ECLI:NL:GHSHE:2021:232

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.276.865_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek wijziging zorgregeling in hoger beroep tussen twee moeders over de zorg voor hun minderjarige kind

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van moeder [verzoekster] tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind [minderjarige] werd toegekend aan beide moeders. De rechtbank had bepaald dat [minderjarige] bij moeder [verweerster] verbleef in een bepaalde zorgregeling. Moeder [verzoekster] verzocht in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen en de zorgregeling te wijzigen, omdat zij vond dat de huidige regeling te belastend was voor [minderjarige]. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 december 2020, waarbij beide moeders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof overwoog dat de huidige zorgregeling al sinds februari 2020 wordt uitgevoerd en dat er onvoldoende redenen zijn om deze te wijzigen. Het hof verklaarde moeder [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vernietiging van de gezagsbeslissing en wees de verzoeken van moeder [verweerster] af met betrekking tot de zomervakantie en andere aanvullende verzoeken. De beslissing benadrukt het belang van samenwerking tussen de moeders in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 januari 2021
Zaaknummer : 200.276.865/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/257293/ FA RK 18-4363
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep
hierna te noemen: moeder [verzoekster] ,
advocaat: mr. I. Ligtelijn-Huisman,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: moeder [verweerster]
,
advocaat: mr. E.W.J.M. van Bree.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Midden-Limburg, vestiging [vestiging] , hierna te noemen de GI (gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 april 2020, heeft moeder [verzoekster] verzocht
-voormelde beschikking te vernietigen voor zover moeder [verweerster] daarbij
mede met het gezag over [minderjarige] werd belast;
-voorts de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te beperken tot een weekend per 14 dagen in de oneven weken, het eerste half jaar van zaterdag 10 uur tot zondag 18.30 uur; na een half jaar van vrijdag uit school tot zondag 18.30 uur en in de even weken op woensdag uit school (12.30 uur) tot 18.30 uur;
-voorts te bepalen dat [minderjarige] in de zomervakantie 2020 twee losse weken bij moeder [verweerster] zal zijn en vanaf 2021 in de zomervakantie altijd de eerste twee weken en in de overige schoolvakanties altijd de eerste helft;
-althans de raad een nader onderzoek te laten doen naar een voor [minderjarige] passende zorg- en contactregeling alsmede een vakantie- en feestdagenregeling.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 27 mei 2020, heeft moeder [verweerster] verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en moeder [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- moeder [verzoekster] , bijgestaan door mr. Ligtelijn-Huisman;
-moeder [verweerster] , bijgestaan door mr. Van Bree;
-de raad, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door Mw. [vertegenwoordiger van de GI 1] en mw. [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een brief van de GI van 15 mei 2020 met een voortgangsverslag van de ondertoezichtstelling;
- een brief van de GI van 8 december 2020 met een evaluatieverslag van de ondertoezichtstelling;
- de van de zijde van moeder [verzoekster] bij de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota met wijziging van het petitum in hoger beroep.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van 2009 tot 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad en met elkaar samengewoond. De relatie en samenwoning tussen partijen is in 2017 geëindigd.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2015 door middel van kunstmatige donorbevruchting geboren uit, en middels een eicel van, moeder [verzoekster] . De donor/biologische vader is, althans tot op heden, niet in beeld.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 mei 2019, is aan moeder [verweerster] toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] . De erkenning heeft plaatsgevonden op 12 september 2019.
3.3.
[minderjarige] is bij beschikking van 14 februari 2020 onder toezicht gesteld van de GI, met instemming van beide moeders.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de moeders gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] en in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat [minderjarige] bij moeder [verweerster] verblijft
-in de oneven weken van donderdag 10.00 uur (althans na school) tot maandag 10.00 uur
(althans voor school) en
-in de even weken (vanaf week 8/2020) van woensdag 10.00 uur (althans voor school) tot donderdag 10.00 uur (althans voor school);
-overige vakanties en feestdagen in onderling overleg en met hulp van de gezinsvoogd bij helfte te verdelen.
