ECLI:NL:GHSHE:2021:2497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
200.275.984_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2019. De moeder verzoekt om vernietiging van de beschikking die het gezag over haar kinderen beëindigt. De kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4], zijn onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. De moeder stelt dat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken en dat de kinderen ten onrechte uit huis zijn geplaatst. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juli 2020 en 13 juli 2021 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. Het hof heeft kennisgenomen van diverse rapporten en brieven van betrokken instanties. De moeder heeft haar grieven met betrekking tot [minderjarige 4] ingetrokken, waardoor zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in dat verzoek. Het hof overweegt dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen te beoordelen. De kosten van het onderzoek zullen ten laste van het Rijk komen. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek met betrekking tot [minderjarige 4] en dat er een deskundige zal worden benoemd voor het onderzoek naar de andere kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 5 augustus 2021
Zaaknummer : 200.275.984/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/352561 FA RK 19-5424
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuid-Holland Zuid en Zeeland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI)).
Als belanghebbende ten aanzien van [minderjarige 4] wordt aangemerkt:
- [pleegvader] en [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 4] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 24 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 maart 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad om het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te beëindigen, alsnog af te wijzen, en subsidiair, een onderzoek te gelasten op de voet van artikel 810a Rv.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020, waarbij eveneens de zaak met zaaknummer 200.275.979/01 werd behandeld. Laatstgenoemde zaak ziet op de beëindiging van het gezag van de moeder ten aanzien van [kind 4] . Bij aanvang van die mondelinge behandeling is gebleken dat de plaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ter discussie stond. Het hof heeft de mondelinge behandeling in beide zaken daarop aangehouden en partijen en belanghebbenden nadien de zittingsaantekeningen verstrekt. De raad heeft vervolgens een nader onderzoek verricht. De mondelinge behandeling is voortgezet op 13 juli 2021. Tijdens deze mondelinge behandeling is gelijktijdig de zaak met zaaknummer 200.275.979/01 behandeld. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Ramakers;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Elias;
- de pleegouders van [minderjarige 4] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Omdat [minderjarige 1] niet op het tijdstip waartegen zij was uitgenodigd was verschenen, is een aanvang gemaakt met de mondelinge behandeling. Aan het einde van de mondelinge behandeling is gebleken, dat [minderjarige 1] alsnog was verschenen om haar mening kenbaar te maken.
Daarop is zij na de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Het hof heeft de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven en aan alle belanghebbenden gestuurd, waarna alle belanghebbenden de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren. De moeder heeft hiervan gebruik gemaakt bij brief van 19 juli 2021.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 6 mei 2020, ingekomen ter griffie op 13 mei 2020;
  • de brief van de raad d.d. 28 juli 2020, ingekomen ter griffie op 29 juli 2020;
  • de brief van de GI d.d. 3 augustus 2020, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2020;
  • het raadsrapport d.d. 30 maart 2021, ingekomen ter griffie op 1 april 2021;
  • de brief met bijlage van de raad d.d. 12 april 2021, ingekomen ter griffie op 13 april 2021;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 13 april 2021 ingekomen ter griffie op 13 april 2021;
  • de brief van de GI d.d. 23 april 2021, ingekomen ter griffie op 26 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest van 2009 tot 2016. De vader en de moeder zijn de ouders van:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , h
hierna te noemen [minderjarige 4] .
De moeder heeft uit andere relaties nog vier kinderen gekregen: [kind 1] (1998), [kind 2] (1999), [kind 3] (2001) en [kind 4] (2005).
3.2.
Bij beschikking van 7 april 2017 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 20 maart 2018 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening van pleegzorg dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.3.
Bij beschikking van 28 september 2018 is [minderjarige 4] onder toezicht gesteld van de GI.
Bij beschikking van 16 november 2018 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een voorziening van pleegzorg.
3.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verbleven sinds maart 2019 in gezinshuis [gezinshuis 1] . Zij zijn op 10 juli 2020 overgeplaatst naar het gezinshuis [gezinshuis 2] (het gezinshuis waar [kind 4] verblijft).
