ECLI:NL:GHSHE:2021:2131

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20-002720-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor openlijke geweldpleging met kettingslot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen een benadeelde partij. De verdachte, geboren in 1991, heeft op 11 september 2016 in Eindhoven, in vereniging met een medeverdachte, geweld gepleegd tegen de benadeelde partij met een kettingslot. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere straf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van noodweer, omdat zijn gedragingen als aanvallend werden beschouwd. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat de beoordeling van de schadevergoeding bij de burgerlijke rechter hoort.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002720-18
Uitspraak : 23 februari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 21 augustus 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-860201-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld voor, kort gezegd, openlijke geweldpleging tegen [benadeelde] tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de rechtbank beslist op de vordering van benadeelde partij [benadeelde] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan voorwaardelijk 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft bepleit:
  • dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat aan hem een beroep op noodweer(exces) toekomt;
  • dat indien het hof bovenstaand verweer verwerpt, aan de verdachte ex art. 9a Sr geen straf of maatregel wordt opgelegd dan wel dat hij wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf;
  • dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2016 te Eindhoven , althans in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [straatnaam 1] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het pakken, althans ter hand nemen van een kettingslot, althans zwaar voorwerp, en/of het met een stok, althans met een voorwerp, en/of met een kettingslot, althans met zwaar voorwerp, slaan tegen het lichaam van die [benadeelde] ;
subsidiair,
hij op of omstreeks 11 september 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft mishandeld door genoemde [benadeelde] met een stok en/of met een kettingslot, althans met een zwaar voorwerp, tegen het lichaam, te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 september 2016 te Eindhoven openlijk, te weten op de openbare weg, [straatnaam 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het met een kettingslot slaan tegen het lichaam van die [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Verweer van de verdediging strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd dat geen geloof dient te worden gehecht aan de verklaring van aangever [benadeelde] voor zover die erop neerkomt dat het de verdachte is geweest die als eerste fysiek geweld (richting [benadeelde] ) heeft gebruikt. Daarnaast is erop gewezen dat op de camerabeelden is te zien dat het vooral [benadeelde] is geweest die als agressor dient te worden bestempeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feiten en omstandigheden waarvan het hof bij de beoordeling van het verweer zal uitgaan
Op 11 september 2016 heeft zich op de [straatnaam 1] te Eindhoven een incident voorgedaan tussen de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] enerzijds en aangever [benadeelde] anderzijds.
Uit het dossier komt naar voren dat het conflict uiteen valt in twee delen. Het eerste deel vindt plaats in en om de tuin van [benadeelde] . Het tweede gedeelte speelt zich af op het wegdek en in de middenberm van de [straatnaam 1] . De tenlastelegging is toegesneden op het tweede gedeelte van het conflict. Het hof zal zich ook bij de bespreking van het noodweer(exces)verweer beperken tot dit tweede deel. Voor zover het verweer ziet op de betrouwbaarheid van de verschillende zich in het dossier bevindende verklaringen over de gebeurtenissen tijdens het eerste gedeelte behoeft het dan ook geen bespreking.
Van de gebeurtenissen nadat [benadeelde] en [verdachte] zich richting de straat hadden verplaatst, zijn camerabeelden gemaakt. De camerabeelden zijn bekeken door verbalisant [verbalisant] . Het hof zal het in het politiedossier opgenomen relaas over wat er op de beelden is te zien, als uitgangspunt nemen (zie p. 63 e.v.).
Uit dit relaas volgt:
  • dat [verdachte] en [benadeelde] op enig moment tegenover elkaar staan;
  • dat [verdachte] een kettingslot in zijn hand heeft (dat hij kort daarvoor heeft gekregen van [medeverdachte] ) en [benadeelde] een ijzeren staaf in zijn hand heeft;
  • dat [verdachte] op enig moment met grote kracht met het kettingslot inslaat op [benadeelde] , waarbij [benadeelde] wordt geraakt aan zijn linkerarm/-zij;
  • dat [benadeelde] daarop met kracht slaat in de richting van [verdachte] , die wordt geraakt aan de linkerzijde van zijn arm/rug;
  • dat [verdachte] hard roept (fonetisch): “Komde gij effe helpen of nie?”
  • dat [medeverdachte] vervolgens [benadeelde] van achteren benadert en de ijzeren staaf vastpakt, waarop [verdachte] op [benadeelde] afrent en met grote kracht met het kettingslot in de richting van het hoofd van [benadeelde] slaat, die de klap met zijn linkerarm opvangt;
  • dat [verdachte] daarop nogmaals met het kettingslot in de richting van [benadeelde] slaat;
  • dat [verdachte] vervolgens het hoofd van [benadeelde] vastpakt en naar beneden drukt;
  • dat [benadeelde] zich vervolgens losrukt en met de ijzeren staaf richting [verdachte] slaat, maar hem mist;
  • dat [verdachte] het kort daarvoor gevallen kettingslot weer oppakt en in de richting loopt van [benadeelde] met het kettingslot boven zijn hoofd geheven;
  • dat getuige [getuige] , die kort daarvoor ter plaatse is gekomen, zich tussen [verdachte] en [benadeelde] opstelt;
  • dat [getuige] [benadeelde] wegduwt/geleidt uit de buurt van [verdachte] ;
  • dat [medeverdachte] richting [benadeelde] loopt en schreeuwt in de richting van [benadeelde] ;
  • dat [getuige] [benadeelde] blijft geleiden in tegenovergestelde richting als [verdachte] en [medeverdachte] ;
  • dat [verdachte] plotseling in de richting van [getuige] en [benadeelde] rent en dat [verdachte] vervolgens met grote kracht met het kettingslot uithaalt en om de rug van [getuige] heen richting [benadeelde] slaat (
  • dat de camera daarop korte tijd is weggedraaid van de gebeurtenissen (
  • dat wanneer de camera weer is teruggedraaid, is te zien dat [medeverdachte] het kettingslot van de grond oppakt en in de richting van [benadeelde] loopt, dat de zoon van [benadeelde] tussenbeide in gaat staan en dat [medeverdachte] vervolgens met het slot in de richting van [benadeelde] slaat (
  • dat [benadeelde] vervolgens wegloopt.