De rechtbank heeft ook een opbouwregeling vastgesteld en een verdeling van de zomervakantie 2020. Deze zijn in hoger beroep niet meer van belang
3.5.
Moeder [verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger
beroep gekomen.
3.5.1.
In het beroepschrift voert moeder [verzoekster] twee grieven aan: grief 1 richt zich tegen het door de rechtbank bepaalde gezamenlijke gezag, grief 2 tegen de door de rechtbank bepaalde verdeling van zorg- en opvoedingstaken.
Bij de mondelinge behandeling op 21 december 2020 heeft moeder [verzoekster] de grief met betrekking tot het gezamenlijk gezag ingetrokken. Het hof zal haar daarom in het verzoek tot vernietiging van dat gedeelte van de bestreden beschikking niet-ontvankelijk verklaren.
3.5.2.
De zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld is naar de mening van moeder [verzoekster] te zeer gebaseerd op het advies en onderzoek van de raad. Moeder [verzoekster] vindt het onderzoek ondeugdelijk, te beperkt en niet zorgvuldig uitgevoerd. [minderjarige] heeft recht op omgang met moeder [verweerster] , maar de opbouw is te snel en de omgang is ook te veel. [minderjarige] geeft herhaaldelijk aan dat hij het te lang vindt duren als hij bij moeder [verweerster] is, komt moe van de omgang terug en is onrustig bij thuiskomst.
Bij de mondelinge behandeling op 21 december 2020 heeft moeder [verzoekster] het petitum in hoger beroep gewijzigd voor wat betreft de door haar verzochte beperking van de zorgregeling. Omdat de door de rechtbank bepaalde regeling tot op heden wel is uitgevoerd, is de eerder voorgestelde opbouw van de regeling niet meer aan de orde. [minderjarige] is op dit moment in de oneven weken bij moeder [verweerster] van donderdag na school tot maandag naar school en in de even weken op woensdag na school tot donderdag naar school. Moeder [verzoekster] verzoekt dat te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] in de oneven weken van vrijdag uit school tot zondag 18.30 uur bij moeder [verweerster] zal zijn en in de even weken op woensdag uit school tot 18.30 uur. Er zijn dan minder overnachtingen en dat geeft [minderjarige] meer rust, en is ook makkelijker in verband met de diensten van moeder [verweerster] . Moeder [verzoekster] heeft de gesprekken bij Bureau One opgeschort in afwachting van het hoger beroep.
De verwachting is dat er ook contact gaat komen met de biologische vader.
3.6.
Moeder [verweerster] voert in het verweerschrift, zoals aangevuld bij de mondelinge behandeling, -kort samengevat- het volgende aan. Zij betwist de gedragingen die haar door moeder [verzoekster] worden verweten. Moeder [verzoekster] stelt geen vertrouwen te hebben in moeder [verweerster] als opvoeder. In mei 2019, tijdens de mondelinge behandeling met betrekking tot het erkenningsverzoek, is afgesproken dat partijen zich zouden wenden tot het CJG voor hulpverlening, maar dat is door de opstelling van moeder [verzoekster] uiteindelijk niet van de grond gekomen. Moeder [verweerster] betwist dat er redenen zouden zijn om te twijfelen aan haar opvoedkwaliteiten. Dat is ook door de raad niet geconstateerd. Het gedrag van [minderjarige] kan ook voortkomen uit de voortdurende strijd tussen de moeders; moeder [verweerster] betreurt dan ook dat moeder [verzoekster] in hoger beroep is gegaan. Moeder [verweerster] is bereid tot overleg en wil zich inzetten om de relatie te verbeteren. Zij wil met Bureau ONE verder.
Moeder [verweerster] deelt de kritiek van moeder [verzoekster] op het raadsrapport en -advies niet. Er zijn geen contra-indicaties voor de vastgestelde regeling en geen redenen om die anders te
bepalen dan door de rechtbank is gedaan. Dat een beperktere omgang makkelijker zou zijn in verband met de diensten van moeder [verweerster] wordt betwist; moeder [verweerster] is altijd beschikbaar als [minderjarige] bij haar is, hooguit kan het een keer voorkomen dat hij door iemand anders van school moet worden opgehaald.
