ECLI:NL:GHSHE:2021:2385

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
200.293.398_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in een echtscheidingscontext

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], werd verlengd. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Wouters, verzocht de beschikking te vernietigen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. W.E. de Wit-de Witte, de beschikking wilde bekrachtigen. De kinderen staan sinds 2 november 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2021 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De vader betoogde dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig was en dat deze zelfs averechts werkte voor de kinderen, die zich niet gehoord voelden. De moeder daarentegen stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was vanwege de complexe verhoudingen tussen de ouders en de kinderen. De GI en de Raad adviseerden ook tot voortzetting van de ondertoezichtstelling, maar het hof oordeelde dat er geen ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen was en dat zij weerbaar waren.

Het hof concludeerde dat de voorwaarden voor verlenging van de ondertoezichtstelling niet waren voldaan. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 juli 2021
Zaaknummer : 200.293.398/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/381233/ JE RK 21-70
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Wouters,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.E. de Wit-de Witte.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] .
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, gevestigd te [vestigingsplaats] , rechtsopvolger van Stichting Intervence, de Gecertificeerde Instelling, hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 26 april 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de moeder af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 1 juni 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. R. Wouters;
- de moeder, bijgestaan door mr. W.E. de Wit-de Witte
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof ieder een brief te sturen, die is ingekomen op 1 juni 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 januari 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 23 juni 2021;
  • de brief met bijlagen van de GI van 28 juni 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] .
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
3.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. [minderjarige 3] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de vader.
3.3.
De kinderen staan sinds 2 november 2018 onder toezicht van de GI.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] met ingang van 31 januari 2021 verlengd tot 31 januari 2022 en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 31 januari 2021 verlengd tot 31 juli 2021 en het resterende deel van het verzoek aangehouden.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover deze ziet op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader kan zich niet vinden in de beschikking van de rechtbank, omdat een NIFP-onderzoek naar zijn mening geen meerwaarde heeft. Daarnaast is de toetsing door de raad niet verlopen volgens de geldende regels en hij heeft hierover een klacht ingediend. De vader voert aan dat er geen ernstige gronden aanwezig waren (en zijn) om de ondertoezichtstelling te verlengen. De ondertoezichtstelling werkt averechts en roept weerstand op bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij raken steeds meer gefrustreerd, voelen zich niet gehoord en niet serieus genomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben vertrouwen en ruimte nodig. De kinderen zijn om de week van vrijdagavond tot zondagavond bij de moeder. De tijden zijn redelijk gelijk, maar kunnen soms wisselen door school, sport en vrienden. De vader stimuleert de kinderen om naar de moeder te gaan en hij werkt mee met de hulpverlening. Hij erkent dat het belangrijk is dat de ouders een goede communicatie hebben. Hij vindt het vervelend dat de moeder angst heeft om de kinderen kwijt te raken, maar vindt deze angst niet terecht.
3.7.
De moeder voert aan dat een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is. De verhouding tussen de ouders en tussen de ouders en de kinderen is zodanig complex dat nader (gespecialiseerd) onderzoek nodig is. Volgens de moeder is de vader er op uit om het gezag bij haar weg te halen. Hij diskwalificeert haar als opvoeder. De moeder vreest dat zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te weinig ziet om de band met hen te onderhouden. Ook ervaart zij niet dat de vader de kinderen stimuleert in hun contact met haar. De ondertoezichtstelling is voor haar een stok achter de deur, het geeft voor iedereen een druk om zich aan de zorgregeling te houden. [minderjarige 1] heeft, gelet op haar leeftijd, weliswaar meer ruimte nodig, maar voor [minderjarige 2] ligt dit anders. Bij het Scheidingspunt zijn inmiddels twee gesprekken gevoerd. De moeder vraagt zich af of de vader ook blijft meewerken aan dit traject indien de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wegvalt.
3.8.
Namens de GI is het navolgende aangevoerd. Het verzoek om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen, kwam van de moeder. De GI heeft daartoe geen verzoek ingediend. De GI heeft na de bestreden beschikking van de rechtbank opnieuw aan partijen de mogelijkheid van het NIFP-onderzoek voorgelegd, maar de van allen benodigde instemming ontbreekt. De GI is ook nu van mening dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niets toevoegt. Het zijn vooral de ouders die zich moeten inzetten en hun medewerking moeten verlenen aan het onlangs gestarte traject bij Het Scheidingspunt. Het is belangrijk dat de ouders stoppen met strijd voeren en dat zij met elkaar gaan communiceren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben last van de strijd tussen hun ouders, maar zij hebben hun eigen weg gekozen. Zij onttrekken zich aan de hulpverlening die door de GI wordt aangeboden, maar zij weten dat zij bij de hulpverlening terecht kunnen. De GI heeft er ook vertrouwen in dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zullen doen als dat nodig is. De kinderen zijn weerbaar. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren de ondertoezichtstelling nu als dwang. De kinderen hebben ruimte nodig, dat is goed voor hun intrinsieke motivatie. Er staat op 15 juli 2021 een nieuwe mondelinge behandeling bij de rechtbank gepland, waarbij het aangehouden deel van het verzoek van de moeder aan de orde komt.
3.9.
De raad adviseert het hof de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bekrachtigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten enorm klem tussen de ouders. De band tussen hen en de moeder moet worden verbeterd. Het probleem is volgens de raad niet de weerbaarheid van de kinderen, maar er moet worden gekeken naar het gedrag en de keuzes van de kinderen ten opzichte van de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben niet de intrinsieke motivatie om naar de moeder te gaan. [minderjarige 2] is boos (geweest) op de moeder en daar hebben nooit gesprekken over plaatsgevonden. De raad benadrukt dat er vooral hulpverlening voor de ouders nodig is. Het is positief dat beide ouders meewerken aan het traject bij Het Scheidingspunt, omdat er nog veel frustratie en oud zeer uit het verleden is.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] .
3.10.2.
In artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.10.3.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.4.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een situatie waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het hof onderschrijft dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem zitten tussen de ouders, die verwikkelt zijn in een forse echtscheidingsstrijd. Maar ondanks dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] last hebben van de situatie, is het hof met de GI van oordeel dat de kinderen weerbaar zijn en hun eigen weg hebben gezocht. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] doen het goed, hun ontwikkeling verloopt prima en zij verblijven om de week een weekend bij de moeder. Het is normaal voor kinderen van deze leeftijd dat zij steeds meer hun eigen leven leiden en activiteiten ontplooien. Daar komt bij dat in het afgelopen half jaar niet is gebleken dat de ondertoezichtstelling productief is. Het traject bij Het Scheidingspunt is gestart en beide ouders hebben toegezegd hun medewerking hieraan te verlenen. Door Het Scheidingspunt wordt er ook aandacht besteed aan het gezinssysteem. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] loopt door tot begin volgend jaar, zodat de GI in het kader van die ondertoezichtstelling toezicht houdt op de voortgang van het traject.
3.10.5.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden om te kunnen komen tot een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de moeder alsnog dient te worden afgewezen.
3.11.
Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 januari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 29 juli 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.