ECLI:NL:GHSHE:2021:2640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
200.290.869_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en doorverwijzing naar uniform hulpaanbod in een ouderschapsconflict

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2020. De moeder verzoekt om de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2014, te wijzigen. De ouders hebben tot 2017 een affectieve relatie gehad en oefenen gezamenlijk gezag uit over hun kind. De rechtbank had eerder bepaald dat het kind zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en dat de zorgregeling in onderling overleg wordt vastgesteld. De moeder is van mening dat de communicatie tussen de ouders stagneert en dat dit negatieve gevolgen heeft voor het kind. Ze verzoekt om een hulpverleningstraject en een wijziging van de zorgregeling, waarbij ze onder andere voorstelt om het wisselmoment te verplaatsen naar woensdag.

De vader verzet zich tegen de wijziging van de zorgregeling en stelt dat de huidige regeling goed functioneert. Hij is van mening dat de communicatie tussen de ouders voldoende is en dat er geen reden is om de co-ouderschapsregeling te wijzigen. Tijdens de mondelinge behandeling adviseert de Raad voor de Kinderbescherming dat het belangrijk is dat de ouders afstemming hebben over de opvoeding van het kind en dat zij hulpverlening moeten overwegen.

Het hof heeft de ouders de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan een hulptraject gericht op parallel ouderschap. De ouders hebben ingestemd met een doorverwijzing naar het uniform hulpaanbod. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te verrichten indien het hulptraject niet positief verloopt. De beslissing van het hof houdt in dat de eindrapportage van het hulptraject uiterlijk op 23 december 2021 moet worden ingediend, waarna verdere beslissingen zullen volgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 26 augustus 2021
Zaaknummer: 200.290.869/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/362795 / FA RK 20-4518
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Smit,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
Primairhet ouderschapsplan van 26 september 2017 dat aan de echtscheidingsbeschikking van 25 oktober 2017 is gehecht en daarvan deel uitmaakt voor wat betreft de zorgregeling wordt gewijzigd, met dien verstande dat de vader in de even weken vanaf vrijdag 15.00 uur tot maandag 8.45 uur en in de oneven weken vanaf woensdag 12.00 uur tot donderdag 8.45 uur de zorg heeft voor [minderjarige] , alsmede een regeling geldt waarbij de feestdagen en vakanties als onderstaand worden verdeeld:
- tijdens de herfstvakantie verblijft [minderjarige] in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
- tijdens de kerstvakantie verblijft [minderjarige] in de oneven jaren gedurende de eerste week bij de moeder en gedurende de tweede week bij de vader, waarbij [minderjarige] tijdens Eerste Kerstdag vanaf 10.00 uur tot de volgende ochtend 10.00 uur bij de vader zal zijn en Tweede Kerstdag vanaf 10.00 uur tot de volgende ochtend 10.00 uur bij de moeder zal zijn en waarbij [minderjarige] oud- en nieuwjaarsdag bij de vader zal vieren; in de even jaren geldt de regeling andersom;
- tijdens de carnavalsvakantie verblijft [minderjarige] in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
- tijdens de meivakantie verblijft [minderjarige] in de even jaren in de eerste week bij de vader en in de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren andersom;
- tijdens de zomervakantie verblijft [minderjarige] twee weken bij de vader, vervolgens een week bij de moeder, daarna een week bij de vader en tenslotte twee weken bij de moeder. Dit kan eventueel ook andersom waarbij rekening wordt gehouden met de bouwvakvakantie in verband met het werk van de vader;
- met dien verstande dat een vakantieweek in beginsel aanvangt op maandagochtend, waarbij het wisselmoment om 10.00 uur is voor het geval [minderjarige] die ochtend niet reeds bij de ouder is waar [minderjarige] dat jaar in de (eerste week van de) betreffende vakantie verblijft;
- gedurende alle overige bijzondere dagen, die hiervoor niet zijn beschreven zoal overige feestdagen, verjaardagen (ook de verjaardag van [minderjarige] ), Koningsdag, Sinterklaas en andere vrije dagen, loopt de reguliere zorgregeling door;
althans een door het hof in goede justitie vast te stellen zorgregeling;
Subsidiairhet ouderschapsplan van 26 september 2017 dat aan de echtscheidingsbeschikking van 25 oktober 2017 is gehecht en daarvan deel uitmaakt voor wat betreft de zorgregeling wordt gewijzigd, met dien verstande dat de vader in de even weken vanaf woensdag 12.00 uur tot de daarop volgende woensdag 12.00 uur de zorg heeft voor [minderjarige] , alsmede een regeling geldt waarbij de feestdagen en vakanties als onderstaand worden verdeeld:
