[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten onrechte is volgens [appellant] door de rechtbank overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de verkoop van de bedrijfswagen inderdaad een bedrag van € 750,00 heeft opgeleverd. De opbrengst van de bedrijfswagen was € 1.500,00. [appellant] wenste mobiel te blijven. Om die reden heeft hij overleg gevoerd met de Gemeente [gemeente] over de aanschaf van een andere auto. Door de Gemeente [gemeente] is aangegeven dat [appellant] van de opbrengst van de verkoop van de bedrijfswagen een bedrag van € 750,00 niet hoefde af te dragen. Dit bedrag van € 750,00 zou [appellant] vervolgens kunnen gebruiken om een ander voertuig aan te schaffen dat voordeliger zou zijn in gebruik en onderhoud. De betaling van € 1.500,00 heeft [appellant] contant van de koper in ontvangst genomen. Het contante geld is door [appellant] gestort op zijn bankrekening, waarna hij het bedrag dat de met de Gemeente [gemeente] afgesproken som te boven is gegaan heeft doorgestort aan de Gemeente [gemeente] . Door de rechtbank is vastgesteld dat de Gemeente [gemeente] de betaling van hetgeen de afgesproken som te boven is gegaan, heeft ontvangen. De verkoopopbrengst van de bedrijfswagen bedroeg echter
€ 1.500,00.
Ten onrechte is volgens [appellant] door de rechtbank overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de bedrijfswagen ten tijde van de verkoop geen grotere waarde vertegenwoordigde dan € 750,00. De bedrijfswagen betrof ten tijde van de verkoop in juli 2019 een 10 jaar oude Ford Transit 300s. De auto had 260.000 kilometer gereden, was aan de buitenzijde beschadigd, had geen geldige APK en was niet verzekerd. [appellant] had vanwege het gestarte schuldsaneringstraject bij de Gemeente [gemeente] haast bij de verkoop. Door een doorlopend bezit van het voertuig zouden de kosten alleen maar verder oplopen, wat de schuldenpositie van [appellant] zou verslechteren. Onder deze omstandigheden is de verkoopopbrengst van € 1.500,00 alleszins redelijk te noemen.
Ten onrechte is volgens [appellant] door de rechtbank overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat in het minnelijke traject door [appellant] het maximaal haalbare is aangeboden aan zijn schuldeisers.
Ten onrechte is volgens [appellant] door de rechtbank overwogen dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest. [appellant] heeft onder de gegeven omstandigheden (de verder oplopende kosten die horen bij het in eigendom hebben van de bedrijfswagen) de juiste keuze gemaakt. Dat [appellant] niet te goeder trouw is geweest, is volgens hem daarom niet correct. [appellant] stelt dat hij met betrekking tot de verkoop van de bedrijfswagen de instructies heeft opgevolgd van de Gemeente [gemeente] . [appellant] heeft voor wat betreft de minnelijke schuldregeling vanaf mei 2019 uitvoerig contact met de afdeling Schuldhulpverlening van de Gemeente [gemeente] . Door [appellant] is uitvoering gegeven aan alles wat door de Gemeente [gemeente] is gevraagd. De rechtbank richt zich echter met betrekking tot het vaststellen van de goede trouw volledig op de onduidelijkheid omtrent de opbrengst bij de verkoop van de bedrijfswagen. [appellant] erkent dat hij voor wat betreft deze verkoop de gemaakte afspraken niet grondig heeft gedocumenteerd. Zoals hiervoor omschreven, is [appellant] echter wel degelijk te goeder trouw geweest.
Ten onrechte heeft de rechtbank volgens [appellant] overwogen dat in het geval [appellant] een groter bedrag dan € 750,00 heeft ontvangen voor de verkoop van de bedrijfswagen en dit bedrag niet heeft aangewend ter aflossing van de schuldeisers, de schuldeisers van [appellant] zijn benadeeld en kan worden geconcludeerd dat [appellant] onvoldoende de belangen van zijn schuldeisers heeft aangetrokken.
Ten onrechte heeft de rechtbank volgens [appellant] overwogen dat [appellant] zich onvoldoende de belangen van zijn schuldeisers heeft aangetrokken in het geval de bedrijfswagen ten tijde van de verkoop een grotere waarde vertegenwoordigde dan een bedrag van € 750,00 en [appellant] de bedrijfswagen dus voor een te laag bedrag heeft verkocht.
Ten onrechte heeft de rechtbank volgens [appellant] de slotsom opgemaakt dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Ten onrechte heeft de rechtbank volgens [appellant] het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsanering afgewezen. [appellant] is van mening dat de belangenafweging, bij de beoordeling van de gedragsmaatstaf, ertoe zou moeten leiden dat de wettelijke schuldsanering moet worden toegewezen. Hiervoor is met name van belang dat aan alle voorwaarden voor de toepassing van de wettelijke schuldsanering is voldaan. [appellant] heeft (in overleg met de Gemeente [gemeente] ) zijn onderneming beëindigd en de boekhouding overgelegd. Er is een minnelijke saneringspoging uitgevoerd, die niet tot volledige instemming van alle schuldeisers heeft geleid. Er zijn geen grote schulden aangegaan kort voorafgaand aan de aanvraag van de minnelijke saneringspoging. Sinds 2019 is de inkomstensituatie en het uitgavenpatroon van [appellant] stabiel. [appellant] staat sinds 2020 onder bewind. Zelfs al zou sprake zijn van kwade trouw bij onbetaald laten (wat niet het geval is), dan staat dat vanwege geringe omvang niet in verhouding tot weigering toepassing WSNP. Indien de bedrijfswagen meer waard zou zijn (wat onder de gegeven omstandigheden niet het geval is) dan wel voor een hogere waarde zou zijn verkocht (wat niet het geval is), dan zou de schade voor de gezamenlijke schuldeisers beperkt zijn ten opzichte van de totale schuldenlast. [appellant] probeert zijn leven opnieuw in te richten nadat hij niet meer in staat is om zijn werk uit te voeren. Door zijn fysieke beperkingen ontstaan ook psychische problemen, welke worden verergerd door de schuldensituatie, aldus [appellant] .