ECLI:NL:GHSHE:2021:246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.270.046_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige kind is vastgesteld. De moeder, die zonder advocaat procedeert, verzoekt de beschikking te vernietigen en de omgang met de vader voorlopig af te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon, verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 december 2020, waarbij de moeder niet verscheen. De vader en de Raad voor de Kinderbescherming waren wel aanwezig. De Raad heeft aangegeven dat de omgang onder begeleiding van de Mutsaersstichting kan plaatsvinden, wat de moeder betwist vanwege zorgen over de veiligheid van het kind en de psychische gesteldheid van de vader. De vader stelt dat zijn situatie is verbeterd en dat hij openheid van zaken heeft gegeven.

Het hof overweegt dat de omgangsregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in het belang van het kind is. Het hof concludeert dat er geen contra-indicaties zijn voor de begeleide omgang en dat de BOR-regeling (Begeleide Omgangsregeling) de meest veilige manier is om de omgang tussen de vader en het kind op te starten. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 januari 2021
Zaaknummer: 200.270.046/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/251272 / FA RK 18-2209
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. M. van Riet, thans zonder advocaat,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.E.I.K. Jaminon.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 december 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te beslissen dat het verzoek van de vader om omgang met [minderjarige] voorlopig wordt afgewezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 januari 2020, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen als ongegrond en onbewezen en voormelde beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Jaminon;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 november 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 26 oktober 2017 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, kort gezegd en voor zover thans van belang, bepaald dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de professionals van de Mutsaersstichting (BOR-regeling, niveau III), waarbij de invulling van de contacten tussen beiden wordt overgelaten aan de professionals van de Mutsaersstichting, en de raad verzocht na de afgesloten BOR-regeling, niveau III (hierna: BOR) schriftelijk te adviseren en zo nodig aanvullend onderzoek te doen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vereiste duidelijkheid over de situatie van de vader en zijn rol als vader wordt niet gegeven door het raadsrapport van 26 april 2019. Vanwege de financiële situatie van de vader en de veiligheidsrisico’s die dit meebrengt, alsmede vanwege zijn psychische gesteldheid bestaande uit een persoonlijkheidsstoornis en/of verslavingen, stemt de moeder niet in met de begeleide omgang. De moeder wil [minderjarige] beschermen tegen een nieuwe negatieve ervaring met de vader. De vader had en heeft schulden bij verkeerde mensen en hij kan weer voor langere tijd uit beeld raken. Volgens de huisarts was in 2017 sprake van een verslaving aan Ritalin en vermoedens van een persoonlijkheidsstoornis. De vader is hiervoor niet behandeld. Er moet een psychodiagnostisch onderzoek worden uitgevoerd. De moeder heeft psychische klachten vanwege de BOR en gaat zich hiervoor tot een psycholoog wenden.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Er is geen enkele reden om de omgang tussen de vader en [minderjarige] niet toe te staan, zeker niet onder begeleiding van de Mutsaersstichting. De vader heeft volledige openheid van zaken gegeven.
De financiële situatie van de vader is stabiel. Hij heeft een bewindvoerder. Alle schuldeisers staan op het schuldenoverzicht behalve de schuldeiser door wie de vader is mishandeld. Aan deze schuldeiser heeft de vader maandelijks via de bewindvoerder betaald en hij heeft aangegeven de vader met rust te zullen laten. Als deze schuld nog niet afbetaald zou zijn, had de vader wel iets gehoord. Het bevreemdt de vader dat de moeder contact met deze schuldeiser onderhoudt terwijl zij vreest dat deze schuldeiser een bedreiging voor de veiligheid van [minderjarige] vormt.