- tijdens de herfstvakantie, de carnavalsvakantie en de meivakantie loopt de reguliere zorgregeling door;
- tijdens de zomervakantie verblijft [minderjarige] twee weken bij de vader, vervolgens een week bij de moeder, daarna een week bij de vader en tenslotte twee weken bij de moeder. Dit kan eventueel ook andersom, waarbij rekening wordt gehouden met de bouwvakvakantie in verband met het werk van de vader;
- tijdens de kerstvakantie loopt de reguliere zorgregeling door, waarbij [minderjarige] tijdens de kerstdagen in de even jaren op Eerste Kerstdag vanaf 10.00 uur tot de volgende ochtend 10.00 uur bij de vader zal zijn en op Tweede Kerstdag vanaf 10.00 uur tot de volgende ochtend 10.00 uur bij de moeder zal zijn en in de oneven jaren andersom; en waarbij [minderjarige] in de even jaren oud- en nieuwjaarsdag bij de moeder zal vieren en in de oneven jaren bij de vader;
- gedurende alle overige bijzondere dagen, die hiervoor niet zijn beschreven zoals overige feestdagen, verjaardagen (ook de verjaardag van [minderjarige] ), Koningsdag, Sinterklaas en andere vrije dagen, loopt de reguliere zorgregeling door;
althans een door het hof in goede justitie vast te stellen zorgregeling;
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 april 2021, heeft de vader verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de feiten en gronden.
Tevens heeft de vader bij wege van incidenteel hoger beroep verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 31 mei 2021, heeft de moeder het hof verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader in incidenteel hoger beroep af te wijzen als zijnde onjuist en/of ongegrond.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Smit;
  • de vader, bijgestaan door mr. Reeven-Van Özer;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 oktober 2020.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben tot 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2.
Uit de relatie van de ouders is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking van 25 oktober 2017 heeft de rechtbank bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking én dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder.
3.4.
In voornoemd ouderschapsplan van 26 september 2017 zijn de ouders, voor zover hier van belang, overeengekomen:
- als reguliere zorgregeling voor [minderjarige] vanaf het moment dat hij vier jaar is: dat [minderjarige] in de oneven weken bij de moeder is en in de even weken bij de vader, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op zondag rond 12.00 uur;
- als zorgregeling voor de vakanties en de feestdagen, samengevat: dat deze in onderling overleg met elkaar gepland en zoveel mogelijk op basis van 50/50 worden verdeeld. De ouders zullen hierover jaarlijks afspraken maken. Zij volgen in de zomervakantie de reguliere zorgregeling. Ten aanzien van de feestdagen houden de ouders zoveel mogelijk de reguliere zorgregeling aan en houden zij zoveel mogelijk rekening met het jaarlijks wisselen van de dagen;
- als zorgregeling voor de verjaardag van [minderjarige] : dat deze afwisselend het ene jaar bij de vader en het andere jaar bij de moeder wordt gevierd;
- bij de verjaardagen van de vader en de moeder is [minderjarige] aanwezig, ongeacht het schema.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de onderling getroffen zorgregeling, zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 26 september 2017 dat aan de echtscheidingsbeschikking van 25 oktober 2017 is gehecht en daarvan deel uitmaakt gewijzigd voor wat betreft de reguliere zorgregeling en voor wat betreft de vakanties en feestdagen als volgt:
  • als reguliere zorgregeling stelt de rechtbank vast dat [minderjarige] de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder volgens een co-ouderschapsregeling, waarbij het wisselmoment op zondag om 12.00 uur is;
  • als regeling ter verdeling van de feestdagen en vakanties stelt de rechtbank vast:
- tijdens de herfstvakantie verblijft [minderjarige] tot woensdag 10.00 uur bij de ouder bij wie hij de week voor de herfstvakantie verbleef en vanaf woensdag 10.00 uur bij de ouder bij wie hij de week na de herfstvakantie verblijft;
- tijdens de carnavalsvakantie en de meivakantie loopt de reguliere zorgregeling door;
- tijdens de zomervakantie verblijft [minderjarige] twee weken bij de vader, vervolgens een week bij de moeder, daarna een week bij de vader en tenslotte twee weken bij de moeder; dit kan eventueel ook andersom waarbij rekening wordt gehouden met de bouwvakantie in verband met het werk van de vader;
