3.7.De GI voert in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] is weggelopen uit het gezinshuis en is een tijdje onvindbaar geweest. Inmiddels verblijft [minderjarige] weer bij de moeder. De samenwerking tussen de moeder en de GI ging de laatste tijd goed, maar toen [minderjarige] weer bij de moeder kwam wonen, zag de GI dat de moeder instabieler werd. Het is voor [minderjarige] , gelet ook op haar leeftijd, het beste als ze bij de moeder kan blijven wonen. Er zijn wel zorgen over wat [minderjarige] echt wil (net voordat ze was weggelopen, wilde ze zelfstandig wonen in een appartement bij het gezinshuis). De GI zal echter vooralsnog inzetten op het thuis wonen van [minderjarige] bij de moeder en haar begeleiden naar het meerderjarig worden. De GI acht het in het belang van [minderjarige] dat het gezag van de moeder beëindigd blijft. De moeder kan zich, als zij niet belast is met de gezagsbeslissingen, versterken in haar opvoedvaardigheden, ook ten aanzien van de andere kinderen. Daarbij komt dat [minderjarige] een sterke persoonlijkheid heeft. Als het gezag bij de GI blijft, is de kans op strijd tussen de moeder en [minderjarige] het kleinst.
3.8.1.Voordat het hof over zal gaan tot een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de moeder, overweegt het hof het volgende. De advocaat van de moeder heeft bij brief van 19 juli 2021, derhalve na het sluiten van de mondelinge behandeling op 13 juli 2021, het volgende aan het hof, met een afschrift van deze brief aan de betrokken partijen, geschreven:
“(…)
Geen behandeling van verzoek ex artikel 810a Rv
Na de mondelinge behandeling realiseerde ik me dat het verzoek tot benoeming van een deskundige dat namens moeder gedaan is in beide zaken niet op de zitting behandeld is.
Voor zover dit een bewuste keuze van het hof is geweest omdat het verzoek voor toewijzing in beide zaken gereed ligt nu het door geen van de procespartijen betwist is, kunt u deze brief als niet verstuurd beschouwen met uitzondering van de reactie op de samenvatting van het horen van [kind 1] .
Voor zover dit echter geen bewuste keuze is geweest maar een gevolg van de hectiek van de zitting, vraag ik u hierbij om een nieuwe mondelinge behandeling van beide zaken, dan wel voor zover nodig om heropening van beide zaken. Het verzoek van moeder om een deskundige ex artikel 810a Rv te benoemen is immers niet behandeld ter zitting en verdient wel een zorgvuldige behandeling.
Mocht het hof niet bereid zijn om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen dan kan ik niet anders dan namens mijn cliënte het hof te wraken vanwege vooringenomenheid. Namens cliënte verzoek lk u in dat geval deze brief als een wrakingsverzoek te beschouwen.
(…)”
3.8.2.Het hof stelt voorop dat de mondelinge behandeling strekt tot het toelichten van verzoeken en standpunten van partijen en belanghebbenden en tot het stellen en beantwoorden van vragen ten overstaan van de rechters die de beslissing zullen nemen. Indien partijen bijzondere aandacht willen vragen voor onderwerpen van belang voor het hoger beroep ligt het op de weg van partijen en hun advocaten deze onderwerpen tijdens die mondelinge behandeling aan de orde te stellen. Mede daarvoor dient immers de mondelinge behandeling. Indien onderwerpen, zoals een verzoek ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), tijdens de mondelinge behandeling niet aan de orde gesteld worden maar wel in het beroepschrift zijn benoemd, ligt het uiteraard op de weg van het hof daaromtrent gemotiveerd te beslissen. In onderhavig geval hebben de advocaat en de moeder tijdens de mondelinge behandeling de gelegenheid gehad de standpunten nader toe te lichten en te reageren op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen. Tijdens de eerste termijn heeft de advocaat van de moeder, kennelijk anders dan zij zich enkele dagen na de mondelinge behandeling herinnert, expliciet verwezen naar het verzoek ex artikel 810a lid 2 Rv zoals geformuleerd in het beroepschrift. De omstandigheid dat de overige partijen hier tijdens de mondelinge behandeling niet meer nader op hebben gereageerd, betekent niet dat er grond is de mondelinge behandeling te heropenen. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is, voor zover daarop beoogd wordt een beroep te doen, niet gebleken. Ook overigens ziet het hof tot het heropenen van de mondelinge behandeling, noch daargelaten de toon en strekking van de brief van 19 juli 2021, geen enkele aanleiding. Evenmin ziet het hof, gelet op de bewoordingen van de brief, aanleiding de brief aan te merken als een wrakingsverzoek. Het hof gaat dan ook over tot de inhoudelijke beoordeling en betrekt daarbij alle overgelegde processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandelingen aan de orde is geweest.
3.8.3.Gelet op het feit dat de moeder subsidiair heeft verzocht om het gelasten van een deskundigenonderzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv ziet het hof om proceseconomische redenen aanleiding dit verzoek eerst te behandelen.
