In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005, die sinds 25 juli 2019 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI). De vader van [minderjarige] heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 maart 2021 te vernietigen, waarin de GI machtiging is verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen. De vader betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat de thuissituatie verbeterd is. De GI heeft echter aangevoerd dat de ouders onvoldoende in staat zijn om [minderjarige] een veilige opvoedsituatie te bieden en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2021 is de vader gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft de GI haar standpunt toegelicht. De minderjarige heeft zijn mening kenbaar gemaakt aan de voorzitter van het hof. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder de beschikking van de rechtbank en de pleitnotities van de vader.
Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De ouders hebben onvoldoende gebruik gemaakt van de geboden hulp en zijn niet in staat gebleken om [minderjarige] te motiveren voor school en werk. De huidige situatie bij de GI biedt [minderjarige] de benodigde structuur en begeleiding. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de vader af.