ECLI:NL:GHSHE:2021:2254

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.291.293_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van een minderjarige en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2015, is beëindigd. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Willemsen, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot beëindiging van het gezag af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, zijn als verweerders betrokken bij deze procedure.

De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de gezagsbeëindiging en dat zij het gevoel heeft haar kind kwijt te raken. De Raad en de GI hebben echter betoogd dat de gezagsbeëindiging in het belang van het kind is, omdat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2021 zijn de betrokken partijen gehoord, maar de pleegouders zijn niet verschenen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de moeder, ondanks enige positieve ontwikkelingen in haar situatie, niet in staat is om de zorg voor haar kind op zich te nemen. De moeder heeft in het verleden onvoldoende medewerking verleend aan hulpverlening en er zijn zorgen over de ontwikkeling van het kind. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder is beëindigd en de GI tot voogd is benoemd. De beslissing is genomen met het oog op de noodzaak van duidelijkheid en stabiliteit voor het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 15 juli 2021
Zaaknummer : 200.291.293/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/280359 / FA RK 20-2649
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Willemsen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de voogd (hierna te noemen: de GI).
- [de pleegvader] en [de pleegmoeder] (hierna te noemen: respectievelijk de pleegvader en de pleegmoeder, tezamen de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2021, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder alsnog af te wijzen, althans, indien de gezagsbeëindiging in stand wordt gelaten, het verzoek om de GI tot voogd te benoemen af te wijzen en, indien de pleegouders niet tot voogd benoemd wensen te worden, een andere gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 april 2021, heeft de raad verzocht het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 april 2021, heeft de GI verzocht de moeder in het ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Willemsen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is op [geboortedatum] 2015 [minderjarige] geboren. Op 26 juni 2018 is het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 10 maart 2016 onder toezicht van de GI. Hij is sinds 24 maart 2016 onafgebroken uit huis geplaatst in het huidige perspectief biedend pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Met de gezagsbeëindiging heeft de moeder het gevoel dat zij [minderjarige] kwijtraakt en dat zij buitenspel wordt gezet. Zij begrijpt dat [minderjarige] moet weten waar hij zal opgroeien en zij heeft zich erbij neergelegd dat dat niet bij haar zal zijn. De moeder zou [minderjarige] in een vrijwillig kader ook bij de pleegouders laten verblijven.
De moeder heeft moeite met de huidige contactpersoon van de GI, mevrouw [vertegenwoordiger van de GI]. Het is in het belang van [minderjarige] als de pleegouders dan wel een andere GI met de voogdij wordt belast. De communicatieproblemen zijn te wijten aan de GI. Sinds 11 januari 2021 heeft de moeder niets meer van mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] gehoord. De moeder heeft het gevoel dat zij geen reële kans heeft gehad om (met hulp) zelf weer voor [minderjarige] te zorgen. De andere zoon van de moeder, [andere zoon], woont met inzet van hulpverlening wel bij de moeder. De moeder heeft altijd meegewerkt en haar toestemming verleend in het belang van [minderjarige].
3.6.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
De gezagsbeëindiging is in het belang van [minderjarige]. [minderjarige] moet duidelijkheid krijgen over zijn toekomstperspectief. De moeder is niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een voor hem aanvaardbare termijn. Zij erkent zelf ook dat [minderjarige] bij de pleegouders op zijn plek zit en dat hij niet bij haar zal terugkomen. Hiermee erkent de moeder dat de maatregel van ondertoezichtstelling een gepasseerd station is. Een uithuisplaatsing in een vrijwillig kader is niet in het belang van [minderjarige]. De moeder moet dan gezagsbeslissingen blijven nemen, terwijl zij weinig inzet toont om de ontwikkeling van [minderjarige] te volgen en tussen de moeder en [minderjarige] geen echte band bestaat. Ook wordt de moeder dan overvraagd doordat zij slechts over beperkte capaciteiten beschikt. Bovendien is het voor de pleegouders dan niet mogelijk om tegen [minderjarige] te zeggen dat hij bij hen blijft wonen omdat er altijd een mogelijkheid blijft bestaan dat de moeder het zelf wil gaan doen. Gelet op het verleden van de moeder is het begrijpelijk dat zij het gevoel heeft [minderjarige] kwijt te raken door de gezagsbeëindiging. Vanuit hulpverlening wordt er echter van alles ingezet om de moeder betrokken te houden en haar in staat te stellen de ontwikkeling van [minderjarige] te blijven volgen, maar de moeder laat het afweten. Zij geeft weinig respons op de informatie die zij vanuit de pleegouders ontvangt en zij stelt geen gerichte vragen tijdens de bezoekmomenten.
