ECLI:NL:GHSHE:2021:2314

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.288.289_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsmacht en echtscheiding in internationaal privaatrechtelijke context

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, had in eerste aanleg een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Limburg, maar was niet-ontvankelijk verklaard. De vrouw, die in Nederland verblijft, betwistte deze beslissing en stelde dat zij wel degelijk gehuwd was met de man, van wie de verblijfplaats onbekend is. Ze voerde aan dat zij problemen ondervond met haar bijstandsuitkering en dat het noodzakelijk was om de echtscheiding uit te spreken om haar kerkelijk huwelijk te laten doorhalen.

Het hof heeft het verloop van het geding in eerste aanleg in acht genomen en de mondelinge behandeling in hoger beroep op 8 juni 2021, waarbij de vrouw en haar advocaat, mr. A.M.T.C. Plantaz, aanwezig waren. De man was niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw geen verifieerbare stukken heeft overgelegd die het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk kunnen aantonen. De door de vrouw overgelegde huwelijksakte was door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als vals bevonden. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek tot echtscheiding.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg wordt bekrachtigd en dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.288.289/01
zaaknummer rechtbank : C/03/277525 / FA RK 20-1579
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juli 2021
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M.T.C. Plantaz te Eijsden,
tegen
[de man],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
van wie geen advocaat bekend is.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 13 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 januari 2021, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de vrouw alsnog te ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding en alsnog tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 september 2020.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord de vrouw, bijgestaan door mr. Plantaz, en ook bijgestaan door een tolk, S.B. Aniania. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.2.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
De vrouw voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vrouw is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Partijen zijn met elkaar gehuwd. Vanwege problemen voor de vrouw rondom haar bijstandsuitkering en om het kerkelijk huwelijk te laten doorhalen, hetgeen vanwege de geloofsovertuiging voor de vrouw noodzakelijk is, dient de echtscheiding te worden uitgesproken. De vrouw betwist dat zij geen verifieerbare stukken of (tegen)bewijs heeft geleverd op grond waarvan het huwelijk met de man kan worden vermoed. Zij weet niet beter dan dat het document dat zij bij aankomst in Nederland aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft afgegeven ten bewijze van haar huwelijk het document is dat zij van de bevoegde autoriteit in Eritrea heeft ontvangen. Doordat het originele document door de IND is vernietigd, is (tegen)onderzoek niet meer mogelijk. Voor de vrouw is het niet mogelijk een nieuw geautoriseerd uittreksel bij de autoriteiten van Eritrea te verkrijgen. Vanwege haar (vluchtelingen)status kan zij zich niet in persoon in Eritrea melden en evenmin kan zij hiervoor contact opnemen met haar familie in Eritrea.
3.4.
Het hof overweegt het volgende.
3.4.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.4.2.
Ingevolge artikel 10:31 lid 1 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend, waarbij een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
3.4.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende. De door de vrouw overgelegde huwelijksakte is door de IND vals bevonden, zo blijkt uit de brief van de IND d.d. 17 januari 2018. Andere verifieerbare stukken op grond waarvan het bestaan van het huwelijk vermoed kan worden, heeft de vrouw ook in hoger beroep niet overgelegd. Evenmin heeft de vrouw het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk op een andere wijze aannemelijk gemaakt. Dat de vrouw in de Basisregistratie Personen (BRP) als gehuwd geregistreerd staat maakt het voorgaande niet anders, nu deze inschrijving geen rechtsgevolgen met zich meebrengt. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat partijen gehuwd zijn.
3.5.
De vrouw voert aan dat zij twee personen heeft gevonden die aanwezig zijn geweest bij de huwelijksplechtigheid tussen partijen en bereid zijn hierover naar waarheid onder ede te verklaren. Het hof acht het bewijsaanbod van de vrouw niet althans onvoldoende concreet en onderbouwd, gelet op de eisen die daaraan in hoger beroep mogen worden gesteld. Het hof zal de vrouw dan ook niet toelaten tot het leveren van getuigenbewijs.
3.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.7.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 13 oktober 2020;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 22 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.