Beoordeling van het verweer van de verdediging
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel of verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van (in dit geval) verdachtes lijf en dat de verdediging tegen de aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien.
Uit hiervoor weergegeven feitenvaststelling volgt:
  • dat [verdachte] als eerste heeft uitgehaald met het kettingslot;
  • dat, op het moment dat [medeverdachte] de ijzeren straaf van [benadeelde] heeft vastgepakt, [verdachte] in de richting van [benadeelde] is gerend en hem met het kettingslot heeft geslagen;
  • dat, nadat [getuige] ter plaatse was gekomen en [benadeelde] heeft vastgepakt en bezig is hem weg te leiden, [verdachte] wederom in de richting van [benadeelde] (en [getuige] ) is gerend en hem, terwijl [benadeelde] met zijn rug naar [verdachte] toestond, met het kettingslot heeft geslagen.
De raadsvrouw heeft bij pleidooi duidelijk gemaakt wat er volgens haar op de camerabeelden is te zien. Hoewel het hof vaststelt dat deze weergave niet volledig accuraat is, blijkt hieruit voor het hof wel dat de verdediging de hiervoor beschreven, door [verdachte] verrichte geweldshandelingen zoals deze op de camerabeelden zijn te zien, niet weerspreekt.
Het hof stelt met de verdediging vast dat ook [benadeelde] zich gedurende de gebeurtenissen verre van onbetuigd heeft gelaten. Zo komt uit de camerabeelden naar voren dat [verdachte] en [benadeelde] tijdens de gebeurtenissen op straat en in de middenberm over en weer op elkaar aflopen en naar elkaar dreigen. Echter, telkens wanneer zich een korte tussenpoos in de fysieke confrontatie voordoet, is het [verdachte] die als eerste geweld gebruikt en daarbij zelfs tot twee keer toe op [benadeelde] komt afgerend. De laatste keer dat [verdachte] richting [benadeelde] rent en hem slaat, wordt [benadeelde] nota bene weggeleid door [getuige] (waarbij [verdachte] dus ook nog op de koop toe heeft genomen dat hij [getuige] , wiens gedragingen er blijkens de camerabeelden alleen op waren gericht om de strijdende partijen uit elkaar te halen, zou verwonden).
Uit het voorgaande kan het hof niet anders dan concluderen dat de gedragingen van [verdachte] op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als "verdediging", maar – naar de kern bezien – als aanvallend moeten worden gezien, te weten gericht op een confrontatie en deelneming aan een gevecht. Om die reden komt de verdachte geen beroep op noodweer(exces) toe.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde] door hem te slaan met een kettingslot. Verdachte en de medeverdachte hebben met hun handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft het incident grotendeels op de openbare weg plaatsgevonden, waardoor meerdere mensen, waaronder ook kinderen, ongewild getuige zijn geweest van het gepleegde geweld. Bij hen kan door het bewezen verklaarde handelen van verdachte een gevoel van onveiligheid zijn ontstaan. Het hof rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Anderzijds dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat ook het slachtoffer een fiks aandeel heeft gehad in het voortduren van het incident. Ook hiermee dient bij de straf rekening te worden gehouden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof in de eerste plaats gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweld gerelateerd delict. Daarnaast dient er rekening mee te worden gehouden dat het voorval forse nadelige gevolgen heeft voor de verdachte nu hij als gevolg van dit incident blind is geraakt een één oog.
Het hof acht in beginsel een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis aangewezen.
Het hof stelt echter vast dat bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden met ongeveer 6 maanden.
Alles overziende acht het hof een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.
De benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 600,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2016 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zoals reeds blijkt uit het voorgaande, heeft ook [benadeelde] een aanzienlijk rol gehad bij het voortduren van het incident. Niet kan derhalve worden uitgesloten dat sprake is van enige mate van ‘eigen schuld’ van het slachtoffer in de zin van artikel 6:101 BW, die kan leiden tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht. De beoordeling van de vraag of en zo ja, met welk percentage de schadevergoedingsplicht dient te worden verminderd en of vervolgens op grond van de billijkheid een andere verdeling moet plaatsvinden, levert naar het oordeel van het hof echter een onevenredige belasting van het strafgeding op en hoort bij de burgerlijke rechter thuis. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. J. Nederlof, voorzitter,
mr. W.T.H. Peute en mr. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 23 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van de Schepop is buiten staat dit arrest te ondertekenen.