De psychische gesteldheid van de vader staat niet aan (begeleide) omgang in de weg. In 2017 ging het niet goed met de vader. Hij heeft toen overmatig Ritalin gebruikt, maar daarvan is geen sprake meer en sinds zijn terugkeer naar Nederland heeft de vader geen psychische klachten meer. Van een drugsverslaving is nooit sprake geweest. De vader zit momenteel in de ziektewet vanwege klachten die hij ondervindt ten gevolge van de situatie rondom [minderjarige]. De vader gaat hiervoor wekelijks naar de praktijkondersteuner. Volgens de huisarts is dit voldoende, maar de vader heeft zelf gevraagd om een doorverwijzing naar Mondriaan. Naar aanleiding van de gesprekken met de vader over zijn verleden en huidige situatie heeft de Mutsaersstichting een psychodiagnostisch onderzoek en/of psychische behandeling niet als voorwaarde gesteld voor de begeleide omgang, maar als dit wel nodig blijkt is de vader daartoe bereid. De vader begrijpt dat zijn plotselinge vertrek impact op [minderjarige] heeft gehad en dat het contact rustig moet worden opgebouwd en in de gaten moet worden gehouden. De begeleiding van de Mutsaersstichting biedt voldoende waarborgen.
De vader heeft het contact met zijn moeder en stiefvader heel erg beperkt vanwege hun contact met [minderjarige]. De moeder heeft altijd gezegd dat als [minderjarige] de vader daar ziet, zij dat contact stopzet en daar is de vader heel bang voor.
3.7.
De raad brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
[minderjarige] is zes jaar en hij zal zich overal bewuster van worden. Voor [minderjarige] moet duidelijk worden wat er gaat gebeuren. De raad begrijpt dat de moeder zich zorgen maakt, maar de draad moet weer worden opgepakt en dat is mogelijk met de BOR. De angsten en zorgen die de moeder heeft kan zij in dat traject bespreken. Het is goed dat de moeder psychische hulp zoekt als zij klachten krijgt door de BOR. Voor de BOR bestaan geen contra-indicaties. Als de moeder niet aan de BOR meewerkt, wordt de raad hiervan op de hoogte gesteld en dan zal de raad een afweging maken of en welke maatregelen er genomen moeten worden, en dat berichten aan de rechtbank.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat een BOR-regeling, niveau III, het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige]. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
De vader is inmiddels drie jaar terug in Nederland en sinds het raadsrapport van 23 april 2019 is ruim anderhalf jaar verstreken. Niet is gesteld en evenmin is gebleken dat zich sindsdien onregelmatigheden hebben voorgedaan. Dat de financiële situatie van de vader of zijn psychische gesteldheid aan de BOR in de weg zouden staan is het hof niet gebleken. De vader heeft hierover voldoende duidelijkheid verschaft. De praktijkondersteuner is wekelijks betrokken vanwege de klachten die de vader ondervindt ten gevolge van de hele situatie rondom [minderjarige] (onder andere het ontbreken van contact met [minderjarige] en de hoop en onzekerheid hieromtrent, de juridische procedure, het opschorten van de BOR). Deze bijstand wordt door de huisarts voldoende geacht. Om de BOR en het contact tussen [minderjarige] en zijn grootouders niet in gevaar te brengen heeft de vader het contact met zijn familie heel erg beperkt. De vader erkent in het verleden overmatig Ritalin te hebben gebruikt. Hij heeft hierover voldoende uitleg gegeven en voldoende aannemelijk gemaakt dat hiervan al langere tijd geen sprake meer is. Van ander middelengebruik c.q. een drugsverslaving c.q. dealen is het hof niet gebleken.
De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat zij psychische klachten ondervindt ten gevolge van de BOR. En mocht daarvan al sprake zijn, dan vormt dat geen reden om de BOR niet op te starten, nu de BOR voldoende waarborgen biedt.
Naar het oordeel van het hof bestaan er geen contra-indicaties voor de BOR. Het is voor [minderjarige] de meest veilige manier om de omgang tussen hem en de vader op te starten. Het hof acht het van belang dat de BOR per omgaande weer wordt opgestart.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 september 2019;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 28 januari 2021 uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.