[minderjarige 4] verblijft sinds maart 2019 in een perspectief biedend pleegezin.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader en de moeder beëindigd.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar hoger beroep ten aanzien van [minderjarige 4] ingetrokken. Dit betekent dat de moeder haar grieven met betrekking tot de gezagsbeëindiging over [minderjarige 4] niet handhaaft. De moeder zal in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De aanvaardbare termijn is (nog) niet verstreken. Alle instanties hebben steken laten vallen. De kinderen zijn ten onrechte uit huis geplaatst. De moeder heeft steeds gezegd dat de kinderen werden verwaarloosd en mishandeld bij het vorige gezinshuis. Uiteindelijk heeft de GI ingegrepen. Daarna heeft de GI niet adequaat gehandeld. Bij de GI waren meerdere wisselingen van gezinsvoogden en de GI heeft niet de juiste professionele hulpverlening ingeschakeld. Het tijdsverloop kan niet aan de moeder verweten worden. De conclusies uit het laatste rapport van de raad zijn onvoldoende onderbouwd. De raad heeft nagelaten per kind te motiveren waarom een beëindiging van het gezag op zijn plaats is. De moeder heeft de capaciteiten om de kinderen thuis te laten wonen. De verslagen van [instantie] (gezinsopname) zijn heel positief over de moeder. De moeder heeft overal aan meegewerkt. Een beëindiging van het gezag is niet aan de orde. Subsidiair verzoekt de moeder om een onderzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv.
3.8.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De raad blijft bij zijn standpunt dat een beëindiging van het gezag in het belang van de kinderen is. Het raadsrapport is duidelijk. Er is veel onrust bij de moeder en het ontbreekt haar aan draagkracht als zij alle kinderen thuis zou hebben wonen. De raad is van mening dat de aanvaardbare termijn met betrekking tot de kinderen is verstreken.
3.9.
De GI voert in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder is niet in staat om alle kinderen thuis te hebben wonen. Het is in het belang van de kinderen als het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd blijft, omdat hun perspectief niet bij de moeder ligt. Er moet duidelijkheid en rust komen. Met de kinderen gaat het goed, ze ontwikkelen zich goed in het nieuwe gezinshuis.
3.10.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij achter het verzoek en de standpunten van de moeder staat.
3.11.1.
Voordat het hof over zal gaan tot een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de moeder, overweegt het hof het volgende. De advocaat van de moeder heeft bij brief van 19 juli 2021, derhalve na het sluiten van de mondelinge behandeling op 13 juli 2021, het volgende aan het hof, met een afschrift van deze brief aan de betrokken partijen, geschreven:
“(…)
Geen behandeling van verzoek ex artikel 810a Rv
Na de mondelinge behandeling realiseerde ik me dat het verzoek tot benoeming van een deskundige dat namens moeder gedaan is in beide zaken niet op de zitting behandeld is.
Voor zover dit een bewuste keuze van het hof is geweest omdat het verzoek voor toewijzing in beide zaken gereed ligt nu het door geen van de procespartijen betwist is, kunt u deze brief als niet verstuurd beschouwen met uitzondering van de reactie op de samenvatting van het horen van [minderjarige 1] .
Voor zover dit echter geen bewuste keuze is geweest maar een gevolg van de hectiek van de zitting, vraag ik u hierbij om een nieuwe mondelinge behandeling van beide zaken, dan wel voor zover nodig om heropening van beide zaken. Het verzoek van moeder om een deskundige ex artikel 810a Rv te benoemen is immers niet behandeld ter zitting en verdient wel een zorgvuldige behandeling.
Mocht het hof niet bereid zijn om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen dan kan ik niet anders dan namens mijn cliënte het hof te wraken vanwege vooringenomenheid. Namens cliënte verzoek lk u in dat geval deze brief als een wrakingsverzoek te beschouwen.
(…)”
3.11.2.