De situatie van de moeder is nu met [andere zoon] heel anders dan in het verleden met [minderjarige]. Om het met hulpverlening op orde te houden voor [andere zoon] moet de moeder hard werken. De moeder legt veel van de communicatie- en samenwerkingsproblemen buiten zichzelf. Met de samenwerking met de gemeente heeft zij ook moeite en zij is sceptisch over pleeggezinnen in het algemeen doordat zij beschadigd is door haar verleden. Met een andere contactpersoon bij de GI is het risico groot dat het hetzelfde verloopt indien het anders gaat dan de moeder wil. De ouders behoren tot de doelgroep van de GI. De huidige contactpersoon is al vanaf de geboorte van [minderjarige] betrokken. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat deze voor hem vertrouwde persoon betrokken blijft.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De gezagsbeëindiging moet in stand blijven. De moeder zal anders emotioneel aan [minderjarige] blijven trekken. Door haar problematiek is de moeder niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Het is haar niet gelukt om haar situatie binnen de aanvaardbare termijn te verbeteren. De moeder werkte niet mee met (het opzetten van) hulpverlening, zij is veelvuldig verhuisd zonder dit met de GI te bespreken en zij wilde niet samenwerken met de GI. De moeder heeft met intensieve hulpverlening in de thuissituatie weliswaar positieve stappen gezet, maar deze stappen zijn gezet in het belang van [andere zoon] en niet in het belang van [minderjarige]. De moeder wordt wel meegenomen in de ontwikkeling van [minderjarige] en zijn problematiek. De moeder reageert soms niet of pas als de afspraak al is geweest. Tijdens de pleegzorgevaluatie zijn de zorgen met de moeder gedeeld. Eind vorig jaar en begin dit jaar hebben er drie gesprekken met de moeder plaatsgevonden over de hulpverlening die voor [minderjarige] ingezet gaat worden. De moeder heeft het plan van aanpak ontvangen. Tussen de moeder en de pleegouders vindt contact plaats en daarop wordt verder ingezet. De omgang tussen de moeder en [minderjarige] staat los van de gezagsbeëindiging. De moeder is en blijft de moeder.
De GI heeft een zeer actieve en sturende rol gehad. Er is ingezet op intensieve hulpverlening en de GI investeert in het contact met de moeder. Overdracht naar een andere jeugdzorgwerker is op dit moment niet mogelijk omdat hiervoor niemand beschikbaar is.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Naar het hof is gebleken is geen sprake van een situatie waarin de moeder het gezag misbruikt.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd overweegt het hof nog het volgende.
Er is bij [minderjarige] sprake van een belaste voorgeschiedenis. Gedurende de eerste drie maanden van zijn leven heeft hij met zijn ouders in een kortverblijfhuis van de [stichting] Stichting gewoond. In de thuissituatie is [minderjarige] verwaarloosd en heeft hij zich onveilig gevoeld. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] waarvoor hulpverlening ingezet gaat worden. Bij de moeder is sprake van een belaste voorgeschiedenis en persoonlijke problematiek. In het verleden is intensieve hulpverlening ingezet, althans daartoe zijn pogingen ondernomen, maar de moeder heeft daaraan niet voldoende medewerking verleend. Sinds kort zet de moeder positieve stappen, waardoor [andere zoon], haar andere zoon van twee jaar oud, met behulp van intensieve ondersteuning bij de moeder thuis kan verblijven. Deze ontwikkelingen komen voor [minderjarige] echter te laat. [minderjarige] is 5,5 jaar oud en verblijft inmiddels al meer dan vijf jaar in het huidige pleeggezin. [minderjarige] heeft nu behoefte aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Door onduidelijkheid over dit perspectief wordt [minderjarige] in zijn ontwikkeling bedreigd. De moeder erkent zelf ook dat [minderjarige] niet meer bij haar thuis kan opgroeien. De voor [minderjarige] aanvaardbare termijn is verstreken. De maatregelen ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn dan ook niet langer de geëigende maatregelen. Bovendien brengt de jaarlijkse verlenging van deze maatregelen met zich dat de situatie jaarlijks moet worden bekeken, met alle spanning en onzekerheid voor [minderjarige] van dien, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Met de raad is het hof van oordeel dat het in stand houden van het gezag van de moeder met een vrijwillige plaatsing bij de pleegouders niet in het belang van [minderjarige] is. Enerzijds omdat de moeder door haar persoonlijke problematiek en haar situatie niet in staat is gezagsbeslissingen aangaande [minderjarige] te nemen en anderzijds omdat daarmee niet de noodzakelijke duidelijkheid voor [minderjarige] wordt gecreëerd. Het continueren van de plaatsing in het pleeggezin in een vrijwillig kader brengt te veel risico’s met zich. De maatregelen ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn niet voor niets jarenlang verlengd. Ook heeft de moeder relatief kort geleden nog aangegeven dat zij altijd voor [minderjarige] zal blijven strijden. De voor [minderjarige] noodzakelijk duidelijkheid komt er enkel met een gezagsbeëindiging.
Het hof ziet in hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht geen aanleiding een andere GI tot voogd te benoemen. De moeder legt de oorzaak van de samenwerkings- en communicatieproblemen volledig buiten haarzelf. De GI heeft voldoende onderbouwd dat de moeder wel degelijk kansen heeft gehad om te laten zien of zij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich kan nemen en dat zij nog altijd bij de ontwikkeling en hulpverlening van [minderjarige] betrokken wordt, maar dat het de moeder is die het in het verleden heeft laten afweten en dat nog altijd met regelmaat doet. Door de GI wordt nog altijd geïnvesteerd in de samenwerking en de communicatie met de moeder. Met de raad is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de huidige contactpersoon betrokken blijft, aangezien zij voor hem een vertrouwd persoon is doordat zij al vanaf zijn geboorte betrokken is. Daarbij behoort de moeder tot de doelgroep van de GI.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 15 juli 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.