ECLI:NL:GHSHE:2021:245

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.276.436_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van eenhoofdig gezag aan de vader in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bekrachtiging van een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant betreffende het gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan de vader toe te kennen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft dit verzoek bestreden. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 november 2020, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De moeder en vader hebben een relatie gehad en samen gewoond, maar deze is in 2015 beëindigd. De minderjarige, geboren in 2012, is door de vader erkend en tot aan de bestreden beschikking hadden de ouders gezamenlijk gezag. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn. De moeder heeft in hoger beroep vier grieven ingediend, onder andere dat het gezamenlijk gezag ten onrechte is beëindigd en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het gezag over de minderjarige aan de vader moet toekomen. De moeder heeft psychische problemen die haar in de weg staan om een stabiele opvoedingsrol te vervullen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De beslissing is op 28 januari 2021 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 januari 2021
Zaaknummer : 200.276.436/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/337964 / FA RK 18-4316
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel
Deze zaak gaat over [minderjarige] , (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 januari 2020, geven onder het hierboven vermelde zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2020, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing over de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vader, en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering en aanvulling van feiten en gronden, het verzoek van de zijde van de vader alsnog af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten in hoger beroep en in eerste aanleg.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 mei 2020, heeft de vader verzocht het appel van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bakker;
- de vader, bijgestaan door mr. Van Putten-van den Heuvel;
- de GI, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de raad] .
Met toestemming van het hof zijn als toehoorder bij de mondelinge behandeling in de zaak toegelaten mw. [coördinator] , coördinator bij Krachtig Thuis en begeleidster van de moeder, en mw. [collega] , collega van mw. [vertegenwoordiger van de GI] van de GI.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 december 2019, ingekomen op 18 mei 2020 en op 22 mei 2020;
  • het verzoek d.d. 14 december 2020 van de zijde van mw. [coördinator] om tot de mondelinge behandeling te worden toegelaten;
  • het V6-formulier van de zijde van de vader d.d. 24 november 2020, ingekomen op 25 november 2020, met als productie e-mails van de GI met betrekking tot de omgang.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. De relatie en samenwoning zijn in 2015 geëindigd. [minderjarige] is op [geboortedatum] 2012 geboren. Zij is door de vader erkend en tot aan de bestreden beschikking hadden de ouders gezamenlijk gezag over haar. Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2016 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.2.
[minderjarige] is op 11 april 2016 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd en loopt thans tot 11 april 2021.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 december 2017 is een regeling inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld die inhoudt dat de moeder gerechtigd is tot begeleide omgang gedurende één uur per twee weken, zo mogelijk bij de moeder thuis, onder begeleiding van Oosterpoort, Humanitas of een andere door de GI aan te wijzen instantie of persoon, verdere invulling en eventuele uitbreiding in overleg tussen partijen en de GI en onder regie van de GI.
Partijen hebben die omgang in onderling overleg uitgebreid tot 1,5 uur per twee weken. In kort geding is de vader begin december 2018 veroordeeld tot nakoming van die contactregeling op straffe van een dwangsom van € 450,- voor iedere keer dat hij deze niet nakomt.
3.4.
De vader heeft begin september 2018 een verzoekschrift ingediend tot stopzetting van de omgangsregeling en toekenning van het eenhoofdig gezag over [minderjarige] aan hem. De moeder heeft verweer gevoerd en bij zelfstandig verzoek een gefaseerde uitbreiding van de zorgregeling verzocht. Het verzoek tot stopzetting van de omgang is door de vader in januari 2019 ingetrokken. Bij tussenbeschikking van 25 februari 2019 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de regeling afgewezen en een raadsonderzoek gelast naar de vraag welke gezagsvoorziening in het belang van [minderjarige] is.
3.5.
De raad heeft in zijn rapport van 13 mei 2019 geadviseerd het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten toe te wijzen.
3.6.
De rechtbank heeft in de bestreden- uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader alleen toekomt.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – middels vier grieven het volgende aan.
Het gezamenlijk gezag is ten onrechte beëindigd, ten onrechte is geoordeeld dat de moeder niet accepteert dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is, dat het partijen niet lukt om tot een acceptabele vorm van communicatie te komen en dat er sprake is van het klemcriterium.
Met de moeder gaat het goed. Zij wordt begeleid door Krachtig Thuis, heeft inmiddels zelfstandige woonruimte en is bezig met een opleiding. Haar financiën gaan worden beheerd door een bewindvoerder. Ook is zij inmiddels onder behandeling bij Kairos. De omgang met [minderjarige] gaat ook goed.
