ECLI:NL:GHSHE:2021:2389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
200.295.043_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen de vader en de moeder over de vervangende toestemming voor verhuizing van hun minderjarige kind, geboren in 2012. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de moeder toestemming had verleend om met het kind te verhuizen naar een andere woonplaats. De vader stelt dat de verhuizing negatieve gevolgen zal hebben voor de contactregeling en de betrokkenheid bij het leven van het kind. Hij benadrukt dat hij actief betrokken is bij de zorg voor het kind en dat de verhuizing de spontane contactmomenten zal beperken.

De moeder daarentegen voert aan dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar welzijn en dat zij de zorg voor het kind altijd op zich heeft genomen. Ze heeft een nieuwe baan in de nieuwe woonplaats en stelt dat de verhuizing ook voordelen biedt voor het kind. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat er onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden tussen de ouders over de verhuizing en dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat er geen alternatieven zijn voor de verhuizing.

Het hof overweegt dat het belang van het kind voorop staat en dat de verhuizing niet in het belang van het kind is, gezien de impact op de contactregeling met de vader. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af, waardoor de verhuizing niet doorgaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 juli 2021
Zaaknummer: 200.295.043/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/380402 / FA RK 20-6730
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.C. Jacobs,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Hofland.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 mei 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juni 2021, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de moeder alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juni 2021, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de vader ongegrond te verklaren, althans af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen en de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. D.J.D. Kentie namens haar kantoorgenote mr. Jacobs;
-de moeder, bijgestaan door mr. Hofland.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. Zij verblijft bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank aan de moeder vervangende toestemming verleend, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vader, om met ingang van 1 augustus 2021 met [minderjarige] te verhuizen. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van de moeder om vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige] op basisschool [basisschool] te [plaats 1] aangehouden. De bestreden beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing, voor zover het betreft het verlenen van vervangende toestemming aan de vrouw om met ingang van 1 augustus 2021 met [minderjarige] te verhuizen, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft geen overleg met de vader gevoerd over haar voornemen om te gaan verhuizen. De vader is wel degelijk doordeweeks betrokken bij het leven van [minderjarige] . [minderjarige] is elke vrijdag en eenmaal per drie weken al vanaf donderdagmiddag na school bij de vader. De vader heeft ook regelmatig spontane contactmomenten met [minderjarige] . Hij heeft met zijn werkgever geregeld dat hij op maandag en dinsdag thuis kan werken, zodat [minderjarige] dan ook bij hem kan zijn. De vader wil geen weekendvader worden.
De moeder heeft zelf de keuze gemaakt haar baan in [woonplaats] op te zeggen en in [plaats 2] te gaan werken. Zij heeft niet laten zien dat zij heeft geprobeerd de last die zij als zwaar ervaart te verlichten. De moeder had op vrijdag kunnen gaan werken als [minderjarige] bij de vader is. Ook had zij de vader kunnen vragen één of meerdere dagen de zorg voor [minderjarige] van haar over te nemen. De vader heeft meerdere malen bij de moeder aangegeven dat hij haar wil ondersteunen, zowel qua zorg als financieel. De verhuizing levert de moeder geen voordeel op wat betreft reistijd en reiskosten. Zij moet [minderjarige] immers naar de vader brengen en daarnaast heeft zij voorgesteld [minderjarige] naar paardrijden in [plaats 3] te brengen in het weekend dat [minderjarige] bij haar verblijft. Wellicht kan de moeder ook thuiswerken of meer uren werken. Als [minderjarige] op maandag en dinsdag bij de vader verblijft, hoeft zij op die dagen niet naar de BSO, zodat de moeder minder kinderopvangkosten kwijt is. Het is juist dat de moeder kenbaar heeft gemaakt dat zij niet gelukkig is in haar huidige woonomgeving, maar daarvan is al jaren sprake. De moeder heeft niet naar alternatieve woonplekken gezocht in de omgeving van [woonplaats] . [minderjarige] heeft op dit moment wel vriendinnetjes die in de buurt wonen en er zijn speelgelegenheden op loopafstand. [minderjarige] is slechts twee keer op de woongroep geweest en aan de positieve ervaring die zij daar heeft opgedaan is teveel gewicht gehecht.