3.8.4.Op grond van het bepaalde in artikel 810a lid 2 Rv benoemt de rechter - voor zover in hoger beroep van belang - in zaken betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, wordt in beginsel toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
3.8.5.Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de onder 3.8.4. genoemde voorwaarden. De moeder heeft een concreet verzoek ingediend en nader onderzoek kan naar het oordeel van het hof mede tot een beslissing van de zaak leiden. Het onderzoek zal naar het oordeel van het hof alle kinderen dienen te omvatten, dus ook de kinderen die onderwerp zijn in de zaak met zaaknummer 200.275.984/01, te weten [kind 2] , [kind 3] en [kind 1] . Immers, de GI heeft, zoals bleek tijdens de mondelinge behandeling van 7 juli 2020, op dat moment in 2020 fors ingegrepen in de feitelijke leefsituatie van deze kinderen door [kind 2] , [kind 3] en [kind 1] per direct over te plaatsen naar een ander gezinshuis, zijnde het gezinshuis waar [minderjarige] verbleef. De reden daartoe zou zijn gelegen in mogelijk ernstig misstanden die zich in het gezinshuis van [kind 2] , [kind 3] en [kind 1] zouden hebben voorgedaan. Dit incident werkt door op de situatie rondom [minderjarige] , alleen al omdat dit ingrijpen verder tijdsverloop met zich mee heeft gebracht, terwijl niet kan worden gezegd dat dit de moeder kan worden aangerekend. Daarbij komt dat [minderjarige] , die inmiddels 16 jaar is, op dit moment met instemming van de GI weer bij de moeder verblijft. Het staat voldoende vast staat dat bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsdreiging en kind-eigen problematiek. Onvoldoende duidelijk is echter of en in hoeverre de moeder in staat is binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Daarbij kan een rol spelen of de moeder niet alleen de verantwoordelijkheid draagt voor [minderjarige] maar daarnaast ook voor [kind 2] , [kind 3] en [kind 1] . Het hof is niet concreet gebleken dat een nader onderzoek strijdig is met het belang van [minderjarige] . Het hof heeft van de GI en/of de raad geen concrete argumenten en/of omstandigheden gehoord die maken dat een nader onderzoek van relatief korte duur tot een concrete bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] kan leiden. Om die reden is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich niet tegen nader onderzoek verzet.
3.8.6.Het hof is van plan de volgende vragen aan de te benoemen deskundige voor te leggen:
- hoe kunnen de ontwikkeling en het huidige functioneren van [minderjarige] worden beschreven aan de hand van de volgende gebieden: cognitieve ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling en gehechtheidsontwikkeling?
- indien er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op één of meer ontwikkelingsgebieden, wat kan hiervan de oorzaak zijn en in hoeverre vraagt [minderjarige] als gevolg daarvan meer dan gemiddelde pedagogische vaardigheden van haar opvoeders?
- wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen van de moeder in relatie tot [minderjarige] , met name wat betreft haar opvoedingsstijl, haar inzicht in eigen pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen en haar relatie tot en de interactie met [minderjarige] ?
- zijn er indicaties voor nader persoonlijkheids- en/of psychiatrisch onderzoek van de moeder?
- zijn er indicaties voor specifieke hulpverlening voor de moeder en zo ja, in welke vorm en waar dient deze zich dan op te richten?
- wat zijn de (contra)indicaties voor een thuisplaatsing bij de moeder? In het bijzonder wordt verzocht de andere kinderen en hun eventuele thuisplaatsing daarbij te betrekken;
Indien een thuisplaatsing (op korte of lange termijn) wordt geadviseerd:
- hoe kan de thuisplaatsing vormgegeven worden, zodanig dat dit de ontwikkeling van [minderjarige] ten goede komt?
- is hierbij professionele begeleiding nodig en zo ja, aan welke begeleiding wordt gedacht?
Indien thuisplaatsing niet wordt geadviseerd:
- indien het hof op basis van de beantwoording van bovenstaande onderzoeksvragen tot het oordeel komt dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [minderjarige] te vervullen, welke gevolgen zou dit dan hebben voor (de ontwikkeling van) [minderjarige] ?
- welke gevolgen zou een beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] , dan wel de afwijzing van het verzoek van de raad tot beëindiging, hebben voor (de ontwikkeling van) de kinderen?
- in hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren, die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
3.8.7.De kosten van de deskundige zullen te zijner tijd ten laste van het Rijk worden gebracht, een en ander als bepaald in artikel 810a lid 3 Rv.
3.8.8.Het hof zal het NIFP vragen om uiterlijk 23 september 2021 een deskundige voor te dragen die bereid is de onderzoeksopdracht te aanvaarden en de kosten van het onderzoek te begroten. Voorts zal het hof het NIFP verzoeken eventuele nadere of andere vragen te formuleren, indien dit in de ogen van het NIFP dan wel de voorgestelde deskundige (meer) aangewezen is voor het onderzoek dat het hof voor ogen staat. Indien meer of andere informatie nodig is dan uit deze beschikking blijkt, kan het NIFP het hof schriftelijk om nadere gegevens (uit het dossier) vragen alvorens een deskundige voor te stellen en nadere of andere vragen te formuleren.
3.8.9.Het hof zal het bericht van het NIFP aan partijen en belanghebbenden doen toekomen. Zij kunnen daarna binnen veertien dagen reageren op het voornemen tot benoeming van de door het NIFP voorgedragen deskundige en aangeven of de door het hof voorgestelde vragen in hun visie nog aanvulling behoeven en wat hun zienswijze is ten aanzien van de eventuele aanvullende vragen van het NIFP. Indien het NIFP eerst nadere gegevens (uit het dossier) nodig heeft, kunnen partijen en belanghebbenden kenbaar maken of en, zo ja, welke bezwaren zij hebben tegen het verstrekken van die gegevens.
3.8.10.Het hof wijst de partijen en belanghebbenden er reeds op dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door een deskundige.
3.8.11.Het hof zal bij nader te nemen tussenbeschikking overgaan tot benoeming van een deskundige ter beantwoording van de hiervoor geformuleerde, eventueel nog aan te passen, vragen.
3.8.12.Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.