ECLI:NL:GHSHE:2021:2338

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
20-001888-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijke onoplettendheid bij verkeersongeval met lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1957, was betrokken bij een verkeersongeval op 8 december 2017 te Nieuwerkerk, waarbij meerdere slachtoffers zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend had gedragen, wat leidde tot het ongeval. De verdachte had verklaard zich niets van het ongeval te herinneren, maar getuigen bevestigden dat hij met zijn voertuig de verkeerde weghelft opreed. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, met een proeftijd van één jaar. Het hof hield rekening met de gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers en de verdachte, evenals de lange duur van de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001888-20
Uitspraak : 26 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 21 augustus 2020, in de strafzaak met parketnummer
02-060422-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde (overtreding van artikel 6 WVW ’94), het subsidiair tenlastegelegde (overtreding van artikel 5 WVW ’94) bewezenverklaard en de verdachte te dien aanzien veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 675,=, subsidiair 13 dagen hechtenis, en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde met als schuldvariant “aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam” bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De verdediging heeft bepleit dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2017 te Nieuwerkerk, gemeente Schouwen-Duiveland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de N59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, niet, althans niet bij voortduring, zijn, verdachtes, aandacht te richten en/of gericht te houden op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg, en/of niet, althans niet behoorlijk/tijdig, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig door de voor hem, verdachte, gelegen (flauwe) bocht te sturen/geleiden, waardoor hij, verdachte, met zijn motorrijtuig geheel of gedeeltelijk terechtkwam op de linker weghelft van die weg die (mede) bestemd is voor het tegemoetkomende verkeer, waardoor een of meer ander(en) (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten voor die [slachtoffer 1] een scheur in de rechter bovenarm en/of een longkneuzing rechts en/of een bloeduitstorting in de buikwand, en/of voor die [slachtoffer 2] multipel handletsel en/of een sleutelbeenbreuk en/of voor die [slachtoffer 3] vele botbreuken verspreid over het lichaam en/of een hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 december 2017 te Nieuwerkerk, gemeente Schouwen-Duiveland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N59, niet, althans niet bij voortduring, zijn, verdachtes, aandacht heeft gericht en/of gericht gehouden op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of niet, althans niet behoorlijk/tijdig, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig door de voor hem, verdachte, gelegen (flauwe) bocht heeft gestuurd/geleid, waardoor hij, verdachte, met zijn motorrijtuig geheel of gedeeltelijk terechtkwam op de linker weghelft van die weg die (mede) bestemd is voor het tegemoetkomende verkeer, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 december 2017 te Nieuwerkerk, gemeente Schouwen-Duiveland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de N59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, niet zijn, verdachtes, aandacht te richten en gericht te houden op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en niet het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig door de voor hem, verdachte, gelegen flauwe bocht te sturen, waardoor hij, verdachte, met zijn motorrijtuig geheel of gedeeltelijk terechtkwam op de linker weghelft van die weg die bestemd is voor het tegemoetkomende verkeer, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten voor die [slachtoffer 2] multipel handletsel en voor die [slachtoffer 3] vele botbreuken verspreid over het lichaam en een hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel, te weten voor die [slachtoffer 1] een scheur in de rechter bovenarm en een longkneuzing rechts en een bloeduitstorting in de buikwand en voor die [slachtoffer 2] een sleutelbeenbreuk, werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat er slechts sprake is van een zeer kort moment van onoplettendheid en dat dit onvoldoende is om tot een veroordeling ter zake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bij de beoordeling of verdachte van het ongeval een verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, dus of er op zijn minst genomen sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, het aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarbij kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Omtrent de feiten en omstandigheden is het hof het navolgende gebleken.
Op 8 december 2017 omstreeks 15.35 uur heeft er een ongeval plaatsgevonden op de N59 in Nieuwkerk. Bij dit ongeval waren een Peugeot en een Seat Ibiza betrokken. De Seat is over de dubbele doorgetrokken middenstreep gereden en kwam hierdoor frontaal in aanrijding met de Peugeot. De Seat werd bestuurd door de verdachte. Als gevolg van dit ongeval hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beiden inzittenden van de Peugeot, en [slachtoffer 3] , echtgenote en tevens bijrijdster van verdachte, zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig letsel bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij geen herinnering heeft aan het ongeval en de momenten die hieraan zijn voorafgegaan. Ook zijn echtgenote [slachtoffer 3] heeft geen herinnering aan het ongeval, nu zij op dat moment lag te slapen.
De getuige [getuige] heeft het ongeval wel waargenomen. Zij reed als bestuurster in haar personenauto over de N59. Bij een flauwe bocht in die weg zag zij dat een haar tegemoetkomende auto langzaam naar links reed en dat het net was alsof deze rechtdoor reed in plaats van de bocht te nemen. Zij moest zelf al naar rechts uitwijken om een aanrijding met deze auto te voorkomen. In het voorbijrijden zag zij dat de bestuurder van deze auto naar beneden keek en niet voor zich uit. In haar binnenspiegel zag zij vervolgens de aanrijding ontstaan met de auto achter haar.
