In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], werd verlengd. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Wouters, verzocht de beschikking te vernietigen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. W.E. de Wit-de Witte, de beschikking wilde bekrachtigen. De kinderen staan sinds 2 november 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2021 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De vader betoogde dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig was en dat deze zelfs averechts werkte voor de kinderen, die zich niet gehoord voelden. De moeder daarentegen stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was vanwege de complexe verhoudingen tussen de ouders en de kinderen. De GI en de Raad adviseerden ook tot voortzetting van de ondertoezichtstelling, maar het hof oordeelde dat er geen ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen was en dat zij weerbaar waren.
Het hof concludeerde dat de voorwaarden voor verlenging van de ondertoezichtstelling niet waren voldaan. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.