ECLI:NL:GHSHE:2021:244

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.275.063_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van afwijzing verzoek voogdij aan grootmoeder na overlijden beide ouders, kind al sinds geboorte in perspectiefbiedend pleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij van een minderjarige, geboren in 2019, die sinds zijn geboorte in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft. De grootmoeder van de minderjarige, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om haar te belasten met de voogdij, nadat beide ouders van het kind door zelfdoding waren overleden. De rechtbank Oost-Brabant had eerder, op 12 december 2019, het verzoek van de grootmoeder afgewezen en de Stichting Jeugdbescherming Regio Oost-Brabant als voogd aangesteld. De grootmoeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 december 2021 is de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat, gehoord, evenals de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI). De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de grootmoeder niet in staat is om de voogdij op zich te nemen, gezien de problematische verhoudingen tussen de grootouders van moederszijde en vaderszijde. De raad heeft benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat hij in het pleeggezin blijft, waar hij veilig en stabiel is opgegroeid.

Het hof heeft de argumenten van de grootmoeder en de raad gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de voogdij bij de GI moet blijven. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De grootmoeder kan niet garanderen dat het contact met beide families gewaarborgd is zonder de neutrale rol van de GI. De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de zorg voor de minderjarige, die al zijn hele leven in het pleeggezin verblijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 januari 2021
Zaaknummer : 200.275.063/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/351588/FA RK 19-4974
in de zaak in hoger beroep van:
[de oma],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
oma van moederszijde, hierna te noemen: de oma,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende worden aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Regio [regio] , hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling), in haar hoedanigheid van voogd over [minderjarige] .
- de perspectiefbiedende pleegouders van [minderjarige] , namen en adres bij het hof bekend.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2020, heeft de oma verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar te belasten met de voogdij over [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 juni 2020, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de oma af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de oma, bijgestaan door mr. Kolman;
- de raad, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door dhr. [vertegenwoordiger van de GI] .
De pleegouders zijn niet naar de mondelinge behandeling gekomen maar hebben bij schrijven van 14 december 2020, ingekomen op 15 december 2020, hun mening kenbaar gemaakt.
2.4.
Het hof heeft verder nog kennis genomen van producties 4 tot en met 9 van de zijde van de oma, ingekomen op 12 mei 2020.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2019 geboren uit de relatie van de moeder [de moeder] en de vader [de vader] . Hij is bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2019 reeds voor zijn geboorte onder toezicht gesteld. Bij beschikking van [geboortedatum] 2019 is machtiging verleend tot uithuisplaatsing. De moeder van [minderjarige] is door zelfdoding op [datum 1] 2019 overleden. De vader van [minderjarige] is op [datum 2] 2019 eveneens door zelfdoding overleden. [minderjarige] verblijft sinds zijn geboorte bij het pleeggezin.
3.2.
De raad heeft bij verzoek met bijlagen van 14 augustus 2019, ingekomen bij de rechtbank op 15 augustus 2019 en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 26 november 2019 gewijzigd, verzocht om de Stichting Jeugdbescherming Regio [regio] te belasten met de voogdij over [minderjarige] .
3.3.
De oma heeft verzocht om haar te belasten met de voogdij.
3.4.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de raad toegewezen en het verzoek van de oma afgewezen.
3.5.
De oma kan zich met deze beslissing niet verenigen en is daarvan in hoger beroep gekomen. De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
Het is niet ongebruikelijk dat bij overlijden van de ouders de grootouders in beeld komen. De oma wil graag bij [minderjarige] betrokken blijven en acht zich in staat om voor hem te zorgen en belangrijke beslissingen te nemen. Zij heeft ook de feitelijke zorg over andere kleinkinderen. De zus van de moeder woont met haar twee kinderen bij de oma. Daarbij gaat het om een baby waarvoor geen jeugdzorg in beeld is en een 4-jarige, waarbij de voogdij wel bij een GI ligt maar dat is alleen omdat de moeder nog minderjarig was bij de geboorte. Met die twee kinderen gaat alles goed en voor zover nodig accepteert de oma alle hulp, bijvoorbeeld van MEE. De oma zal zich inspannen voor een goed contact van [minderjarige] met de grootouders van vaderszijde en zij zal ook goed blijven samenwerken met hulpverlenende instanties.
