ECLI:NL:GHSHE:2021:230

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.275.495_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schottenaanpak in gezagskwestie tussen ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een gezagskwestie tussen de moeder en de vader van twee minderjarige kinderen, geboren in 2006 en 2010. De moeder, verzoekster in principaal appel, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 december 2019 aangevochten, waarin het gezag over de kinderen uitsluitend aan de vader is toegewezen. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld tegen de omgangsregeling die door de rechtbank is vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 december 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI). Het hof heeft vastgesteld dat er een destructief communicatiepatroon tussen de ouders bestaat, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor de kinderen. De ouders hebben aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan een schottenaanpak, waarbij de communicatie tussen hen wordt beperkt en de GI de regie voert. Het hof heeft besloten om de schottenaanpak in te zetten en verdere beslissingen over het gezag en de omgangsregeling aan te houden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de uitkomst van deze aanpak.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 januari 2021
Zaaknummer : 200.275.495/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/347134 / FA RK 18-3676
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. L.H. Steehouwer-Mollema.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen de GI (gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de wijziging in het
gezag en opnieuw rechtdoende de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om te bepalen dat hij voortaan alleen het gezag over de kinderen zal uitoefenen, althans dat verzoek af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met 1 productie, ingekomen ter griffie op 22 april 2020, heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te houden met betrekking tot het gezag.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de zorgregeling en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de moeder en de minderjarigen gerechtigd zijn tot omgang met elkaar zoals in het beroepschrift nader omschreven.
De vader vraagt voor de vakanties dezelfde regeling als de rechtbank heeft bepaald.
Op drie punten vraagt de vader wijziging van de bestreden beschikking:
-Rechtbank: Even weken van vrijdag tot en met maandagochtend voor school bij de moeder.
-Vader: Even weken van vrijdag tot en met zondagavond 19.00 uur bij de moeder.
-Rechtbank: Iedere woensdagmiddag tot donderdagochtend voor school; moeder haalt op en brengt naar school.
-Vader: Een keer per veertien dagen van woensdag uit school tot 20.30 uur; moeder haalt op en brengt naar de vader.
-Rechtbank: als kinderen een studiedag hebben, bepalen ouders in onderling overleg wie dit kan opvangen.
-Vader: studiedagen bij de vader, ook als er geen school is; reguliere regeling loopt door.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 27 mei 2020, heeft de moeder verzocht het incidenteel appel van de vader af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Beers;
-de vader, bijgestaan door mr. Steehouwer-Mollema;
-de raad, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de raad] .
De GI is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en met haar is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 november 2020;
- het V6-formulier van de zijde van de vader d.d. 8 december 2020 met producties 3 en 4;
- het V6-formulier van de zijde van de vader d.d. 15 december 2020 met productie 5;
- het schrijven van de GI d.d. 18 december 2020 met briefrapportage over het verloop van de ondertoezichtstelling.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 17 september 2004 te [plaats] met elkaar gehuwd. De echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Breda van 9 februari 2009 is op 4 maart 2009
ingeschreven in de daartoe bestemde registers. [minderjarige 2] is dus een jaar na de echtscheiding geboren. Hij is erkend door de vader en bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 5 maart 2010 zijn ouders gezamenlijk belast met het gezag over hem.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] woonden eerst bij de moeder en er was een contactregeling met de vader. Begin 2015 is de moeder uit huis gezet. Zij heeft met de kinderen even in een chalet gewoond en vervolgens gedurende 5 maanden weer bij de vader. Vanaf januari 2016 had zij een eigen huurwoning waar zij met de kinderen woonde, maar eind 2016 is zij weer uit die woning gezet. Op 11 december 2016 is er spoedondertoezichtstelling uitgesproken en een spoedmachtiging uithuisplaatsing en zijn de kinderen bij de vader geplaatst. De voorlopige ondertoezichtstelling is op 24 februari 2017 gevolgd door een ondertoezichtstelling, die sindsdien steeds is verlengd en thans loopt tot 11 maart 2021. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 november 2018 is het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader bepaald.
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 30 december 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan alleen aan de vader toekomt. Verder heeft de rechtbank een uitgebreide omgangsregeling vastgesteld.
3.3.
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking ten aanzien van de gezagsbeslissing. De vader is incidenteel in hoger beroep gekomen van de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling.
