosten (totaal € 8.630,62)
voormalig belangenbehartiger: € 1.000,00
kosten rouwauto overbrengen plus basistarief: € 600,00
begrafeniskosten: € 2.795,62
inschakelen privédetective: € 4.235,00
Immateriële schade: shockschade € 20.000,00
De raadsman heeft de vordering inhoudelijk betwist.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.153,42 ter zake van materiële schade.
Dit bedrag betreft de volgende (onderdelen van) schadeposten:
  • eigen bijdrage/risico zorgverzekeringen 2018: € 25,37
  • kosten opvragen medische info: € 90,00
  • reiskosten bezoek psycholoog: € 18,88
  • reiskosten bezoek advocaat: € 14,97
  • vliegtickets uitvaart: € 255,98
  • verlies arbeidsvermogen november 2017: € 352,60
  • kosten rouwauto overbrengen plus basistarief: € 600,00
  • begrafeniskosten: € 2.795,62
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van reiskosten voor drie bezoeken aan de advocaat stelt het hof vast dat ook de echtgenote en dochter van de benadeelde partij te weten respectievelijk [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] deze schadepost, voor een gelijk bedrag hebben opgenomen in hun vorderingen. In de vordering wordt niet vermeld op welke data/tijdstippen deze kosten door iedere benadeelde partij zijn gemaakt, hetgeen van belang is nu de benadeelde partijen een gezin vormen en allen woonachtig zijn op hetzelfde adres. Het hof acht dit onderdeel van de vordering dan ook in die zin onvoldoende onderbouwd. Het hof houdt het er voor dat de benadeelde partijen gezamenlijk 3 maal een bezoek hebben gebracht aan de advocaat. Nu niet duidelijk is wie van deze benadeelde partijen daadwerkelijk de reiskosten heeft gemaakt zal het hof telkens 1/3 van deze post reiskosten aan de betrokken benadeelde partijen toewijzen. Het resterende deel van deze post reiskosten zal het hof afwijzen.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering met betrekking tot de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade: shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde partij, de vader van het slachtoffer, heeft in de bijlage bij het voegingsformulier d.d. 27 mei 2019 de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. De benadeelde partij is op de bewuste dag gebeld dat zijn zoon was beschoten en dat hij naar het ziekenhuis zou worden overgebracht. De benadeelde partij is met zijn echtgenote [benadeelde partij 3] vervolgens met spoed maar het ziekenhuis gereden, waar hij vernam dat zijn zoon nog steeds op de plaats delict lag. Eenmaal daar aangekomen werd de benadeelde partij geconfronteerd met het feit dat zijn zoon overleden was. De benadeelde partij mocht op dat moment niet bij zijn zoon, en zag alleen zijn schoenen. Daarna is de benadeelde partij meerdere malen, waaronder tijdens het bezoek aan het mortuarium in het kader van de herkenning van het slachtoffer, geconfronteerd met (de verwondingen op) het lichaam van zijn overleden zoon.
Bij voornoemd voegingsformulier is tevens een tweetal brieven gevoegd van [naam] , gezondheidszorgpsycholoog/psychotherapeut, te weten d.d. 15 november 2018 en d.d. 29 maart 2019, waaruit volgt dat er bij de benadeelde partij sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), veroorzaakt door de confrontatie van de benadeelde partij met zijn overleden zoon. Het bijgevoegde behandelplan vermeldt dat ingezet wordt op cognitieve gedragstherapie en mogelijk EMDR-therapie.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat is voldaan aan de criteria voor het toekennen van shockschade. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan shockschade acht het hof redelijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel (€ 20.000,00) zal worden toegewezen.
Het hof ziet anders dan de raadsman geen aanleiding om de vergoeding van shockschade te matigen in verband met de rol van het slachtoffer in hetgeen zich op 1 november 2017 voltrokken heeft.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Wettelijke rente
De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake de immateriële schade wordt gesteld op
1 november 2017, zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde feit zich heeft voorgedaan.. De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake van de materiële schade wordt gesteld op 27 mei 2019, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 24.153,42. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op dezelfde wijze als hierboven is overwogen ten aanzien van de vordering benadeelde partij
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (moeder van het slachtoffer)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €2 3.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en valt uiteen in de volgende posten:
Materiële schade: (totaal € 3.600,00)
1. medische kosten (totaal: € 1.000,00):
eigen bijdrage/risico zorgverzekeringen 2018: € 385,00
toekomstige medische kosten: € 615,00
2. reiskosten (totaal: €2.600,00):
bezoek psycholoog: € 120,12
bezoek advocaat: € 44,93
vliegtickets (uitvaart, plaatsen grafsteen,
bezoek graf) € 1.115,98
toekomstige reiskosten: € 1.318,97
Immateriële schade: shockschade € 20.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft de vordering inhoudelijk betwist.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 776,07 ter zake van materiële schade.
