ECLI:NL:GHSHE:2021:226

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
20-000556-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake poging tot diefstal van een dure jas

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1960, werd beschuldigd van poging tot diefstal van een jas ter waarde van 589 euro, die toebehoorde aan een winkel in Sluis. De verdachte had samen met een medeverdachte geprobeerd de jas te stelen door het beveiligingslabel te verwijderen en deze in een andere jas te verstoppen. Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het vonnis van de politierechter behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het vonnis vernietigd moest worden. Het hof oordeelde dat de politierechter niet had voldaan aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.

Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week had geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot diefstal. Het hof heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoon van de verdachte. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, en heeft de straf bepaald op basis van de LOVS-oriëntatiepunten voor winkeldiefstal in georganiseerd verband.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000556-18
Uitspraak : 11 januari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 15 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-248348-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1960,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week.
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2017 te Sluis tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of
zijnmededader(s) voorgenomen misdrijf om een jas (ter waarde van 589 euro), in elk geval enig goed, dat
/diegeheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijnmededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] (gevestigd aan de [adres slachtoffer] te Sluis), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, het beveiligingslabel van voornoemde jas heeft/hebben verwijderd en/of (vervolgens) het beveiligingslabel in een andere jas(zak) (toebehorende aan voornoemde winkel) heeft/hebben verstopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 december 2017 te Sluis tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een jas (ter waarde van 589 euro), die toebehoorde aan [slachtoffer] (gevestigd aan de [adres slachtoffer] te Sluis), weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, het beveiligingslabel van voornoemde jas heeft verwijderd en vervolgens het beveiligingslabel in een andere jas(zak) (toebehorende aan voornoemde winkel) heeft verstopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen.
Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof hecht zwaarwegende betekenis aan het proces-verbaal bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 8 december 2017 waarin zij beschrijven wat zij waarnemen op camerabeelden van het tenlastegelegde, hetgeen bevestiging vindt in de eigen waarneming van het hof van deze beelden ter terechtzitting in hoger beroep.
Uit het proces-verbaal en de eigen waarneming van de camerabeelden ter terechtzitting in hoger beroep volgt naar het oordeel van het hof dat:
  • verdachte op 8 december 2017 om 13.37 uur met een vrouw een winkel betreedt en naar rekken met jassen loopt;
  • de vrouw om 13.41 een beige jas uit een rek neemt en deze aan een ander rek hangt tussen andere jassen;
  • verdachte deze beige jas vervolgens uit het rek pakt en elders in de winkel aan een rek hangt;
  • verdachte meerdere keren aan de jas voelt, onder meer bij het voorpand en bij de bontkraag, terwijl zijn blik is gericht op het winkelpersoneel en niet op de jas;
  • verdachte veelvuldig om zich heen kijkt;
  • verdachte op enig moment de onderkant van de jas tegen zijn eigen kleding aanhoudt, met een iets gebogen bovenbeen, terwijl hij met zijn linkerhand aan de binnenkant van de jas bewegingen maakt;
  • verdachte vervolgens wegloopt naar de vrouw die bij een ander rek met jassen staat;
  • verdachte zijn linkerarm uitsteekt en naar beneden reikt met zijn hand richting de jassen;
  • verdachte en de vrouw op het tijdstip 13.43.40 samen teruglopen naar eerder genoemde beige jas;
  • verdachte wederom aan de onderkant van de jas gaat voelen;
  • de vrouw, staand naast de verdachte, een andere jas uit het rek pakt en deze voortdurend voor zich uit in de nabijheid van de verdachte houdt;
  • verdachte de rits van de jas losmaakt en op meerdere plekken in de jas voelt/knijpt;
  • verdachte de jas weer dichtritst;
  • verdachte vanaf het tijdstip 13.45.23 met twee handen aan de kraag van de jas voelt en blijft voelen terwijl hij om zich heen kijkt;
  • verdachte om 13.45.36 iets uit zijn rechter broekzak lijkt te pakken en vervolgens opnieuw secondenlang aan de kraag blijft voelen, terwijl hij meerdere keren om zich heen kijkt;
  • om 13.46.22 een rond voorwerp is te zien in de rechterhand van verdachte;
  • verdachte om 13.46.36 stopt met voelen aan de jas en hij het ronde voorwerp van de rechter- naar de linkerhand overbrengt;