3.4.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Met een beroep op ECLI:NL:GHSHE:2018:5267 betoogt de moeder dat zij de veiligheid van de kinderen niet in gevaar brengt of heeft gebracht, geen beslissingen blokkeert of heeft geblokkeerd en de kinderen buiten de strijd van partijen houdt. Die strijd gaat over de invulling van de omgang. Er zijn positieve ontwikkelingen waar de rechtbank onvoldoende rekening mee heeft gehouden. De moeder heeft begeleiding vanuit Veerkracht, de ouders hebben begeleiding vanuit Up2You. De ouders kunnen inmiddels ook onderling afspraken maken. Er is dus niet voldaan aan de eisen van artikel 1:251a BW.
De rechtbank heeft verder miskend dat problemen over omgang niet worden opgelost met eenhoofdig gezag. Eenhoofdig gezag doet ook geen recht aan de feitelijke situatie; de relatie van de kinderen met de moeder is goed en er is een ruime omgangsregeling. Wijziging in het gezag kan ook een averechts effect hebben. Bovendien is er een alternatief in de vorm van parallel ouderschap, zoals ook geadviseerd door Up2You.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De grond voor de wijziging van het gezag is dat de moeder constant het gezag van de vader ondermijnt, omdat de moeder niet kan accepteren dat het toekomstperspectief van de kinderen bij de vader ligt. De moeder zet de kinderen klem en diskwalificeert de vader, omdat de moeder er nog steeds alles aan doet om de kinderen bij zich te houden. Zij doet valse meldingen over de vader. Telkens moet de GI tussenbeide komen.
De huidige omgangsregeling geeft de moeder te veel gelegenheden om de kinderen bij zich
te houden. De vader komt daarom incidenteel in hoger beroep en verzoekt een meer beperkte omgangsregeling.
3.5.1.
De moeder voert als incidenteel verweer kort samengevat het volgende aan. Zij betwist dat zij de kinderen vaak ziek meldt zoals de vader beweert. Wel maakt zij zich zorgen over het feit dat de kinderen in deze Coronaperiode vaak alleen thuis zijn als ze niet op school zitten; de vader werkt en komt pas om 15.00 uur thuis. De moeder vindt het verder onbegrijpelijk dat de vader elders opvang regelt terwijl de moeder beschikbaar is. Hetgeen de
vader verzoekt met betrekking tot de omgang leidt tot minder omgang van de moeder met de kinderen. Daar is geen grond voor.
3.6.
De GI voert in het hierboven vermelde schrijven van 18 december 2020 onder meer aan dat de moeder niet kan accepteren dat de vader belast is met het eenhoofdig gezag. Door de GI is op diverse manieren geprobeerd om te komen tot verbetering van de situatie maar er is sprake van een destructief communicatiepatroon. De vader en de kinderen ontvangen gezinsbegeleiding van Pro6. De moeder wil met Pro6 niets te maken hebben en probeert telkens de grenzen op te zoeken dan wel op te rekken, waartegen de vader onvoldoende weerstand weet te bieden. De ouders hebben een verschillende opvoedingsstijl en door het gebrek aan afstemming en communicatie kan met name [minderjarige 1] oneigenlijk gebruik maken van de daardoor ontstane ruimte. De kinderen komen hierdoor in een loyaliteitsconflict. Deze patronen kunnen alleen worden doorbroken door de kinderen duidelijkheid, structuur en continuïteit te bieden. Bij eenhoofdig gezag wordt vermeden dat afstemming en communicatie nodig zijn. Bij de moeder is weinig tot geen draagvlak om zaken met de vader te bespreken. De GI is van mening dat de gezagsbeslissing dient te worden bekrachtigd.
3.7.
De raad vindt dat er kansen zijn blijven liggen. De ondertoezichtstelling is er niet voor niets en er had al lang gestart kunnen worden met een toepasselijk traject. De hoop was dat de vader wat meer in zijn kracht zou komen met eenhoofdig gezag.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is aan beide ouders de vraag gesteld wat voor hen het grootste probleem is en welk gevoel dit hen geeft.
De vader heeft hierop geantwoord dat de instabiliteit van de moeder voor hem het grootste probleem is, en de communicatie: als hij de moeder één vinger geeft, komt hij handen tekort. Dat maakt hem moedeloos.
De moeder heeft geantwoord dat voor haar de communicatie het grootste probleem is, en het feit dat de kinderen minder bij haar zijn. Dat geeft haar verdriet. Het gebrek aan communicatie maakt dat zij zich onbegrepen voelt.
Op de vraag hoe de ouders zich de ideale toekomst voorstellen, hebben beide ouders geantwoord dat zij zouden willen dat er goede afspraken worden gemaakt en dat die afspraken vervolgens nageleefd worden. Dit zou hun beiden rust geven.
3.9.