- tijdens de kerstvakantie loopt de reguliere zorgregeling door, waarbij [minderjarige] tijdens de kerstdagen in de even jaren op Eerste Kerstdag bij de vader zal zijn en op Tweede Kerstdag bij de moeder en in de oneven jaren andersom; en waarbij [minderjarige] in de even jaren oud- en nieuwjaarsdag bij de moeder zal vieren en in de oneven jaren bij de vader;
- gedurende alle overige bijzondere dagen, die hiervoor niet zijn beschreven zoals overige feestdagen, verjaardagen (ook de verjaardag van [minderjarige] ), Koningsdag, Sinterklaas en andere vrije dagen, loopt de reguliere zorgregeling door;
Het meer of anders verzochte is afgewezen. De gemaakte proceskosten heeft de rechtbank tussen de ouders gecompenseerd aldus, dat iedere ouder de eigen kosten draagt.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor wat betreft de vastgestelde reguliere zorgregeling en zorgregeling voor de vakanties en feestdagen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft zich genoodzaakt gezien om in hoger beroep te gaan, omdat de communicatie tussen de ouders stagneert. De ouders delen tijdens het wisselmoment van [minderjarige] een aantal zaken aan elkaar mede, maar het lukt hen niet om onderwerpen die in het kader van de opvoeding van [minderjarige] spelen met elkaar af te stemmen of te bespreken. Het is voor [minderjarige] heel verwarrend en moeilijk te accepteren dat de opvoedingsomgevingen bij de vader en de moeder en de regels in de twee huishoudens zo van elkaar verschillen. De moeder heeft zorgen over het gedrag van [minderjarige] nadat hij bij de vader is geweest. Zij wil dat de basis van de opvoeding afgestemd wordt, bijvoorbeeld de bedtijden van [minderjarige] .
De moeder ziet het liefst dat de ouders aan een hulpverleningstraject gaan deelnemen en dat onderhavige procedure wordt aangehouden. Als er geen draagvlak is voor een dergelijk traject, dan blijft de moeder bij haar primaire standpunt dat op dit moment onvoldoende basis is voor co-ouderschap. Zij is in dat geval, naast de verzochte weekendregeling per veertien dagen, ook bereid te praten over een zorgregeling op basis waarvan [minderjarige] per drie weken twee weekenden bij de vader verblijft. Als de huidige co-ouderschapsregeling wel blijft, dan verzoekt de moeder (subsidiair) het wisselmoment te wijzigingen naar de woensdag, zodat [minderjarige] minder gebruik hoeft te maken van de (voorschoolse) opvang en er daardoor minder wisselingen voor hem zijn.
3.8.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Er bestaat geen aanleiding om de co-ouderschapsregeling te wijzigen. De huidige regeling verloopt goed en sluit goed aan bij [minderjarige] . [minderjarige] weet ook niet beter dan dat hij op de huidige wijze bij de vader en de moeder verblijft. De vader herkent de zorgen die de moeder over het gedrag van [minderjarige] uit niet. Dat er sprake is van twee opvoedingsomgevingen kan geen reden zijn om geen co-ouderschap uit te voeren.
De beperkte communicatie die er tussen de ouders over [minderjarige] is, is voldoende om een en ander te regelen. De vader wil de communicatie beperkt houden tot belangrijke zaken. Over dagelijkse aangelegenheden betreffende [minderjarige] wil hij niet voortdurend in contact met de moeder zijn. In het verleden heeft hij ervaren dat meer afstemming leidt tot frustratie bij hem. Hij krijgt daar last van en [minderjarige] dan ook. Als de moeder tegen bepaalde zaken in de opvoeding van [minderjarige] aan loopt, moet zij daarmee iets doen.
De vader vraagt zich af of het belangrijk is voor [minderjarige] dat tussen de ouders afstemming plaatsvindt.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
Het is echt belangrijk voor [minderjarige] dat afstemming tussen de ouders plaatsvindt, omdat dat [minderjarige] een veilig gevoel en duidelijkheid geeft. Zonder afstemming bestaat het risico dat [minderjarige] zelf keuzes gaat maken en hier last van krijgt. In het belang van [minderjarige] moeten de ouders gaan zorgen dat zij goede basisuitgangspunten hebben voor de invulling van het ouderschap, waarbij zij zomin mogelijk in elkaars vaarwater komen. De raad adviseert de ouders hiervoor hulpverlening aan te gaan, waarbij de raad opmerkt dat voor een traject dat is gericht op parallel ouderschap een doorverwijzing naar het uniform hulpaanbod nodig is.
3.10.
Het hof heeft de mondelinge behandeling onderbroken om de ouders en hun advocaten in de gelegenheid te stellen de mogelijkheid van het uniform hulpaanbod te bespreken.