Het hof stelt voorop dat de mondelinge behandeling strekt tot het toelichten van verzoeken en standpunten van partijen en belanghebbenden en tot het stellen en beantwoorden van vragen ten overstaan van de rechters die de beslissing zullen nemen. Indien partijen bijzondere aandacht willen vragen voor onderwerpen van belang voor het hoger beroep ligt het op de weg van partijen en hun advocaten deze onderwerpen tijdens die mondelinge behandeling aan de orde te stellen. Mede daarvoor dient immers de mondelinge behandeling. Indien onderwerpen, zoals een verzoek ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), tijdens de mondelinge behandeling niet aan de orde gesteld worden maar wel in het beroepschrift zijn benoemd, ligt het uiteraard op de weg van het hof daaromtrent gemotiveerd te beslissen. In onderhavig geval hebben de advocaat en de moeder tijdens de mondelinge behandeling de gelegenheid gehad de standpunten nader toe te lichten en te reageren op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen. Tijdens de eerste termijn heeft de advocaat van de moeder, kennelijk anders dan zij zich enkele dagen na de mondelinge behandeling herinnert, expliciet verwezen naar het verzoek ex artikel 810a Rv zoals geformuleerd in het beroepschrift. De omstandigheid dat de overige partijen hier tijdens de mondelinge behandeling niet meer nader op hebben gereageerd, betekent niet dat er grond is de mondelinge behandeling te heropenen. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is, voor zover daarop beoogd wordt een beroep te doen, niet gebleken. Ook overigens ziet het hof tot het heropenen van de mondelinge behandeling, noch daargelaten de toon en strekking van de brief van 19 juli 2021, geen enkele aanleiding. Evenmin ziet het hof, gelet op de bewoordingen van de brief, aanleiding de brief aan te merken als een wrakingsverzoek. Het hof gaat dan ook over tot de inhoudelijke beoordeling en betrekt daarbij alle overgelegde processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandelingen aan de orde is geweest.
3.11.3
Gelet op het feit dat de moeder subsidiair heeft verzocht om het gelasten van een deskundigenonderzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv ziet het hof om proceseconomische redenen aanleiding dit verzoek eerst te behandelen.
3.11.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 810a lid 2 Rv benoemt de rechter - voor zover in hoger beroep van belang - in zaken betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, wordt in beginsel toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
3.11.5.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de onder 3.11.4. genoemde voorwaarden. De moeder heeft een concreet verzoek ingediend en nader onderzoek kan naar het oordeel van het hof mede tot een beslissing van de zaak leiden. Weliswaar is sprake van een ontwikkelingsdreiging en kind-eigen problematiek maar onvoldoende duidelijk is geworden of de moeder ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gezamenlijk dan wel ieder voor zich niet in staat moet worden geacht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor hen aanvaardbare termijn op zich te nemen. Daarbij dient ook [kind 4] te worden betrokken.
Daarbij neemt het hof in overweging dat sinds de uithuisplaatsing lange tijd is verstreken, maar dat dit tijdsverloop mede is veroorzaakt door de problematiek rondom het vorige gezinshuis. Daarbij komt dat niet althans niet voldoende concreet is gebleken dat een nader onderzoek strijdig is met het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Het hof heeft van de GI en/of de raad geen concrete argumenten en/of omstandigheden gehoord die maken dat een nader onderzoek van relatief korte duur tot een concrete bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen kan leiden. Om die reden is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarigen zich niet tegen nader onderzoek verzet.
3.11.6.
Het hof is van plan de volgende vragen aan de te benoemen deskundige voor te leggen:
- hoe kunnen de ontwikkeling en het huidige functioneren van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden beschreven aan de hand van de volgende gebieden: cognitieve ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling en gehechtheidsontwikkeling?
- indien er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op één of meer ontwikkelingsgebieden, wat kan hiervan de oorzaak zijn en in hoeverre vraagt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] als gevolg daarvan meer dan gemiddelde pedagogische vaardigheden van haar opvoeders?
- wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen van de moeder in relatie tot [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , met name wat betreft haar opvoedingsstijl, haar inzicht in eigen pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen en haar relatie tot en de interactie met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ?
- zijn er indicaties voor nader persoonlijkheids- en/of psychiatrisch onderzoek van de moeder?
