ECLI:NL:GHSHE:2021:2630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
200.242.821_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht om gezamenlijk gezag en een wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige. De moeder, die in België woont, heeft niet gereageerd op de verzoeken van de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerdere rapportages positief geadviseerd over de omgangsregeling en het gezamenlijk gezag, waarbij de vader en de minderjarige inmiddels een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt in hun contact. Het hof heeft vastgesteld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, en heeft het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegewezen. Het verzoek om wijziging van het hoofdverblijf is afgewezen, omdat het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat zij bij de moeder blijft wonen. De ouders hebben overeenstemming bereikt over de zorg- en opvoedingstaken, die door het hof zijn vastgelegd in de beschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 26 augustus 2021
Zaaknummer: 200.242.821/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/217969/FA RK 16-704
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M. Sent,
tegen
[de moeder],
wonende in België op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

9.De beschikking van het hof van 29 augustus 2019

9.1.
Bij die beschikking heeft het hof – kort samengevat – bepaald dat [minderjarige] en de vader voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact via een BOR-regeling onder begeleiding van [organisatie] , te [plaats] (België) en heeft het hof de raad verzocht het hof te informeren over het verloop van de BOR-regeling. Het hof heeft de zaak aangehouden tot 30 april 2020.

10.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

10.1.
De raad heeft het hof op 30 maart 2020 verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de rapportage van het [organisatie] . De vader heeft bij brief van 4 april 2020 ingestemd met het verzoek van de raad om de zaak aan te houden.
10.2.
Bij brief van 17 december 2020 heeft de raad het hof nader geïnformeerd over de stand van zaken. De raad is zeer positief over de resultaten die bij het [organisatie] geboekt zijn. De raad acht een vervolg via een mediationtraject noodzakelijk om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden van omgang tussen [minderjarige] en de vader in de toekomst. De raad vindt het van belang dit mediationtraject bij het [organisatie] af te wachten, voordat er een definitief advies gegeven kan worden over de omgang tussen [minderjarige] en de vader. Van belang is dat het contact dat nu is opgebouwd tussen [minderjarige] en de vader niet onderbroken wordt.
10.3.
De vader heeft bij V8-forumlier van 8 februari 2021 aangegeven zich (beperkt) te kunnen vinden in het verzoek van de raad. De vader vindt een en ander erg lang duren.
10.4.
Bij brief van 20 april 2021 heeft de raad het hof opnieuw nader geïnformeerd. De raad adviseert - kort gezegd - het verzoek van de vader ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] af te wijzen, het verzoek van de vader hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten toe te wijzen en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige] voor de periode van een half jaar aan te houden in afwachting van de hulpverlening, mediation bij [organisatie] en een definitief advies van de raad. Naar aanleiding van de reactie van de ouders op de concept-rapportage heeft de raad aangegeven dat gebleken is dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de omgangsregeling. De raad staat erachter dat de overeenstemming wordt vastgelegd in een beschikking.
10.5.
De vader heeft bij V6-formulier van 22 april 2021 het hof – kort samengevat – verzocht uitspraak te doen. De vader wil dat er een eindbeslissing komt en verzoekt het hof de zaak schriftelijk af te doen.
10.6.
Het hof heeft partijen bij brief van 14 juni 2021 bericht de zaak schriftelijk af te willen doen en dat indien een nadere mondelinge behandeling gewenst is partijen dit binnen zeven dagen schriftelijk aan het hof kenbaar kunnen maken. Het hof heeft hierop geen reactie ontvangen. Gelet op het voorgaande zal het hof de zaak op de stukken afdoen.

