ECLI:NL:GHSHE:2021:264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.276.951_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg inzake de omgangsregeling en het gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2012. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Dorgelo, verzoekt de vernietiging van de eerdere beschikking, waarin de rechtbank een omgangsregeling heeft vastgesteld en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag heeft afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. A. Hollman, verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 december 2020, waarbij zowel de moeder als de vader zijn gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder stelt dat de minderjarige angstklachten heeft en dat omgang met de vader niet in het belang van het kind is. De vader betwist dit en stelt dat de omgang goed verloopt. Het hof heeft besloten dat er onvoldoende informatie is om een beslissing te nemen en heeft een aanvullend onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot het rapport van de raad is ontvangen, dat uiterlijk op 29 juli 2021 moet worden ingediend.

De zaak is complex, met verschillende visies van de ouders op de situatie van de minderjarige. Het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind en de noodzaak van aanvullend onderzoek om tot een weloverwogen beslissing te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 januari 2021
Zaaknummer : 200.276.951/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/220659/ FA RK 16-1624
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Dorgelo,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Hollman.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] , (hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 13 april 2020 heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, subsidiair om de beschikking te vernietigen en een bijzondere curator te benoemen en een geschikte opstart van de omgang te bepalen en/of om omgang via het omgangshuis op gang te brengen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juni 2020, heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2020 Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan (via een telefonische verbinding) door mr. Dorgelo. Voor de moeder is als tolk in de Arabische taal opgetreden dhr. M.F. Warsame, Wbtv-nr. 15940;
  • de vader, bijgestaan door mr. Hollman. Voor de vader is als tolk in de Arabische taal opgetreden dhr. G.M.H. Alharbie, Wbtv-nr. 2788
  • de raad, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van de zijde van de moeder d.d. 1 mei 2020 met stukken van eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is geboren uit het traditioneel religieus Iraaks huwelijk tussen de vader en de moeder, welk huwelijk in 2016 in Irak is ontbonden. De vader heeft [minderjarige] erkend. Naar Nederlands recht heeft de vader niet het gezag over [minderjarige] .
3.2.
De vader heeft in mei 2016 bij de rechtbank Limburg een verzoek ingediend tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag, het vaststellen van een zorg- en contactregeling en het opleggen van een informatie- en consultatieregeling. De moeder heeft zich tegen de verzoeken verweerd en een tegenverzoek ingediend tot ontzegging van omgang.
De moeder is met [minderjarige] in september 2016 verhuisd naar de regio [regio] .
De zaak heeft vier jaar geduurd. Bij beschikking van 26 maart 2020, gegeven onder het hierboven vermelde zaaknummer, heeft de rechtbank vastgesteld dat geen vooruitgang is geboekt ten aanzien van de omgangsregeling, dat de beslissing dienaangaande verschillende keren is aangehouden in afwachting van het verloop van begeleide omgang, maar dat telkens moest worden geconcludeerd dat partijen niet in staat zijn te overleggen en in het belang van [minderjarige] te handelen. Aangezien de rechtbank geen mogelijkheden meer zag om de beslissing opnieuw aan te houden, heeft de rechtbank over de voorliggende verzoeken definitief beslist.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten afgewezen.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot ontzegging van de omgang afgewezen.
De rechtbank heeft het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling toegewezen en (met een korte voorlopige regeling, die thans niet meer aan de orde is) bepaald dat de vader en [minderjarige] eenmaal per drie weken omgang hebben van vrijdag 15.15 uur na school tot zaterdag 18.00, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag bij school ophaalt en de moeder hem op zaterdag bij de vader ophaalt.
De rechtbank heeft verder de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,- aan de vader voor iedere keer dat zij niet meewerkt, tot een maximum van € 2.500,-.
Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat de moeder gehouden is de vader eenmaal per kwartaal te informeren omtrent gewichtige aangelegenheden over [minderjarige] en de vader eenmaal per half jaar een kleurenfoto van [minderjarige] te verstrekken.
3.3.
De moeder kan zich met de beschikking van de rechtbank niet verenigen en is in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt vernietiging van de gehele beschikking, subsidiair verzoekt zij de beschikking te vernietigen en een bijzondere curator te benoemen om de belangen van
[minderjarige] te beoordelen en een geschikte opstart van de omgang te bepalen en/of om de omgang
via het omgangshuis op gang te brengen.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] wil geen omgang met de vader. Hij is onder behandeling bij een psychiater vanwege angstklachten, die zijn ontstaan nadat hij op 28 juni 2019 door de vader naar de moeder is teruggebracht na tussenkomst van de politie.
Gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige] kan het nu niet van de moeder worden gevergd dat zij meewerkt aan de omgang. Voor zover er al omgang zou moeten zijn, dient dit geleidelijk opgebouwd te worden in een neutrale omgeving.
De moeder heeft geen probleem met omgang maar prioriteit heeft de behandeling van [minderjarige] .
3.4.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
De vader verzoekt primair om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren omdat er in het beroepschrift geen voldoende kenbare grieven tegen de bestreden beschikking zijn geformuleerd. Ook zijn de gegevens van [minderjarige] niet vermeld.
Voor het geval de moeder wel ontvankelijk zou zijn, betoogt de vader dat de rechtbank terecht een definitieve regeling heeft vastgesteld, die duidelijkheid en rust geeft voor [minderjarige] . De vader betwist dat de omgang niet goed zou lopen. Hij betwist niet dat [minderjarige] onder behandeling van een psychiater is en angstklachten heeft. De moeder doet het voorkomen alsof die klachten hun oorzaak vinden in een incident in 2019, maar de raad sprak al in 2016 van angstklachten en dat heeft toen geleid tot begeleide omgang, waarbij geen contra-indicaties zijn gevonden. [minderjarige] moet in het begin altijd even wennen maar verder loopt de omgang goed. De vader is inmiddels opnieuw gehuwd en [minderjarige] heeft een halfbroertje, met wie hij goed omgaat.
De vader verzet zich tegen het subsidiaire verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator, nu dat verzoek op geen enkele wijze is onderbouwd.
3.5.
De raad constateert dat de ouders een totaal verschillende beleving hebben van de situatie. De enige manier om erachter te komen wat de beleving van [minderjarige] is, is om de raad een aanvullend onderzoek te laten doen, waarbij informatie van de psychiater moet worden verkregen en moet worden bekeken hoe de situatie bij beide ouders is. Alleen op die manier kan zicht worden verkregen op wat de oorzaken zijn van de spanningsklachten van [minderjarige] .
3.5.1.
Desgevraagd geeft de moeder aan te kunnen instemmen met een aanvullend raadsonderzoek maar dan wel met schorsing van de opgelegde dwangsom; de vader geeft aan dat de angst bij de moeder zit en dat [minderjarige] dat mogelijk overneemt. De dwangsom dient in stand te blijven.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1
Het hof acht zich op dit moment nog onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen en zal daarom een nader onderzoek gelasten door de Raad voor de Kinderbescherming teneinde antwoord te krijgen op de volgende vragen:
- wat is de aard en de oorzaak van de spanningsklachten van [minderjarige] ?
- welke behandeling van die klachten ondergaat [minderjarige] , bij welke psychiater, hoe is het verloop van die behandeling en wat zijn de verwachtingen daarbij?
- hoe ervaart [minderjarige] de omgangsregeling?
- heeft de huidige omgangsregeling effect op de spanningsklachten en zo ja, welk effect?
- in hoeverre wordt [minderjarige] vanuit de ouders beïnvloed in de manier waarop hij de regeling ervaart?
- welke regeling wordt door de raad in het licht van de beantwoording van de voorgaande vragen geadviseerd?
- welke opmerkingen/adviezen acht de raad nog meer van belang die helpend kunnen zijn voor het hof bij het nemen van een beslissing?
3.6.2.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden voor 6 maanden in afwachting van het raadsrapport.
3.6.3.
Het hof ziet geen aanleiding om de opgelegde dwangsom te schorsen. De omgangsregeling wordt nu al 8 maanden uitgevoerd zoals door de rechtbank bepaald en het komt het hof niet onaannemelijk voor dat de dwangsomveroordeling daartoe bijdraagt. Hangende het onderzoek van de raad is het van belang dat de regeling uitgevoerd blijft worden. De moeder heeft geen last van de dwangsomveroordeling zolang zij zich aan de beschikking houdt.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio [regio] , locatie [locatie] , een onderzoek in te stellen en te adviseren zoals onder 3.6.1. geformuleerd, en het hof uiterlijk 29 juli 2021 te berichten;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 29 juli 2021 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en
J.C.E. Ackermans-Wijn, en is op 28 januari 2021 door mr. H. van Winkel uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.