- zijn er indicaties voor specifieke hulpverlening voor de moeder en zo ja, in welke vorm en waar dient deze zich dan op te richten?
- wat zijn de (contra)indicaties voor een thuisplaatsing bij de moeder? In het bijzonder wordt verzocht de andere kinderen en hun eventuele thuisplaatsing daarbij te betrekken;
Indien een thuisplaatsing (op korte of lange termijn) wordt geadviseerd:
- hoe kan de thuisplaatsing vormgegeven worden, zodanig dat dit de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ten goede komt?
- is hierbij professionele begeleiding nodig en zo ja, aan welke begeleiding wordt gedacht?
Indien thuisplaatsing niet wordt geadviseerd:
- indien het hof op basis van de beantwoording van bovenstaande onderzoeksvragen tot het oordeel komt dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te vervullen, welke gevolgen zou dit dan hebben voor (de ontwikkeling van) [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ?
- welke gevolgen zou een beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , dan wel de afwijzing van het verzoek van de raad tot beëindiging, hebben voor (de ontwikkeling van) de kinderen?
Algemeen:
- in hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren, die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
3.11.7.
De kosten van de deskundige zullen te zijner tijd ten laste van het Rijk worden gebracht, een en ander als bepaald in artikel 810a lid 3 Rv.
3.11.8.
Het hof zal het NIFP vragen om uiterlijk 23 september 2021 een deskundige voor te dragen die bereid is de onderzoeksopdracht te aanvaarden en de kosten van het onderzoek te begroten. Voorts zal het hof het NIFP verzoeken eventuele nadere of andere vragen te formuleren, indien dit in de ogen van het NIFP dan wel de voorgestelde deskundige (meer) aangewezen is voor het onderzoek dat het hof voor ogen staat. Indien meer of andere informatie nodig is dan uit deze beschikking blijkt, kan het NIFP het hof schriftelijk om nadere gegevens (uit het dossier) vragen alvorens een deskundige voor te stellen en nadere of andere vragen te formuleren.
3.11.9.
Het hof zal het bericht van het NIFP aan partijen en belanghebbenden doen toekomen. Zij kunnen daarna binnen veertien dagen reageren op het voornemen tot benoeming van de door het NIFP voorgedragen deskundige en aangeven of de door het hof voorgestelde vragen in hun visie nog aanvulling behoeven en wat hun zienswijze is ten aanzien van de eventuele aanvullende vragen van het NIFP. Indien het NIFP eerst nadere gegevens (uit het dossier) nodig heeft, kunnen partijen en belanghebbenden kenbaar maken of en, zo ja, welke bezwaren zij hebben tegen het verstrekken van die gegevens.
3.11.10.
Het hof wijst partijen en belanghebbenden er reeds op dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door een deskundige.
3.11.11.
Het hof zal bij nader te nemen tussenbeschikking overgaan tot benoeming van een deskundige ter beantwoording van de hiervoor geformuleerde, eventueel nog aan te passen, vragen.
3.11.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag over [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en voorts, verzoekt:
het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie,
locatie Zuid-Nederland (het NIFP),
Postbus [postbus] , [postcode] [plaats] ,
telefoonnummer [telefoonnummer] ,
e-mail: [e-mail] ,
om te bemiddelen bij de benoeming van een onafhankelijke deskundige voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de hiervoor in rechtsoverweging 3.11.6. vermelde onderzoeksvragen;
verzoekt het NIFP het hof te berichten zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.11.8. en wel uiterlijk op
23 september 2021;
stelt partijen en belanghebbenden in de gelegenheid om te reageren op de voorlopig geformuleerde vragen van het hof en op de informatie van het NIFP als bedoeld in rechtsoverweging 3.11.9 en wel uiterlijk op
14 oktober 2021, waarbij er bij het uitblijven van een reactie binnen deze termijn vanuit wordt gegaan dat partijen en belanghebbenden geen aanvullingen en/of bezwaren hebben;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.D.M. Lamers en A.J.F. Manders en is op 5 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.