  • verdachte en de vrouw bij de jas blijven staan en zich vanaf tijdstip 13.46:48 verplaatsen naar de andere kant van het kledingrek waarbij de verdachte de jas meeneemt, aldaar ophangt en vervolgens wederom aan de kraag van de jas gaat voelen met een rond voorwerp in de rechterhand (13.47.09). Verdachte kijkt ondertussen opnieuw meerdere keren om zich heen;
  • om 13.47.44 de verdachte afstand neemt van de jas en iets in zijn rechterjaszak stopt;
  • winkelpersoneel een aantal keer voorbij het rek loopt en verdachte meermalen in de richting van dit personeel kijkt;
  • vanaf 13.49 een medewerkster van de winkel zich in de nabijheid van verdachte en de vrouw ophoudt;
  • verdachte en de vrouw vervolgens om 13.50 uur de winkel verlaten nadat zij door deze winkelbediende zijn aangesproken.
Het hof overweegt in aanvulling hierop het volgende.
Blijkens het aangifteformulier (pagina 8 en 9 van het dossier) betreft de jas (kleur desert) een dure jas twv € 589,00. In de jas bevonden zich twee veiligheidslabels: onder in de naad aan de zijkant en in de bontkraag (achterzijde pagina 8 van het dossier, bevattende met hand geschreven verklaring aangever). Deze labels zijn enkel zonder schade te verwijderen met specifiek gereedschap, zoals een speciale tang of een sterke magneet. Na onderzoek van de jas bleek een label aan de zijkant van de jas te ontbreken. De aangever heeft het verwijderde label teruggevonden in zijn winkel (pagina 24 van het dossier). De jas was niet vernield. Verdachte heeft verklaard dat hij een label in een jaszak heeft gestopt (pagina 54 van het dossier).
In de auto van verdachte is een stapel vierkante sterke magneten aangetroffen (pagina 21 van het dossier).
Gelet op deze feiten en omstandigheden in samenhang met het gedrag dat verdachte en de vrouw in de winkel hebben vertoond, bestaande uit:
- het meermalen verhangen van dezelfde jas;
- het voortdurend om zich heen kijkend;
- het gedurende langere tijd voelen aan en knijpen in de jas op plekken waar de beveiligingslabels zitten, waarbij verdachte een rond voorwerp in zijn hand en bij de jas houdt;
- het voortdurend voor zich uit houden van een jas door de vrouw in de nabijheid van verdachte, hetgeen te beschouwen is als een poging van de vrouw om de handelingen van verdachte af te schermen, en
- het verlaten van de winkel nadat een medewerkster van de winkel de verdachte en de vrouw op enig moment aanspreekt en zich in hun nabijheid blijft ophouden,
is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat zij samen hebben getracht een jas weg te nemen bij [slachtoffer] in Sluis. Deze voorgenomen diefstal is niet voltooid door een niet van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheid, te weten de opmerkzaamheid van het winkelpersoneel en/of de mislukte poging om het veiligheidslabel uit de kraag te verwijderen.
Het verweer dat verdachte enkel een jas heeft bekeken maar besloten heeft deze niet te kopen en dus niet heeft getracht de jas te stelen, wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat het hier gaat om een professionele en geraffineerde poging tot diefstal van een dure jas, waarbij gebruik is gemaakt van een of meer hulpmiddelen om daarmee beveiliginglabels los te krijgen;
  • de mate van overlast en ergernis die een dergelijk feit tot gevolg heeft voor de gedupeerden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 oktober 2020, waaruit onder meer blijkt dat hij – zij het langer geleden – eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een vermogensdelict en voorts dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
  • zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van een winkeldiefstal waarbij in georganiseerd verband en/of professioneel/geraffineerd te werk gegaan wordt. De LOVS-oriëntatiepunten hanteren daarbij als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Nu sprake is van een poging diefstal in vereniging, dient dit uitgangspunt met een derde te worden verminderd.
Alles overziende is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde. Het hof is echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 1 week omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte, zelfs nadat hij ter terechtzitting kennis heeft genomen van de camerabeelden die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten, volhardt in zijn ontkennende proceshouding. De verdachte neemt aldus geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen passend en geboden.
Ten slotte houdt het hof ambtshalve rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Immers, het hof komt niet met een uitspraak binnen 2 jaar na datum instellen appel, zijnde 16 februari 2018. In verband met deze termijnover-schrijding ziet het hof aanleiding om de straf te matigen en te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen, met aftrek van het voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 11 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.