Het hof overweegt voorts het volgende.
Het is een feit van algemene bekendheid dat provinciale (auto)wegen, en zeker die waarbij de rijbanen voor elkaar tegemoetkomend verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden zoals dit het geval is op de N59 ter hoogte van Nieuwkerk, wegen zijn die uit verkeerstechnisch oogpunt gevaarlijk zijn. Dergelijke wegen vergen daarom in de regel bijzondere oplettendheid/voorzichtigheid van de weggebruikers. Zulks geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat de weg daar een flauwe bocht maakt. Dat de situatie op de plaats van het ongeval gevaarlijk is, blijkt eveneens uit het feit dat er een dubbele doorgetrokken streep op het midden van de weg is aangebracht, ruim voordat de flauwe bocht begint. De verdachte is in de bocht niet met de bocht meegereden, maar is rechtdoor gereden en heeft vervolgens de doorgetrokken strepen op de as van de weg met de gehele, in ieder geval met een groot gedeelte van zijn, auto overschreden (zie de situatieschets op pagina 8 van het politiedossier), daarmee artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 overtredend. Dat de verdachte niet met de bocht heeft meegestuurd, is naar het oordeel van het hof te wijten aan het feit dat hij naar beneden en derhalve niet naar de weg keek, zodat hij zijn aandacht niet op de weg gericht had. Gelet op de afstand die de verdachte moet hebben afgelegd voordat hij (nagenoeg) geheel op de verkeerde weghelft terechtkwam en de tijd die daarmee moet zijn gemoeid alsmede het feit dat de hem tegemoetkomende auto die voor de Peugeot reed ook al voor de verdachte heeft moeten uitwijken, maakt dat het hof van oordeel is dat de verdachte gedurende een langere tijd dan een enkel zeer kort ogenblik onoplettend is geweest.
Een enkele gedraging op een weg als deze kan – onder de hiervoor omschreven omstandigheden – in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is.
Dat kan anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, zodat van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 niet kan worden gesproken.
De verdachte heeft in dat kader verklaard dat het bijna niet anders kan zijn dan dat er sprake is geweest van een tijdelijk bewustzijnsverlies bij hem.
Het hof verwerpt dit verweer. De enkele mogelijkheid van tijdelijk bewustzijnsverlies is niet voldoende om het bewustzijnsverlies ook aannemelijk te achten. In het dossier bevinden zich geen medische verklaringen of andere aanwijzingen waaruit de aannemelijkheid van het door de verdachte geopperde bewustzijnsverlies blijkt. Dat volgens de verdachte enige tijd na het ongeval door een neuroloog is vastgesteld dat er sprake is van enige hersenbeschadiging bij hem, verdachte, geeft geen onderbouwing aan het verweer. Immers, de neuroloog heeft volgens de verdachte noch de oorzaak noch de datering van dit letsel kunnen geven. Ook het enkele feit dat de verdachte zich niets van de aanloop naar het ongeval en van het ongeval zelf kan herinneren, maakt niet dat het geopperde bewustzijnsverlies aannemelijk is geworden.
Het hof komt derhalve tot de conclusie dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is komen vast te staan dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij het navolgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onoplettend gedragen, waardoor er een ongeval heeft plaatsgevonden. Dit ongeval heeft in de eerste plaats enorme gevolgen gehad voor de inzittenden van de auto waarmee de verdachte in botsing is gekomen. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg, kampten zij ruim twee en een half jaar na het ongeval nog altijd met de gevolgen daarvan. Het ongeval heeft eveneens grote gevolgen gehad voor de verdachte en zijn echtgenote. Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de echtgenote van de verdachte langdurig heeft moeten revalideren van de verwondingen die zij heeft opgelopen tijdens het ongeval. Ook hebben de verdachte en zijn echtgenote psychologisch hulp moeten inschakelen om het ongeval en de gevolgen daarvan te kunnen verwerken.
Voorts houdt het hof bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met de omstandigheid dat de officier van justitie eerst na circa twee en een half jaar na het ongeval is overgegaan tot een strafrechtelijke vervolging van de verdachte. Daarnaast is het ook het openbaar ministerie geweest dat hoger beroep heeft ingesteld tegen het beroepen vonnis. Dit maakt dat de verdachte inmiddels circa drie en een half jaar in onzekerheid verkeert over de afloop van de strafzaak tegen hem en hij zodoende niet in staat is om dit voorval af te sluiten en een plek te geven. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat dit alles zwaar drukt op de verdachte en zijn echtgenote.
Tot slot heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte actief heeft geprobeerd om contact te leggen met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dit contact is uiteindelijk door tussenkomst van de raadsman, na de terechtzitting in eerste aanleg, tot stand gekomen.
Gelet op vorenstaande omstandigheden is het hof van oordeel dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf thans op zijn plaats is. Het hof acht de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, alles met een proeftijd van 1 jaar, passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan.
Met de oplegging van de geheel voorwaardelijke taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de
proeftijdvan
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 26 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.