IV.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
afbeeldingen, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, vertonen aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of van hem te dulden.
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte voor de tenlastegelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde een contactverbod ten aanzien van beide slachtoffers.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen strafmaatverweer gevoerd, maar heeft aandacht gevraagd voor de omstandigheden dat het om (relatief) oude feiten gaat, de verdachte geen Justitiële Documentatie heeft, een groot deel van de buitenwacht zijn oordeel al heeft geveld omtrent de schuld van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, waaronder het volstrekt solitair en eenzaam bestaan en sterke suïcidale neigingen van verdachte.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan:
- het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje door haar borst te betasten en in het bijzijn van dat meisje zich af te trekken waarbij hij tegen haar heeft gezegd “kom neuken”, althans woorden van gelijke strekking;
- het tonen van een pornografische film aan hetzelfde minderjarig meisje;
- het door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht zijn nichtje, waarvan hij wist dat zij nog geen 18 jaar oud was, opzettelijk bewegen tot het voor de webcam laten zien van haar ontblote borsten en het voor de webcam doen betasten van haar borsten, alsmede het dulden van ontuchtige handelingen door zich voor de webcam, kort gezegd, af te trekken.
Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, is door het handelen van de verdachte op grove wijze aangetast. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort strafbare feiten vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van de slachtoffers. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde 2] , de vorderingen tot schadevergoeding en de toelichting op deze stukken, volgt dat de gebeurtenissen een grote impact hebben op het leven van de slachtoffers. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Daar komt bij dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat hij een goede bekende dan wel een familielid van de slachtoffers was. De verdachte heeft kennelijk uitsluitend zijn eigen behoeftebevrediging vooropgesteld.
Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met zich brengt. Hoewel door de advocaat-generaal deze straf is gevorderd bij een bewezenverklaring van alle feiten en het hof de verdachte vrijspreekt van het onder 3 tenlastegelegde, acht het hof voornoemde straf, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, passend en geboden. Het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk indien alle tenlastegelegde feiten zouden worden bewezenverklaard, zoals door de advocaat-generaal geëist, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht met de advocaat-generaal een contactverbod met [benadeelde 1] alsmede een contactverbod met [benadeelde 2] als bijzondere voorwaarden noodzakelijk, zodat zij gedurende de proeftijd niet tegen hun wil met (berichten van) verdachte worden geconfronteerd.
De gedingstukken geven het hof in het kader van de straftoemeting aanleiding ambtshalve te constateren dat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Gebleken is namelijk dat de rechtbank het dossier niet binnen acht maanden naar het hof heeft gestuurd.
In de onderhavige strafzaak is op 6 november 2019 door de officier van justitie hoger beroep ingesteld. De stukken van het geding zijn eerst op 10 augustus 2020 – zijnde meer dan acht maanden na het instellen van hoger beroep – ter griffie van het hof binnengekomen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen. Het hof is evenwel van oordeel dat slechts sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn. Bovendien vindt de afdoening van de zaak in hoger beroep ruim binnen 2 jaar na het instellen van het hoger beroep plaats. Gelet hierop zal het hof volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.000,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij is in deze vordering bij het vonnis waarvan beroep als gevolg van de integrale vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering wegens de bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zich op het standpunt gesteld dat het om relatief oude feiten gaat waardoor als gevolg van het tijdverloop het causale verband tussen enerzijds de gestelde gevolgen en anderzijds de vermeende strafbare feiten waarover het gaat niet meer eenvoudig is vast te stellen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat het causaal verband met het bewezenverklaarde genoegzaam is komen vast te staan. Gebleken is dat de benadeelde partij nog steeds psychische klachten heeft, veroorzaakt door het bewezenverklaarde.
Rekening houdend met de in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen, acht het hof een smartengeldvergoeding van € 1.750,00 billijk. Immers, het slachtoffer was alleen in de woning met de verdachte waar de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden en waar hij een pornografische film aan haar toonde. Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven. Het inwinnen van de benodigde informatie daarover zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.750,00 toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2016.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.750,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.549,72, bestaande uit € 49,72 aan materiële schade (reiskosten naar haar advocaat en reiskosten naar het politiebureau) en
€ 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij is in deze vordering bij het vonnis waarvan beroep als gevolg van de integrale vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering wegens de bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zich op het standpunt gesteld dat het om relatief oude feiten gaat waardoor als gevolg van het tijdverloop het causale verband tussen enerzijds de gestelde gevolgen en anderzijds de vermeende strafbare feiten niet meer eenvoudig is vast te stellen. De verdediging heeft erop gewezen dat [benadeelde 2] slachtoffer lijkt te zijn van eerder seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat het causaal verband met het bewezenverklaarde genoegzaam is komen vast te staan. Gebleken is dat de benadeelde partij nog steeds psychische klachten heeft, veroorzaakt door het bewezenverklaarde.
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 49,72 aan materiële schadevergoeding gevorderd bestaande uit reiskosten naar haar advocaat en reiskosten naar het politiebureau. Met betrekking tot de gevorderde reiskosten overweegt het hof dat [benadeelde 2] reiskosten heeft gemaakt toen zij het politiebureau heeft bezocht (57,2 kilometer x € 0,26 x 2 bezoeken). Deze reiskosten dienen te worden aangemerkt als materiële schade.
De gevorderde reiskosten naar het politiebureau die – gelet op het vorenstaande – aangemerkt dienen te worden als materiële schade ter hoogte van € 29,74 zullen dan ook worden toegewezen.
Ten aanzien van de reiskosten die betrekking hebben op drie bezoeken aan haar advocaat (3 x € 6,66) overweegt het hof dat deze kosten dienen te worden aangemerkt als proceskosten. Op het gevorderde bedrag van € 49,72 brengt het hof derhalve een bedrag van € 19,98 in mindering. Onder het kopje ‘Proceskosten’ worden deze kosten hierna nader besproken.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 29,74 aan materiële schade toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019, zijnde de datum van indiening van de vordering.
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Rekening houdend met de in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen, acht het hof een smartengeldvergoeding van € 1.750,00 billijk. Uit de brief d.d. 27 mei 2021 van de gezondheidszorgpsycholoog blijkt onder meer dat [benadeelde 2] lijdt aan PTSS en dat de EMDR-behandeling zwaar voor haar is en nog niet is afgerond. Voorts blijkt uit de brief van [begeleider] , persoonlijk begeleider bij Humanitas, dat de gebeurtenis veel impact heeft op [benadeelde 2] wat zich uit in herbelevingen, stemmingswisselingen en suïcidale gedachten.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven. Het inwinnen van de benodigde informatie daarover zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.750,00 aan immateriële schade toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2008.
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 19,98 aan reiskosten naar haar advocaat gevorderd (25,6 kilometer x € 0,26 x 3 bezoeken). Zoals hiervoor reeds is overwogen, dienen deze reiskosten te worden aangemerkt als door [benadeelde 2] gemaakte proceskosten. De gevorderde reiskosten die – gelet op het vorenstaande – aangemerkt dienen te worden als proceskosten ter hoogte van € 19,98 zullen dan ook worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.779,74. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 240a, 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 2002 te Venlo.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 3] 1994 te Utrecht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2016 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2016 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.779,74 (duizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 29,74 (negenentwintig euro en vierenzeventig cent) ter zake van materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag der voldoening, en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2008 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 19,98 (negentien euro en achtennegentig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.779,74 (duizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 29,74 (negenentwintig euro en vierenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag der voldoening, en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2008 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 26 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.J.M.M. Dielesen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.