11.De verdere beoordeling

Het volgende wordt voorop gesteld.
Zoals overwogen in de tussenbeschikking van het hof van 21 februari 2019 verzoekt de vader in hoger beroep primair eenhoofdig gezag, subsidiair gezamenlijk gezag en hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem, de vader, en meer subsidiair de nakoming van een omgangsregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom. In de brief van 22 april 2021 stelt de vader nadrukkelijk te blijven bij zijn verzoek om gezamenlijk gezag en verzoekt hij, zo begrijpt het hof, dienaangaande te beslissen overeenkomstig het advies van de raad van 20 april 2021. Het hof begrijpt die brief aldus dat de vader zijn primaire verzoek tot eenhoofdig gezag en teruggeleiding van [minderjarige] naar Nederland niet langer handhaaft en dat wat betreft het gezag de vraag voorligt of de vader naast de moeder met het gezag over [minderjarige] belast dient te worden.
Gezag
11.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil graag naast de moeder belast worden met het gezag over [minderjarige] . De vader staat achter het recente advies van de raad en ziet geen redenen waarom het advies van de raad nog zal wijzigen, reden waarom de vader graag vastgelegd wenst te zien dat ook hij met gezag over [minderjarige] belast zal worden.
11.2.
De moeder heeft niet richting het hof gereageerd. De moeder heeft wel haar standpunt kenbaar gemaakt richting de raad, zoals verwoord in het raadsrapport van 20 april 2021. Hieruit volgt dat de moeder graag alsnog schriftelijk bevestigd ziet dat de vader heeft aangegeven niet met het ouderlijk gezag belast te willen worden, omdat de vader zijn doel heeft bereikt ten aanzien van het hebben van omgang met [minderjarige] .
11.3.
De raad adviseert – kort samengevat – het volgende. De raad staat nog steeds achter het advies dat is gegeven in het raadsrapport van 19 juli 2019, inhoudende dat ook de vader met het gezag over [minderjarige] belast dient te worden. De raad schreef in 2019 reeds dat, gezien de voorgeschiedenis, te verwachten valt dat de moeder zolang zij alleen het gezag heeft, onvoldoende in beweging zal komen om de relatie tussen [minderjarige] en de vader te herstellen. Gezamenlijk gezag betekent ook de vader de mogelijkheid bieden informatie over [minderjarige] op te kunnen vragen en zo meer bij haar aan te kunnen sluiten.
11.4.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
11.5.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
11.6.
Ten tijde van het raadsrapport van juli 2019 waren er grote zorgen over [minderjarige] omdat [minderjarige] (destijds zes jaar oud) opgroeide zonder haar vader. [minderjarige] had haar vader voor het laatst gezien toen zij 2,5 jaar oud was. De moeder had zorgen over mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader naar [minderjarige] . In 2016 heeft de raad al met de ouders gesproken over de mogelijkheden en noodzaak van een begeleide omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader. Dit is echter niet van de grond gekomen. [minderjarige] is uiteindelijk op 21 januari 2017 onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De begeleide omgangsregeling vanuit Rubicon is uiteindelijk niet opgestart, omdat de moeder met [minderjarige] naar België is verhuisd. Ook de ondertoezichtstelling is vanwege de verhuizing van de moeder beëindigd, althans niet verlengd. Uit het raadsrapport blijkt voorts dat de strafzaak tegen de vader in 2019 is geseponeerd.
Het hof heeft vervolgens bij beschikking van 29 augustus 2019 het advies van de raad overgenomen en de ouders verwezen naar [organisatie] in [plaats] (België) voor een traject begeleide omgang. Uit de raadsrapportage van 17 december 2020 blijkt dat het traject van de begeleide omgang bij [organisatie] positief en constructief is verlopen. Het contact tussen [minderjarige] en de vader is tot stand gebracht. Voorts hebben de ouders ingestemd met een mediationtraject om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden van omgang tussen [minderjarige] en de vader. Uit de brief van de vader van 22 april 2021 blijkt dat de vader en [minderjarige] inmiddels eens in de twee weken op zaterdag onbegeleid contact hebben bij de vader thuis. De vader beschrijft voorts in voornoemde brief dat het mediationtraject tussen de ouders langzaam op gang is gekomen, en dat er ook daar inmiddels sprake is van hersteld contact en wederzijds vertrouwen. De vader uit bovendien het vertrouwen dat de ouders in onderling overleg een verdeling kunnen maken over een eventuele uitbreiding van de contactregeling en de verdeling van de vakanties en feestdagen.
Uit het voorgaande blijkt dat, hoewel de ouders van ver zijn gekomen, zij in de afgelopen periode onder begeleiding van [organisatie] in [plaats] een zeer positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt. Het is de ouders gelukt overeenstemming te bereiken over het herstellen van het contact tussen [minderjarige] en de vader en bovendien wordt er uitvoering gegeven aan een structurele contactregeling, waarbij sprake is van onbegeleid contact. Van contra-indicaties voor gezamenlijk gezag is niet gebleken. Gelet op voormelde omstandigheden is niet gebleken dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders indien ook de vader met het gezag over [minderjarige] belast wordt. Nu ook anderszins niet is gebleken dat afwijzing van het verzoek van de vader in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is, is daarmee voldaan aan de vereisten van artikel 1:253c BW. Daarbij wordt uitdrukkelijk in aanmerking genomen dat ook de raad achter een gezamenlijke uitoefening van het gezag tussen de beide ouders staat. Dat de moeder inhoudelijk geen reactie aan het hof heeft doen toekomen doet hier niet aan af. Dit betekent dat het subsidiaire verzoek van de vader ten aanzien van het verkrijgen van het gezamenlijk gezag zal worden toegewezen.
