ECLI:NL:GHSHE:2021:2314
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsmacht en echtscheiding in internationaal privaatrechtelijke context
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, had in eerste aanleg een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Limburg, maar was niet-ontvankelijk verklaard. De vrouw, die in Nederland verblijft, betwistte deze beslissing en stelde dat zij wel degelijk gehuwd was met de man, van wie de verblijfplaats onbekend is. Ze voerde aan dat zij problemen ondervond met haar bijstandsuitkering en dat het noodzakelijk was om de echtscheiding uit te spreken om haar kerkelijk huwelijk te laten doorhalen.
Het hof heeft het verloop van het geding in eerste aanleg in acht genomen en de mondelinge behandeling in hoger beroep op 8 juni 2021, waarbij de vrouw en haar advocaat, mr. A.M.T.C. Plantaz, aanwezig waren. De man was niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw geen verifieerbare stukken heeft overgelegd die het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk kunnen aantonen. De door de vrouw overgelegde huwelijksakte was door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als vals bevonden. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek tot echtscheiding.
De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg wordt bekrachtigd en dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.