De moeder heeft nagelaten serieus onderzoek te doen naar een minder ingrijpend alternatief. De raad heeft aangegeven de belangen van de moeder te zien, maar dat de moeder met haar verzoek voorbij is gegaan aan de wensen en belangen van [minderjarige] . De verhuizing heeft impact op de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader. Ook kunnen er doordeweeks geen spontane contactmomenten meer zijn. De vader betwijfelt of de moeder bereid zal zijn [minderjarige] op vrijdag naar paardrijden in [plaats 3] te brengen in het weekend dat [minderjarige] bij haar is. De vader zal minder op de hoogte zijn van wat er in het leven van [minderjarige] afspeelt en er in veel mindere mate onderdeel van kunnen uitmaken. [minderjarige] kan niet gaan sporten in het weekend en zij kan in de weekenden dat zij bij de vader verblijft niet met haar nieuwe vriendinnen spelen. De vader heeft niet ingestemd met de door de moeder voorgestelde contactregeling.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft altijd het grootste gedeelte van de zorg- en regeltaken ten behoeve van [minderjarige] voor haar rekening genomen. Zij wilde graag een co-ouderschap maar dat was niet mogelijk vanwege het werk van de vader. De vader heeft en had doordeweeks nauwelijks tot geen mogelijkheden voor contact met [minderjarige] . De moeder heeft er geen vertrouwen in dat de door de vader voorgestelde opvang op maandag en dinsdag stand zal houden. Het doet haar bovendien pijn dat de vader dit nu wel zou kunnen. De moeder heeft nooit ervaren dat de vader haar wil ondersteunen. Zij heeft altijd het idee gehad dat zij aan de vader moet trekken om iets voor [minderjarige] voor elkaar te krijgen. De vader blijkt op donderdag thuis te werken, maar hij heeft nooit gevraagd om [minderjarige] dan bij hem te laten verblijven. Als de vader beschikbaar is, is hij inderdaad betrokken. Sinds de coronacrisis is hij meer beschikbaar en betrokken, maar het is onduidelijk of dit zo zal blijven. Het halen en brengen gebeurt ook vaak door de partner van de vader, met wie [minderjarige] het goed kan vinden.
De moeder heeft inderdaad zelf de keuze gemaakt om in [plaats 2] te gaan werken. Zij heeft wel in [woonplaats] naar een baan gezocht maar niets gevonden. Ook heeft zij aan haar werkgever gevraagd of zij op vrijdag kan werken, maar dat was niet mogelijk. De moeder heeft goed nagedacht over de verhuizing. Er is sprake van een economische en emotionele noodzaak. De reistijd en reiskosten van de moeder nemen behoorlijk af na de verhuizing. De moeder is niet gelukkig in haar huidige woonomgeving. Er is al jaren sprake van overlast en dat is nog altijd het geval. Het is ook in het belang van [minderjarige] dat de moeder goed in haar vel zit. De moeder heeft wel gezocht naar alternatieve woonruimten maar (dichter) in de buurt van [woonplaats] zijn deze er niet. De moeder staat in [woonplaats] als woningzoekende ingeschreven en zij kijkt wekelijks of er iets beschikbaar komt. Indien [minderjarige] ziek mocht worden, is de moeder beschikbaar voor haar. Voor [minderjarige] zijn er nu weinig mogelijkheden om buiten te spelen, zeker in vergelijking met de beoogde woonsituatie.
Door de verhuizing vermindert de frequentie van het contact tussen de vader en [minderjarige] niet aanzienlijk. De vader kan wellicht regelen dat hij [minderjarige] in zijn contactweekend op vrijdagmiddag op school kan ophalen. De moeder heeft aangeboden dat [minderjarige] na de verhuizing tijdens vakanties vaker naar de vader kan en mag gaan. Ook is zij bereid [minderjarige] op vrijdag naar paardrijden te brengen waarna zij eventueel extra bij de vader kan blijven slapen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat [minderjarige] voor een teamsport zal kiezen.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient het hof – conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
3.6.2.