De oma vindt dat door de raad niet goed is onderzocht of de voogdij bij haar zou kunnen komen. Dat zou nog eens goed moeten worden bekeken. Bij de pleegouders zijn er 7 kinderen inclusief [minderjarige] . De oma wil [minderjarige] graag in de familie houden. Zij heeft nu maar eens in de 2 maanden 1 uur omgang met hem. De oma wijst op het feit dat het halfzusje van [minderjarige] ook eerst in een ander pleeggezin zat waar zij was gehecht, maar toch werd verplaatst; dan kan dat bij [minderjarige] ook en hij kan zich ook aan de oma hechten.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
Terecht is het verzoek van de oma afgewezen en terecht is het verzoek om de GI tot voogd te benoemen toegewezen. Tussen de grootouders van moederszijde en de grootouders van vaderszijde is er sprake geweest van veel ruzie en verwijten over en weer. Nog onlangs is er op social media een hoop onrust geweest vanwege een artikel in [krant] over de dood van de vader.
[minderjarige] verblijft sinds zijn geboorte bij het pleeggezin en dat gezin is perspectief biedend. De aanvaardbare termijn om nog naar een andere plek te gaan is inmiddels verstreken. [minderjarige] is gehecht bij de pleegouders. Een voogdijwijziging acht de raad schadelijk voor [minderjarige] .
De raad ziet geen reden om nog een nader onderzoek te doen. De situatie bij de oma is al uitgebreid onderzocht; het feit dat er nu bij de andere dochter van de oma nog een baby bij is gekomen, maakt niet dat de situatie zodanig anders is dat deze opnieuw zou moeten worden onderzocht.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij is veilig gehecht in het pleeggezin. De pleegouders doen het goed en sluiten bij beide families aan. Zo worden foto’s en filmpjes van [minderjarige] gedeeld met beide families, via de voogd. De voogd heeft contact met zowel de familie van moederszijde als van vaderszijde en regisseert de contacten; die gaan uitgebreid worden van 6 keer per jaar naar 8 keer per jaar en dan ook langer. Wel is het zo dat de voogd ervoor zorgt dat de contacten van de grootouders niet direct op elkaar aansluiten zodat ze elkaar niet treffen, vanwege de gevoeligheden die er nog altijd liggen. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij beide families leert kennen en dat is alleen mogelijk met een neutrale voogd.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.
Het hof merkt om te beginnen op dat de oma alleen hoger beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om haar te belasten met de voogdij over [minderjarige] , welk verzoek in de bestreden beschikking is afgewezen onder zaaknummer C/01/35/1588/FA RK 19-4974. Tegen de beslissing van de rechtbank om de GI te belasten met de voogdij, welke beslissing in dezelfde beschikking is gegeven onder zaaknummer C/01/3349671/FA RK 19-3950, is de oma niet in hoger beroep gekomen. Door de rechtbank is zij in laatstgenoemde zaak niet als belanghebbende aangemerkt.
3.1
Hoewel het in beginsel in dit hoger beroep dus alleen gaat om de vraag of de oma belast kan worden met de voogdij en of de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen door het verzoek van de oma af te wijzen, gaat het in bredere zin uiteraard om de vraag welke voogdijbeslissing het meest in het belang van [minderjarige] moet worden geacht.
3.11.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de voogdij over [minderjarige] bij de GI dient te liggen en dat [minderjarige] in het huidige pleeggezin, waar hij al vanaf zijn geboorte onafgebroken woont, dient te blijven.
3.12.
Het hof voegt hieraan nog toe dat de rechtbank heeft overwogen dat zelfs als zou blijken dat [minderjarige] niet in het pleeggezin kan blijven (dat was ten tijde van de behandeling in eerste aanleg namelijk nog niet duidelijk), het het meest in zijn belang blijft dat de voogdij wordt belegd bij een professionele voogd en niet bij de oma. Het hof onderschrijft dat en acht dat thans des te meer van belang, nu het pleeggezin perspectiefbiedend is gebleken.
Gelet op het hechtingsproces van [minderjarige] is immers de aanvaardbare termijn binnen welke duidelijk moet zijn geworden waar zijn perspectief ligt, inmiddels verstreken.
Het hof acht het daarnaast positief en in het belang van [minderjarige] dat de GI, ondanks de moeizame verhoudingen tussen de families van vaderszijde en van moederszijde, als neutrale voogd in staat is om beide families een rol in het leven van [minderjarige] te laten spelen. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het van groot belang dat hij contact kan hebben met beide families. Als de voogdij bij de oma zou liggen, is dat, gelet op de houding van de oma ten opzichte van de familie aan vaderszijde, niet, althans onvoldoende, gewaarborgd .
3.13.
Het verzoek van de oma om haar met de voogdij te belasten zal daarom worden afgewezen.
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 december 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.A.R.M. van Leuven
en H. van Winkel, en is op 28 januari 2021 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.