3.6.1.
Moeder [verweerster] heeft bij de mondelinge behandeling verzocht om voor de zomervakantie drie aaneengesloten weken te bepalen, ten aanzien van het halen en brengen te bepalen dat de ouder bij wie [minderjarige] verblijft hem naar de andere ouder brengt als de
wisseling niet via school is, en de verjaardag van [minderjarige] te vieren bij de ouder bij wie hij dan verblijft.
3.6.2.
Moeder [verzoekster] heeft met betrekking tot deze verzoeken gesteld dat moeder [verweerster] daarin niet-ontvankelijk is omdat deze te laat zijn gedaan en omdat er geen incidenteel appel is ingesteld. Ten aanzien van het halen en brengen heeft zij wel aangegeven geen probleem
te hebben met het verzoek.
3.6.3.
Het hof zal moeder [verweerster] niet-ontvankelijk verklaren in haar aanvullende verzoeken nu deze tardief zijn gedaan en moeder [verzoekster] niet goed op de aanvullende verzoeken heeft kunnen reageren.
3.7.
De GI geeft aan dat er goede stappen zijn gezet en dat de communicatie al verbeterd is. De moeders moeten nu verder met Bureau ONE. Het is lastig om te bepalen wat [minderjarige] zelf wil. De GI heeft geen reden om te zeggen dat het contact minder moet. Bij beide moeders is geconstateerd dat [minderjarige] een warm contact heeft en veilig is.
3.8.
De raad adviseert om de contactregeling niet te beperken. De richtlijnen Jeugdhulp zijn in 2020 veranderd: vroeger was het zo dat aangenomen werd dat voor baby’s en peuters overnachtingen bij de secundaire ouder verstorend konden zijn voor de hechtingsrelatie met de primaire verzorger; de nieuwste inzichten zijn echter dat het voor een goede hechtingsrelatie met de secundaire ouder nodig is dat er langer contact is, met overnachtingen. Moeder [verzoekster] zegt dat [minderjarige] er niet goed mee om gaat, maar dat moet Bureau ONE eerst maar eens uitzoeken. Als de regeling vaststaat, kan ook ergens naartoe worden gewerkt.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Met betrekking tot de zorg- en contactregeling ziet het hof onvoldoende reden om de huidige regeling, die al vanaf februari 2020 wordt uitgevoerd, te wijzigen. Weliswaar stelt moeder [verzoekster] dat [minderjarige] met deze regeling moeite heeft, maar de door haar voorgestelde wijziging leidt niet tot minder wisselmomenten, slechts tot minder overnachtingen. Bovendien sluit moeder [verzoekster] desgevraagd uitbreiding niet uit, maar wil zij op dit moment eerst een stap terug zetten. Zij heeft de gezamenlijke gesprekken bij Bureau ONE opgeschort in afwachting van het hoger beroep. Dat is naar het oordeel van het hof niet de juiste weg. Als het zo is dat [minderjarige] moeite heeft met de huidige regeling, dan is het ook zeer wel mogelijk dat dat komt doordat de verhouding tussen moeder [verzoekster] en moeder [verweerster] nog altijd te wensen overlaat. Er moet dan juist aan verbetering van de verhouding gewerkt worden. En mocht aanpassing dan toch nog nodig zijn, dan zouden de moeders dat in onderling overleg kunnen doen. Het hof heeft daar wel vertrouwen in, nu de moeders over de vakanties en het halen en brengen goed en snel tot overeenstemming blijken te kunnen raken. Met behulp van Bureau ONE zullen de moeders verder met elkaar in gesprek dienen te gaan,
in het belang van [minderjarige] .
3.9.2.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart moeder [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van de gezagsbeslissing;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart moeder [verweerster] niet-ontvankelijk in haar verzoeken met betrekking tot de verdeling van de zomervakantie, de verjaardag van [minderjarige] en het halen en brengen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven
en J.C.E. Ackermans-Wijn, en is op 28 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.