Het hof gaat niet mee in de stelling van de moeder dat een verhuizing naar [plaats 1] noodzakelijk is. De moeder heeft er destijds vanwege voor haar moverende redenen voor gekozen om haar dienstverband in [woonplaats] op te zeggen en een baan in [plaats 2] te accepteren. Zij werkt al vanaf oktober 2019 in [plaats 2] . De moeder heeft deze wisseling van baan destijds niet met de vader besproken. Op dat moment vormde de hiermee gepaard gaande reiskosten en reistijd voor de moeder geen aanleiding om te verhuizen. Van een noodzaak om deze baan in [plaats 2] te accepteren was dan ook geen sprake. De enkele stelling dat er in die regio in de toekomst wellicht meer ontwikkelmogelijkheden voor handen zijn, is, nog daargelaten de juistheid daarvan, onvoldoende om die noodzaak aan te nemen. Voor zover de reiskosten inmiddels wel aanleiding zijn voor de verhuizing, hetgeen overigens niet voldoende aannemelijk is geworden, had het op de weg van de moeder gelegen om eerst op zoek te gaan naar een baan dichter bij [woonplaats] . Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de moeder dat niet heeft gedaan. De moeder heeft bovendien op dit moment woonruimte in [woonplaats] . Haar verklaring dat zij niet gelukkig is in haar huidige woonomgeving en graag wil verhuizen, staat niet ter discussie, maar dat maakt een verhuizing naar [plaats 1] nog niet noodzakelijk. Niet is gebleken dat de woonsituatie dusdanig is dat zij per direct andere woonruimte behoeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard al gedurende enige jaren de wens te wens te hebben om duurzamer te wonen. Dat heeft geleid tot haar keuze voor een woongroep in [plaats 1] . Gebleken is dat ook in [woonplaats] een woongroep is die aan deze woonwens van de moeder zou kunnen voldoen. De moeder heeft er echter voor gekozen om zich verder te oriënteren op de woongroep in [plaats 1] en niet op die in [woonplaats] , mede omdat dit praktischer was voor haar werk. Bovendien verwachtte zij niet op korte termijn woonruimte in de woongroep in [woonplaats] te kunnen krijgen. Zij heeft echter nagelaten inzichtelijk te maken wat de wachttijd voor de woongroep in [woonplaats] bedraagt. Daarbij mag van de moeder worden verwacht dat zij zich ook op andere woonmogelijkheden in [woonplaats] oriënteert, en dus niet enkel op de door haar gewenste specifieke woongroepen. Niet is gebleken dat de moeder zich voldoende heeft ingespannen om andere woonruimte in [woonplaats] te vinden.
3.6.3.
Evenmin is gebleken dat de moeder de verhuizing naar [plaats 1] voldoende heeft doordacht en voorbereid waar het [minderjarige] en de vader betreft. De moeder heeft hierover geen overleg gevoerd met de vader. Ook betekent de verhuizing een aanzienlijke inperking van het contact tussen de vader en [minderjarige] . De huidige contactregeling, waaraan partijen sinds november 2019 uitvoering geven, bedraagt beduidend meer dan alleen een weekendregeling. Partijen hanteren een driewekelijks schema waarbij [minderjarige] twee achtereenvolgende weekenden van vrijdag om 8.00 uur tot zondag om 18.00 uur bij de vader verblijft en in de derde week verblijft [minderjarige] van donderdag na school tot en met vrijdag na het eten bij de vader. Daarnaast zijn er tussen de vader en [minderjarige] doordeweeks extra geplande contactmomenten en ook regelmatig spontane contactmomenten, zeker sinds de vader meer is gaan thuiswerken ten gevolge van corona. De vader heeft aangegeven dat het thuiswerken na corona gehandhaafd blijft. De betrokkenheid van de vader bij het dagelijkse leven [minderjarige] , bij haar (buiten)schoolse en sport- activiteiten en de mogelijkheid tot het hebben van geplande en spontane contactmomenten buiten de contactregeling om, wordt door de afstand substantieel beperkt. Dit zal er dan ook toe leiden dat de band tussen de vader en [minderjarige] en de rol van de vader zal veranderen. De door de moeder geboden compensatie voor het contactverlies, inhoudende dat de moeder [minderjarige] in het weekend dat [minderjarige] bij haar verblijft op vrijdagavond naar paardrijles in [plaats 3] zal brengen met de mogelijkheid dat [minderjarige] die vrijdag bij de vader blijft overnachten, staat naar het oordeel van het hof niet in verhouding tot het verlies aan contacturen en contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] .
3.6.4.
Alle voornoemde omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat het recht van de moeder en haar belang om met [minderjarige] te verhuizen en de vrijheid om haar leven opnieuw in te richten niet zwaarder wegen dan het belang van [minderjarige] en de vader bij een voortgezet verblijf van [minderjarige] in [woonplaats] .
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 mei 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve wat betreft de aan de moeder verleende vervangende toestemming, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vader, om met ingang van 1 augustus 2021 met [minderjarige] te verhuizen;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 29 juli 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.