[minderjarige] heeft in haar jonge leven veel meegemaakt. Uit de stukken komt naar voren dat zij getuige is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders en zij op veel verschillende plekken heeft gewoond. Bovendien heeft zij ouders met ieder hun problematiek en speelde er lange tijd onduidelijkheid over haar situatie.
Sinds zij bij de pleegmoeder verblijft laat zij een positieve ontwikkeling zien. Duidelijk is echter dat zij, ook op dit moment nog, ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling, met name op het gebied van haar sociaal-emotionele ontwikkeling.
Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat het van belang is dat zij niet nog langer onzekerheid heeft over haar perspectief, zeker gezien de zorgen over haar verstoorde hechting en haar specifieke opvoedvraag.
De moeder heeft in de afgelopen periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder, is het hof met de raad van oordeel dat een thuisplaatsing van [minderjarige] niet meer tot de mogelijkheden behoort. [minderjarige] verblijft nu geruime tijd (al dan niet met tussenpozen) bij pleeggezinnen, waarbij zij de laatste drie jaar bij de pleegmoeder verblijft, en het is in haar belang noodzakelijk dat zij duidelijkheid krijgt over de plek waar zij mag opgroeien. Het opvoedperspectief van [minderjarige] ligt niet meer bij de moeder, maar bij de pleegmoeder.
Gelet op de hechtingsproblematiek van [minderjarige] en haar belaste verleden is het in haar belang dat zij opgroeit in een veilige en stabiele situatie die voldoet aan haar specifieke opvoedingsbehoefte.
Gebleken is dat de moeder [minderjarige] deze specifieke opvoedsituatie niet heeft kunnen bieden, aangezien de moeder nog druk doende was met het (opnieuw) opbouwen van haar eigen leven. Zij woont pas anderhalve maand in de huurwoning die zij via Stichting [stichting] heeft bemachtigd en zij is nu bezig om rust te vinden na een turbulente periode in haar leven.
Bij de pleegmoeder vindt [minderjarige] inmiddels al geruime tijd een duurzame opvoedsituatie die tegemoet komt aan haar specifieke ontwikkelingsbehoeften. [minderjarige] ontwikkelt zich positief bij de pleegmoeder. Het is van groot belang dat aan [minderjarige] veiligheid en rust geboden blijft, zodat zij verder kan werken aan haar eigen ontwikkeling middels onder andere de door haar eind 2020 gestarte speltherapie.
Voor [minderjarige] is de aanvaardbare termijn, de periode waarbinnen de moeder alsnog de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] ter hand had kunnen nemen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, ruimschoots verstreken.
Anders dan de moeder aanvoert is het hof van oordeel dat de door de moeder aangehaalde jurisprudentie niet van toepassing is op de onderhavige zaak. Daarbij komt dat door de GI uitdrukkelijk is benoemd dat de situatie waarbij de moeder het gezag behoudt teveel risico’s met zich brengt voor [minderjarige]. Temeer nu de moeder, tot voor kort, te kennen heeft gegeven dat zij niet instemde met de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin, althans niet in staat was om daarvoor haar emotionele toestemming te geven.
Het hof gaat voorbij aan het verzoek van de moeder om een nader onderzoek te laten doen door het NIFP op grond van artikel 810 a lid 2 Rv.
Het hof begrijpt uit het verzoek dat de moeder nog een kans wil krijgen om te laten zien dat zij met de juiste hulp wel in staat is gezagsbeslissingen over [minderjarige] te nemen, dan wel haar te verzorgen en op te voeden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het belang van [minderjarige] zich verzet tegen het onderzoek als door de moeder verzocht.
Het hof is na afweging van de belangen van [minderjarige] en die van de moeder van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid over voortzetting van de bestaande opvoedsituatie zwaarder weegt dan het belang van de moeder.