Hoofdverblijf
12.1.
Alhoewel de vader is in zijn brief van 22 april 2021 niet nader is ingegaan op zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van het hoofdverblijf, is niet gebleken dat de vader dit verzoek intrekt, zodat het nog ter beoordeling voor ligt. Volledigheidshalve wordt verwezen naar de beschikking van het hof van 29 augustus 2019, waarin het standpunt van de vader al is weergegeven.
12.2.
De raad adviseert – kort samengevat – als volgt. De raad handhaaft het advies zoals eerder gegeven in 2019, inhoudende dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder dient te blijven. Het gaat goed met [minderjarige] bij de moeder. Mocht in de toekomst blijken dat de moeder alsnog niet meewerkt aan de omgangsregeling dan zou dit advies alsnog heroverwogen kunnen worden. De raad ziet hier op dit moment geen aanleiding toe.
12.3.
De moeder heeft niet meer gereageerd.
12.4.
Het hof overweegt als volgt.
12.5.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
12.6.
Het hof acht een wijziging van hoofdverblijf van [minderjarige] op dit moment niet in haar belang. [minderjarige] is na het verbreken van de relatie tussen de ouders bij de moeder blijven wonen en heeft vervolgens gedurende lange tijd geen contact gehad met de vader. Sinds kort is het contact tussen [minderjarige] en de vader hersteld en is er sprake van een structurele regeling, waarbij [minderjarige] eens in de twee weken gedurende een aantal uur op zaterdag bij de vader is. Gebleken is dat de moeder de afgelopen periode haar medewerking heeft verleend aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Van belang is voorts dat de vader in zijn brief van 22 april 2021 zelf heeft aangegeven niet te willen dat [minderjarige] bij de vader blijft slapen, gezien de gebeurtenissen in het verleden.
De raad heeft in 2019 gerapporteerd dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt bij de moeder, ondanks de diverse wisselingen die zij heeft meegemaakt en het verlies van het contact met haar vader. De raad adviseerde [minderjarige] een stabiele omgeving te geven waarin ze zich verder zou kunnen ontwikkelen. De raad ziet op dit moment geen aanleiding het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen. Het hof volgt dit advies en acht een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] , op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden, op dit moment niet in haar belang. Dit betekent dat het hof het subsidiaire verzoek van de vader ten aanzien van de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] zal afwijzen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
13.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader vraagt de minimale contractregeling die de ouders bij de mediator zijn overeengekomen vast te leggen in een beschikking. De vader heeft er voldoende vertrouwen in dat in het geval [minderjarige] behoefte heeft aan uitbreiding van de regeling, de vader hier met de moeder afspraken over kan maken. Dit geldt ook voor de nog nader te maken verdeling van de vakanties en feestdagen.
13.2.
De raad staat achter het verzoek van de vader de tussen partijen bereikte overeenstemming ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te leggen in een beschikking.
13.3.
De moeder heeft niet meer gereageerd.
13.4.
Het hof overweegt als volgt.
13.5.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
13.6.
Uit de brief van de raad van 20 april 2021 blijkt dat de ouders bij de mediator overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof heeft van deze overeenstemming geen afschrift ontvangen. Hoewel de moeder haar standpunt ten aanzien van de contactregeling niet aan het hof kenbaar heeft gemaakt, blijkt uit de brief van de raad van 20 april 2021 dat de moeder zich ook niet verzet tegen de inhoud van de volgens de vader gemaakte afspraken bij de mediator.
De vader heeft aangegeven dat hij [minderjarige] eens in de veertien dagen op zaterdag bij de moeder thuis ophaalt. Vervolgens is er onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] bij de vader thuis. [minderjarige] wordt op zaterdag door de vader weer bij de moeder thuisgebracht. Volgens de vader wordt er reeds aan deze regeling uitvoering gegeven.
Gelet hierop acht het hof deze regeling op dit moment in het belang van [minderjarige] en zal de tussen partijen gemaakte afspraken vastleggen in deze beschikking. Het hof betrekt bij de beoordeling dat de vader het vertrouwen richting de moeder heeft uitgesproken dat de ouders in staat zijn in onderling overleg afspraken te maken over een eventuele uitbreiding van de zorgregeling, alsmede een verdeling van de vakanties en de feestdagen.
Voor zover de vader bedoeld heeft zijn (meer subsidiaire) verzoek een dwangsom te verbinden aan de nakoming van de zorgregeling te handhaven, zal het hof dit verzoek afwijzen. Door de moeder wordt op dit moment immers uitvoering gegeven aan de zorgregeling, zodat het hof hier geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom ziet.

14.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 april 2018;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
belast de moeder en de vader gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] de volgende regeling vast:
- [minderjarige] en de vader zijn gerechtigd tot het hebben van onbegeleid contact met elkaar, iedere twee weken op zaterdag bij de vader thuis gedurende een aantal uren in onderling overleg te bepalen, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en haar later op de dag ook weer thuisbrengt bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en H. van Winkel en is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2021 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.