In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 oktober 2020, waarbij bewind is ingesteld over de goederen van de man en de vrouw. De man en de vrouw, echtgenoten, hebben beide verzocht om de huidige bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder aan te stellen. De man en de vrouw hebben hun verzoeken onderbouwd met argumenten over het gebrek aan vertrouwen in de huidige bewindvoerder en de stress die dit met zich meebrengt. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat er sinds de overname van het bewind geen gebrekkige communicatie is geweest en dat de financiële situatie van de man en de vrouw is verbeterd, met een schuldaflossing en een verhoging van het leefgeld.
De mondelinge behandeling vond plaats op 26 juli 2021, maar de man en de vrouw zijn niet verschenen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag van de bewindvoerder. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de verzoeken van de man en de vrouw zijn afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 september 2021.