Dit bedrag betreft de volgende (onderdelen van) schadeposten:
eigen bijdrage/risico zorgverzekeringen 2018: € 385,00
reiskosten bezoek psycholoog: € 120,12
reiskosten bezoek advocaat: € 14,97
vliegtickets uitvaart: € 255,98
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van reiskosten voor drie bezoeken aan de advocaat stelt het hof vast dat ook de echtgenoot en de dochter van de benadeelde partij te weten respectievelijk [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , deze schadepost, voor een gelijk bedrag hebben opgenomen in hun vorderingen. In de vordering wordt niet vermeld op welke data/tijdstippen deze kosten door iedere benadeelde partij zijn gemaakt, hetgeen van belang is nu de benadeelde partijen een gezin vormen en allen woonachtig zijn op hetzelfde adres. Het hof acht dit onderdeel van de vordering dan ook in die zin onvoldoende onderbouwd. Het hof houdt het er voor dat de benadeelde partijen gezamenlijk 3 maal een bezoek hebben gebracht aan de advocaat. Nu niet duidelijk is wie van deze benadeelde partijen daadwerkelijk de reiskosten heeft gemaakt zal het hof telkens 1/3 van deze post reiskosten aan de betrokken benadeelde partijen toewijzen. Het resterende deel van deze post reiskosten zal het hof afwijzen.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering met betrekking tot de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade: shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, heeft in de bijlage bij het voegingsformulier d.d. 27 mei 2019 de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. De benadeelde partij is op de bewuste dag door vrienden gebeld dat haar zoon betrokken was bij een ruzie en dat hij werd geslagen en dat er een pistool werd getrokken. Op dat moment heeft de benadeelde partij direct haar zoon een bericht gestuurd. Haar zoon heeft daarop niet meer kunnen antwoorden omdat hij vlak daarna overleden is. De benadeelde partij is met haar echtgenoot vervolgens met spoed naar het ziekenhuis gereden, waar zij vernam dat haar zoon nog steeds op de plaats delict lag. Eenmaal daar aangekomen werd de benadeelde partij geconfronteerd met het feit dat haar zoon overleden was. De benadeelde partij mocht op dat moment niet bij haar zoon, en zag alleen zijn schoenen. Daarna is de benadeelde partij meerdere malen geconfronteerd met (de verwondingen op) het lichaam van haar overleden zoon.
Bij voornoemd voegingsformulier is eveneens gevoegd een brief van [naam] , GZ-psycholoog, d.d. 29 januari 2019, waaruit blijkt dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), veroorzaakt door de confrontatie van de benadeelde partij met haar overleden zoon. Tevens word vermeld dat ingezet wordt op cognitieve gedragstherapie en mogelijk EMDR-therapie.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat is voldaan aan de criteria voor het toekennen van shockschade. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan shockschade acht het hof redelijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel (€ 20.000,00) zal worden toegewezen.
Het hof ziet anders dan de raadsman geen aanleiding om de vergoeding van shockschade te matigen in verband met de rol van het slachtoffer in hetgeen zich op 1 november 2017 voltrokken heeft.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Wettelijke rente
De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake de immateriële schade wordt gesteld op
1 november 2017, zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde feit zich heeft voorgedaan.. De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake van de materiële schade wordt gesteld op 27 mei 2019, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 3] is toegebracht tot een bedrag van € 20.776,07. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op dezelfde wijze als hierboven is overwogen ten aanzien van de vordering benadeelde partij
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 sieraad, kl: goudkleur, ketting: goednummer 1003710.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 22.902,21 (tweeëntwintigduizend negenhonderdtwee euro en eenentwintig cent) bestaande uit
€ 2.902,21 (tweeduizend negenhonderdtwee euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 29,96 (negenentwintig euro en zesennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 22.902,21 (tweeëntwintigduizend negenhonderdtwee euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 2.902,21 (tweeduizend negenhonderdtwee euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 149 (honderdnegenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
27 mei 2019 en van de immateriële schade op 1 november 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.153,42 (vierentwintigduizend honderddrieënvijftig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 4.153,42 (vierduizend honderddrieënvijftig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 29,96 (negenentwintig euro en zesennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 24.153,42 (vierentwintigduizend honderddrieënvijftig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 4.153,42 (vierduizend honderddrieënvijftig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 155 (honderdvijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
27 mei 2019 en van de immateriële schade op 1 november 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.776,07 (twintigduizend zevenhonderdzesenzeventig euro en zeven cent) bestaande uit € 776,07 (zevenhonderdzesenzeventig euro en zeven cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 29,96 (negenentwintig euro en zesennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.776,07 (twintigduizend zevenhonderdzesenzeventig euro en zeven cent) bestaande uit
€ 776,07 (zevenhonderdzesenzeventig euro en zeven cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
27 mei 2019 en van de immateriële schade op 1 november 2017.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 28 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar paginanummers van het politiedossier van de Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, procesverbaalnummer LB1R017104-433, onderzoek LB1R017104 TGO Diependijkstraat, gesloten d.d. 30 augustus 2018, bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s 1-1257).