Beide ouders streven dus hetzelfde doel na. Het probleem zit hem vooral in de weg om dit doel te bereiken. Ouders hebben ieder op hun eigen manier en binnen hun eigen mogelijkheden moeite gedaan dit doel te bereiken, maar zij zijn hierin niet geslaagd. Ook niet met de inzet van hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling. De ouders zijn nog altijd in een strijd met elkaar gewikkeld.
3.10.
Het hof heeft met partijen de mogelijkheid van de zogenaamde “schottenaanpak” besproken.
Bij deze aanpak worden als het ware schotten opgetrokken tussen de ouders en het wordt hun verboden om enige vorm van contact met elkaar te hebben. De ouders mogen zich op geen enkele wijze met het systeem van de andere ouder bemoeien. Twee gezinsvoogden gaan op het systeem toezicht houden en dit begeleiden. De ouders ondertekenen een schriftelijke
overeenkomst met de gezinsvoogden. In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd dat de GI de regie voert tijdens de schottenaanpak en dat de ouders de hulpverlening accepteren die door de GI wordt ingezet. Ouders kunnen hieraan geen voorwaarden stellen. Het is in het kader van de schottenaanpak aan de gezinsvoogden om over diverse, in de overeenkomst benoemde zaken, zoals over (de uitvoering van) de omgangsregeling, beslissingen te nemen. De GI kan de schottenaanpak opschorten als er door de ouders niet aan wordt meegewerkt.
De inzet van de schottenaanpak draagt direct eraan bij dat er rust komt bij de kinderen omdat de strijd tussen de ouders stopt. Daardoor ontstaat er ook rust bij de ouders en ontstaat er ook vanzelf ruimte om de bouwen aan een ouderschap na de schotten en na afloop van een ondertoezichtstelling.
Uitgangspunt tijdens de schottenaanpak is dat de kinderen zo ruim als mogelijk in contact staan met de ouders en dat zij zo veel als mogelijk zullen kunnen profiteren van wat iedere ouder hen te bieden heeft. Het is de GI die daarin volgt en ziet wat een ouder hier juist goed of minder goed doet en waar bijgestuurd dient te worden. De andere ouder heeft hier geen rol.
3.11.
Beide ouders hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven mee te willen werken aan de schottenaanpak. Aangezien de GI niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was, heeft de voorzitter na de mondelinge behandeling met de GI contact opgenomen om te bezien of de bereidheid bestaat en er mogelijkheden zijn om tot deze aanpak te komen. Inmiddels heeft de GI zich bereid verklaard om de schottenaanpak in te zetten.
3.12.
Het hof zal aldus bepalen dat de schottenaanpak in deze zaak wordt ingezet.
De schottenaanpak zal vanuit de GI worden uitgevoerd en / of begeleid door twee gezinsvoogden en een gedragswetenschapper. De huidige gezinsvoogd zal daarvoor voor de duur van de schottenaanpak worden versterkt met een nog aan te wijzen collega. Van de ondertoezichtstelling, die thans tot 11 maart 2021 loopt, zal ten behoeve van de schottenaanpak verlenging worden verzocht bij de rechtbank.
Het ontwerp van de schottenovereenkomst ligt in handen van de GI. Het hof gaat ervan uit dat de schottenovereenkomst zo spoedig mogelijk ondertekend zal worden. In deze overeenkomst zal in ieder geval ook opgenomen worden dat de regie voor de uitvoering van de schottenaanpak volledig bij de GI zal liggen en dat ouders hieraan onvoorwaardelijk mee zullen werken, ook als zij het niet eens zijn met beslissingen van de GI, bijvoorbeeld ten aanzien van de uitvoering van de omgang met de kinderen en inzet van hulpverlening voor de kinderen en voor de ouders zelf.
De GI is gerechtigd de schottenaanpak op te schorten indien een van de ouders hieraan niet meewerkt of zich niet aan de in de schottenovereenkomst neergelegde afspraken houdt.
3.13.
Het hof zal iedere verdere beslissing ten aanzien van zowel het gezag als de omgangsregeling dan wel de verdeling van zorg- en opvoedingstaken aanhouden voor de
duur van negen maanden, in afwachting van bericht van GI en partijen over de uitkomst van de schottenaanpak.

4.De beslissing

Het hof:
verstaat dat partijen met de GI tot een schottenaanpak overgaan zoals onder 3.10 en 3.12. omschreven;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 28 oktober 2021 PRO FORMA in afwachting van bericht van de GI en partijen over de uitkomst van de schottenaanpak.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel
en J.C.E. Ackermans-Wijn, en is op 28 januari 2021 door mr. H. van Winkel
uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.