ECLI:NL:GHSHE:2021:2164

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
200.284.079_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling zorgregeling en hoofdverblijf bij vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in principaal appel, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 8 juli 2020 aangevochten, waarin was bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zou zijn. De moeder verzocht om wijziging van deze beschikking, zodat [minderjarige] bij haar zou wonen en om een bijdrage van de vader voor de kosten van verzorging en opvoeding. De vader, verweerder in principaal appel, heeft in incidenteel appel verzocht om wijziging van de alimentatieverplichting van de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2021 is de minderjarige gehoord, die heeft aangegeven bij de vader te willen blijven wonen. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de verhuizing van [minderjarige] naar de vader geen contact meer is geweest tussen de moeder en [minderjarige]. De GI heeft aangegeven dat de situatie zorgelijk is en dat er geen mogelijkheden zijn voor herstel van het contact. Het hof heeft overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij bij de vader blijft wonen, gezien zijn stabiliteit en de wens om bij de vader te blijven. Het hof heeft de verzoeken van de moeder tot wijziging van de zorgregeling en het hoofdverblijf afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Tevens is het verzoek van de vader tot kinderalimentatie niet-ontvankelijk verklaard en zijn de proceskosten gecompenseerd.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de minderjarige en de noodzaak van stabiliteit in zijn leven, vooral gezien de problematiek tussen de ouders en de rol van de GI in de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 juli 2021
Zaaknummer: 200.284.079/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/246316 / FA RK 18-503
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.H.J. van der Linden,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.G.M. Scheers.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren te op [geboortedatum] 2004.
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 6 oktober 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 7 oktober 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de moeder zal zijn;
- conform de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 oktober 2017 de vader aan de moeder een bijdrage dient te voldoen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 214,36 per maand;
- de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 oktober 2017 te wijzigen ten aanzien van het in de beschikking aangehechte ouderschapsplan en
primairte bepalen dat [minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen bij de vader verblijft van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen, en
subsidiairte bepalen dat [minderjarige] de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen;
- in het geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn, primair te bepalen dat [minderjarige] de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen;
- kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, van 30 november 2020, heeft de vader verzocht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te wijzigen, in zoverre door te bepalen dat de moeder met ingang van 8 juli 2020 althans met ingang van een zodanige datum als door het hof in goede justitie vermeent te bepalen, een bedrag groot € 202,- per maand zal voldoen aan de vader ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel van 11 januari 2021 heeft de moeder verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de vader primair niet-ontvankelijk te verklaren in zijn
incidenteel appel en subsidiair het verzoek van de vader in incidenteel appel af te wijzen als
zijnde rechtens onjuist en/of ongegrond.
2.4.
De GI heeft op 25 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.5.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 5 januari 2021, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 6 januari 2021;
- het V6-formulier van 23 mei 2021, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 23 mei 2021.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de advocaat van de vader,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verschenen.
2.7.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en het hof heeft met [minderjarige] voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] woont bij de vader. [broer] (de andere, meerderjarige, zoon van de ouders) woont bij de moeder.
3.3.
De ouders oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.4.
[minderjarige] is met ingang van 20 juli 2019 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 20 juni 2021.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de beschikking van de rechtbank van 25 oktober 2017 ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] gewijzigd en bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn;
- de beschikking van de rechtbank van 25 oktober 2017 ten aanzien van het aangehechte ouderschapsplan (zorgregeling) gewijzigd en bepaald dat er contact is tussen [minderjarige] en de moeder:
 één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag na het eten bij de moeder, waarbij iedere verdere uitbreiding van de omgang zal plaatsvinden onder regie van de GI;
- de beschikking van de rechtbank van 25 oktober 2007 gewijzigd, waarbij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding werd opgelegd ten behoeve van [minderjarige] , en deze op nihil gesteld.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. Sinds [minderjarige] bij de vader woont is er helemaal geen contact meer tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft de indruk dat de vader dit contact niet actief stimuleert. De moeder heeft zorgen over de opvoedsituatie bij de vader, waar op dit moment geen zicht op is, en de vader werkt ook niet mee aan de benodigde hulpverlening. Het is in het belang van [minderjarige] dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder wordt bepaald en dat er een co-ouderschapsregeling komt waarbij [minderjarige] zeer frequent contact heeft met de vader. De moeder ziet tevens aanleiding een bijzondere curator te benoemen om te onderzoeken of een neutrale plaatsing van [minderjarige] een optie zou zijn.
3.7.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. [minderjarige] heeft sinds het uiteengaan
van de ouders de wens geuit bij de vader te willen wonen. Ondanks de pogingen van de vader om dit te stimuleren wil [minderjarige] geen contact met de moeder. Om het contact te kunnen herstellen zal de moeder aan [minderjarige] uit moeten dragen dat hij bij de vader op zijn plek zit. Ook zal zij moeten erkennen dat er in het verleden dingen niet goed zijn gegaan. Een neutrale plek is niet in het belang van [minderjarige] .
3.6.
De GI voert – kort samengevat – het navolgende aan. De vader wil niet meewerken aan hulpverlening in de thuissituatie. De GI heeft uiteindelijk [minderjarige] een schriftelijke aanwijzing gegeven omdat hij niet meewerkt aan het contact met de moeder. De situatie is zeer zorgelijk en ondanks de ingezette hulp niet verbeterd. De strijd tussen de ouders blijft voortduren en [minderjarige] lijkt zich gedwongen te voelen een keuze te maken. De GI ziet geen mogelijkheden meer om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen.