De GI heeft nooit goed ingezet op verbetering van de communicatie tussen de moeder en de vader. Pas in maart 2020 is er een traject van start gegaan. Communicatie gaat via de GI.
[minderjarige] dreigt niet klem of verloren te raken. Weinig communicatie is geen reden voor eenhoofdig gezag.
Het is ook in het belang van de ondertoezichtstelling dat de moeder mede het gezag behoudt, dan blijft zij immers belanghebbende en wordt zij ook geïnformeerd, wat nu niet het geval is.
De moeder respecteert en accepteert het verblijf van [minderjarige] bij de vader. Zij hoopt dat [minderjarige] “thuis” komt maar heeft zich neergelegd bij de situatie.
3.9.
De vader voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht en weloverwogen bepaald dat het eenhoofdig gezag aan de vader toekomt. De moeder heeft lang geweigerd om hulp voor zichzelf te zoeken en inzicht te geven in haar psychische gesteldheid. De moeder heeft, anders dan de vader, het steeds laten afweten als het gaat om begeleiding of verbetering van de communicatie. De vader betwist dat het goed gaat met de moeder en dat het contact met [minderjarige] ook goed loopt. De vader verwijst naar de overgelegde recente e-mailwisseling. De moeder heeft inderdaad een woning, maar er wordt al weer gedreigd met uitzetting vanwege geweld, de moeder is onlangs nog het ziekenhuis in geslagen door haar vriend. De moeder heeft wel degelijk gezagsbeslissingen tegengewerkt, zoals met betrekking tot schoolkeuze en verzekeringen.
Dat alles neemt niet weg dat de moeder de moeder blijft en een rol in het leven van [minderjarige] zal moeten blijven spelen. Maar gezamenlijk gezag werkt niet als de moeder bij beslissingen eerst met meerdere begeleiders moet overleggen.
3.10.
De raad verwijst naar zijn rapport van mei 2019. Er is geen zicht op hoe er kan worden aangesloten bij de mogelijkheden van de moeder. De raad adviseert de beschikking te bekrachtigen.
3.11.
De GI geeft aan dat het moeilijk is om met de moeder tot afspraken te komen, omdat zij alleen vanuit emotie reageert en eigenlijk niets anders wil dan dat [minderjarige] bij haar komt wonen. Daarbij gaat zij voorbij aan wat [minderjarige] nodig heeft. De moeder doet naar [minderjarige] mede daarom belastende uitspraken. Door meerdere partners van de moeder is sprake geweest van huiselijk geweld en Veilig Thuis is daardoor betrokken geweest.
De bedoeling is nu dat de ondertoezichtstelling na april nog met zes maanden verlengd wordt en dat de omgang dan wordt bestendigd, ervan uitgaande dat het eenhoofdig gezag bij de vader blijft. Op verbetering van de communicatie tussen de ouders wordt niet meer ingezet omdat niet wordt verwacht dat dat zal lukken. Er is nu weinig contact tussen de ouders.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag over [minderjarige] aan de vader alleen moet toekomen.
3.12.3.
Aan hetgeen de rechtbank heeft overwogen voegt het hof nog het volgende toe.
Het hoofdverblijf van [minderjarige] is in het verleden bij de vader bepaald. Er is geen acceptabele vorm van communicatie tussen de ouders en de moeder is vanwege haar psychische problematiek (raadsrapport: ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, ouder-kind-relatieproblematiek, dysthemie, disruptieve impulsbeheersing, TIQ 80) niet in staat om fundamentele dingen in het leven van [minderjarige] op een betrouwbare manier in te vullen. Uit het rapport van de raad blijkt dat de moeder de opvoedersrol niet aankan en in de strijd met de vader blijft hangen. De onmacht die voortkomt uit de eigen problematiek van de moeder is een omstandigheid die maakt dat van de vader niet kan worden gevergd dat hij steeds moet blijven reageren op het (niet) handelen van de moeder in opvoedkwesties rond [minderjarige] . Juist in het belang van [minderjarige] is het daarom noodzakelijk dat de vader alleen het gezag over haar heeft, omdat de moeder niet stabiel is in hetgeen [minderjarige] van haar als moeder mag verwachten. Dat in het kader van de ondertoezichtstelling een schriftelijke aanwijzing gegeven kan worden aan de moeder wanneer dat nodig is, zoals door de moeder is betoogd, ondervangt deze problematiek niet voldoende en zonder zicht op verbetering is een ondertoezichtstelling daarvoor ook niet bedoeld.
3.12.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 januari 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.A.R.M. van Leuven
en H. van Winkel, en is op 28 januari 2021 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.