De ouders hebben na deze onderbreking verklaard mee te willen werken aan een doorverwijzing naar het uniform hulpaanbod, naar een hulptraject dat is gericht op parallel ouderschap. De voorwaarden die daarbij gelden zijn met de ouders besproken. De ouders hebben ermee ingestemd dat hun gegevens zullen worden verstrekt aan de gemeente [gemeente] en de jeugdhulpverlenende instantie.
3.11.
Het hof heeft een proces-verbaal van doorververwijzing naar [instantie] voor het hulptraject ‘Ouderschap Blijft’ en in het bijzonder ‘
parallel ouderschap’opgemaakt, dat is verzonden aan [instantie] en de gemeente [gemeente] en aan deze beschikking is gehecht. De bedoeling is dat de ouders door het volgen van het traject gericht op
parallel ouderschapeen manier kunnen vinden om beiden invulling te geven aan het ouder zijn van [minderjarige] , waarin ze met elkaar de zorg- en opvoedtaken van [minderjarige] kunnen afstemmen en dit los van elkaar kunnen vormgeven.
3.12.
Wanneer blijkt dat ook met deze hulp de problemen niet goed genoeg opgelost kunnen worden, zal de raad mogelijk bekijken wat er nog meer nodig is voor [minderjarige] . Met deze beschikking zorgt het hof ervoor dat het hulpaanbod en een eventueel raadsonderzoek één aaneengesloten traject is. Voor deze zaak betekent dit concreet het volgende:
- Het hulptraject zal uitgevoerd gaan worden via de gemeente [gemeente] door [instantie] . Het hof zal deze beschikking doorsturen naar de gemeente [gemeente] en naar [instantie] .
- Het hof verzoekt [instantie] om uiterlijk op 23 december 2021 of zoveel eerder als mogelijk is, bij het hof de eindrapportage over het verloop van het hulptraject in te dienen.
- Het hof zal de advocaten van de ouders daarna in de gelegenheid stellen om op de eindrapportage binnen een termijn van twee weken te reageren en daarbij aan te geven of, en zo ja, waarom zij een nieuwe mondelinge behandeling nodig vinden.
- Indien (een deel van) het hulptraject niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt het hof de hulpaanbieder de eindrapportage niet alleen naar het hof, maar ook naar de raad voor de Kinderbescherming te sturen.
- Aan de hand van de eindrapportage zal de raad bekijken of een raadsonderzoek noodzakelijk is. De raad wordt verzocht om binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage het hof te laten weten of een raadsonderzoek noodzakelijk is. Wanneer de raad een raadsonderzoek noodzakelijk vindt, zal dit vervolgens door de raad uitgevoerd worden. Binnen drie maanden dient de raad over dit onderzoek een raadsrapport bij het hof in te dienen.
3.13.
Deze beschikking geldt meteen als opdracht aan de raad om een onderzoek te verrichten indien het traject niet positief wordt afgesloten én de raad een onderzoek noodzakelijk vindt. Voor het geval de raad zal overgaan tot een raadsonderzoek, verzoekt het hof de raad de volgende vraag in het raadsonderzoek te betrekken en te beantwoorden:
- Welke regeling met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- Hoe dient die zorgregeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.14.
Na ontvangst van de eindevaluatie, de reacties van de ouders daarop en berichtgeving van de raad na een niet positief verlopen traject, zal het verdere verloop van de procedure worden bepaald. Indien de raad besluit tot een raadsonderzoek, zal de raad daartoe direct overgaan zonder nadere zitting.

4.De beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
Het hof:
verzoekt de hulpverlenende instantie(s)
uiterlijk op 23 december 2021, of zoveel eerder als mogelijk, de eindrapportage over het verloop van het traject Ouderschap Blijft aan het hof over te leggen, onder vermelding van het zaaknummer;
stelt de ouders in de gelegenheid om
uiterlijk op 13 januari 2022te reageren op deze eindrapportage en daarbij aan te geven of, en zo ja waarom, zij een nieuwe mondelinge behandeling nodig vinden;
verzoekt de raad bij een niet positief verlopen traject om het hof binnen twee weken na kennisneming van afloop van het traject te informeren of de raad een raadsonderzoek noodzakelijk vindt, en, indien dat het geval is, een onderzoek te verrichten naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en daarover bij het hof een rapport in te dienen, waarbij de hiervoor onder 3.13. opgenomen vraagstelling wordt meegenomen en beantwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 27 januari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en J.B. van den Beld en is op 26 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.