3.7.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. Mogelijk ontstaat er bij [minderjarige] ruimte voor contact als de moeder de gevoelens van [minderjarige] kan erkennen en de strijd los kan laten. Een weg die daar naar toe kan leiden kan lopen via het herstellen van het contact tussen [minderjarige] en zijn broer [broer] . De GI kan hier een begeleidende rol in hebben. Mogelijk kan er daarna een stap gezet worden in herstel van het contact tussen de moeder en [minderjarige] .
De raad ziet geen meerwaarde in de benoeming van een bijzondere curator.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling bij het hof het incidenteel appel ten aanzien van de alimentatie ingetrokken, zodat dit verzoek geen nadere bespreking nodig heeft.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.3.
[minderjarige] is op dit moment 16 jaar oud en verblijft sinds maart 2020 bij de vader. [minderjarige] heeft aan het hof verteld dat hij een opleiding volgt in [plaats] tot eerste monteur woningbouw en daarnaast loopt hij stage. [minderjarige] heeft aangegeven het goed naar zijn zin te hebben op zijn stageplek en zeer gemotiveerd te zijn om na het afronden van zijn opleiding aldaar te kunnen gaan werken als monteur in de koeltechniek dan wel om zich verder te specialiseren als technisch monteur in de woningbouw. [minderjarige] heeft voorts bij het hof uitdrukkelijk aangegeven bij de vader te willen blijven wonen.
Voorts is gebleken dat [minderjarige] al geruime tijd geen enkel contact met de moeder heeft en hier zeer stellig in is. Ondanks de inspanningen van de GI is hier tot op heden geen verandering in gekomen. Het hof constateert dat [minderjarige] voor zijn leeftijd volwassen en stabiel overkomt, een weloverwogen plan heeft voor zijn verdere ontwikkeling en toekomst en dat het goed met hem gaat. Onder deze omstandigheden acht het hof de bestendiging van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader het meest in zijn belang. Het hof heeft bij de beoordeling betrokken dat de raad en de GI geen blijk hebben gegeven van bezwaren tegen het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader.
3.8.4.
Dit betekent dat het hof het verzoek van de moeder ten aanzien van het hoofdverblijf zal afwijzen. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de moeder een bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen, zodat het hof dit verzoek eveneens zal afwijzen.
3.8.5.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.6.
De GI heeft in juli 2020 als doel gesteld dat er een zorgregeling tot stand dient te komen tussen de moeder en [minderjarige] van eens in de veertien dagen van vrijdag tot en met zondag. [minderjarige] is in die periode één keer bij de moeder geweest. Vervolgens heeft [minderjarige] op
24 maart 2021 van de GI een schriftelijke aanwijzing gekregen met daarin de opdracht mee te werken aan de vastgestelde omgangsregeling. Ook dit heeft niet tot herstel in het contact geleid. Ondanks de inspanningen van de GI is het contact tussen de moeder en [minderjarige] in het gedwongen kader tot op heden niet tot stand gekomen en [minderjarige] lijkt op dit moment voor rust te kiezen.
Daar komt bij dat [minderjarige] last heeft van de ex-partnerproblematiek die tussen de ouders blijft voortduren. Zo is het de ouders bijvoorbeeld niet gelukt samen een fiets te regelen voor [minderjarige] , zonder [minderjarige] hiermee te belasten.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de raad aangegeven dat de patstelling waarin [minderjarige] verkeert mogelijk doorbroken kan worden door [minderjarige] en zijn oudere broer [broer] onder begeleiding van de GI meer contact te laten hebben. Indien de moeder daarnaast - hoe moeilijk ook - naar [minderjarige] uit kan dragen dat zij accepteert dat [minderjarige] bij de vader woont en bij haar altijd welkom is, kan er daarna mogelijk ruimte ontstaan bij [minderjarige] om contact te hebben met de moeder. Het hof kan zich vinden in dit advies van de raad en hoopt dat dit een begin kan zijn van contactherstel.
Onder de huidige omstandigheden acht het hof het niet passend en zelfs contra-productief een contactregeling op te leggen tussen de moeder en [minderjarige] . Dit komt het hof in het belang van [minderjarige] niet wenselijk voor. Dit betekent dat het hof het verzoek van de moeder ten aanzien van de zorg- en contactregeling zal afwijzen.
3.8.7.
Het hof wijst voorts het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator af. De moeder heeft verzocht via een bijzondere curator te onderzoeken of een neutrale plaatsing van [minderjarige] in zijn belang is. Het hof is van oordeel dat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 1:250 BW. Onvoldoende vast is komen te staan dat er sprake is van de in artikel 1:250 BW genoemde belangenstrijd. Ook voor het overige is onvoldoende gesteld of gebleken dat benoeming van een bijzondere curator in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Voorts acht het hof de bestendiging van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader het meest in zijn belang, zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 3.8.3.
3.8.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het verzoek van de moeder afwijzen. De beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] zal worden bekrachtigd
en het verzoek om kinderalimentatie van de moeder wordt afgewezen. Het verzoek van de vader ten aanzien van de kinderalimentatie zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure en aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 juli 2020 ten aanzien van de beslissing aangaande de zorg- en contactregeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de verzoeken van de moeder ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken;
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 8 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.