ECLI:NL:GHSHE:2021:2990

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
200.297.821_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en de beoordeling van psychosociale problematiek

In deze zaak gaat het om de toelating van de appellante tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder het verzoek van de appellante afgewezen, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen. De appellante, die psychische problemen heeft, stelde dat deze beheersbaar zijn en dat zij voldoende steun heeft van haar omgeving. Het hof heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de appellante op dit moment nog niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsanering te voldoen. Het hof verwees naar de noodzaak van een stabiliteitsverklaring van een hulpverlener, die ontbrak. De appellante had wel verklaringen overgelegd, maar deze waren niet voldoende om aan te tonen dat haar psychische klachten beheersbaar zijn. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank, waarbij het belang van de schuldeisers ook werd meegewogen. De appellante kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen voor toelating tot de schuldsanering, indien haar situatie verbetert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 30 september 2021
Zaaknummer : 200.297.821/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/289864 / FT RK 21/135
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw te Roermond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 juli 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2021, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en dat het hof opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de wettelijke schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing verklaart.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2021. Bij die gelegenheid is [appellante] gehoord, bijgestaan door mr. Van der Leeuw.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 1 juni 2021 en
- de brief met de producties 3 en 4 van mr. Van der Leeuw van 10 augustus 2021.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 47.036,25. Daaronder bevinden zich een schuld aan de Belastingdienst van € 1.129,00 en een schuld aan de Volksbank van
€ 42.902,78. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat één crediteur – de vordering van deze crediteur bedraagt ongeveer 91,21% van de totale schuldenlast – niet met het aangeboden percentage heeft ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren kan en zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk geld voor de boedel te verwerven. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
“2.3. Ingeval van psychosociale problematiek wordt een verzoeker in beginsel alleen
toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige
tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande
weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. De
beheersbaarheid van de problemen dient te worden bevestigd door een hulpverlener of
hulpverlenende instantie.
(…)
2.5.
Uit het verzoekschrift volgt dat verzoekster psychische klachten heeft. Zij heeft
onder andere last van angsten en zou niet alleen buiten komen. Verzoekester heeft een
behandeltraject bij MET GGZ gevolgd en is daarmee gestopt. Verzoekster heeft daarover ter
zitting verklaard dat het behandeltraject bij MET GGZ ruim twee jaar geleden is beëindigd
en dat zij dat in overleg met haar behandelaar heeft besloten. Daarbij heeft verzoekster met
haar behandelaar afgesproken dat zij, indien nodig, direct en rechtstreeks contact mag
opnemen. Uit hetgeen verzoekster ter zitting heeft verklaard is niet naar voren gekomen dat
de psychosociale problematiek beheersbaar of stabiel is en dat verzoekster in staat is om
zoveel mogelijk voor haar schuldeisers te sparen. Verzoekster heeft weliswaar ter zitting
verklaard dat het beter met haar gaat, maar zij is nog steeds erg hulpbehoevend.
2.6.
Vanwege het ontbreken van een zogenoemde stabiliteitsverklaring heeft de
rechtbank het verzoek na de zitting van 1 juni 2021 aangehouden en verzoekster in de
gelegenheid gesteld om alsnog een verklaring aan te leveren van haar behandelaar of van de
hulpverlenende instantie, waarin wordt bevestigd dat de psychosociale problematiek al
enige tijd beheersbaar is, in die zin dat verzoekster zich in maatschappelijk opzicht staande
weet te houden. Vervolgens is op 18 juni 2021 een verklaring van MET GGZ aangeleverd.
In die verklaring staat echter slechts vermeld dát verzoekster van 20 april 2018 tot en met
9 april 2019 onder behandeling heeft gestaan binnen de specialistische GGZ van MET ggz.
Niet vermeld wordt of de behandeling met goed gevolg is afgerond en of verzoekster
momenteel voldoende stabiel wordt geacht. Hierdoor is niet voldoende aannemelijk
gemaakt dat de situatie voldoende bestendig is om de uit de schuldsaneringsregeling
voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen.
2.7.
De rechtbank realiseert zich dat het voor verzoekster een harde beslissing is om in
elk geval op dit moment nog niet te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Echter betreft het een bijzondere regeling waarvoor noodzakelijk is — ook in het belang van
de schuldeisers — dat streng wordt gekeken of verzoekster er `klaar' voor is om met een
redelijke kans van slagen aan dat (zware) schuldsaneringstraject van drie jaren te beginnen.
Daaromtrent zijn er teveel vraagtekens. Verzoekster moet volgens de wet bewijzen dat zij
nu al geschikt is om toegelaten te worden en dat bewijs is niet genoeg geleverd.”
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in haar beroepschrift – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de rechtbank volgens haar ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren kan en zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk geld voor de boedel te verwerven. [appellante] stelt dat haar psychosociale problemen beheersbaar zijn, in die zin dat zij zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en dat er voldoende hulp en een sociaal netwerk aanwezig is. Naar eigen zeggen is [appellante] in haar relatie met de ex-partner onderdrukt en ziet haar omgeving dat zij sinds de echtscheiding in september 2020 is opgebloeid. Haar dochter onderschrijft dat de psychische klachten het gevolg waren van de relatie. De klantmanager schuldhulpverlening van de Gemeente [gemeente] heeft tijdens de uitvoering van het minnelijk traject geen problemen of belemmeringen aan haar zijde geconstateerd. Volgens [appellante] is zij inmiddels actief in vrijwilligerswerk en heeft zij zich aangemeld voor activiteiten zoals spreekles. Zij ervaart veel steun van haar 28-jarige dochter en haar ex-schoonmoeder. Daarnaast heeft zij goed contact met haar huidige buurvrouw. Ondanks haar (resterende) psychosociale problematiek acht [appellante] zich in staat om te solliciteren en (op termijn dan ook) betaalde arbeid te verrichten. [appellante] kijkt ontzettend uit naar de schone lei gezien de schuldenlast van € 45.000,00. Zij zal dan ook alles in het werk stellen om haar kernverplichtingen uit de WSNP na te komen en de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen, aldus [appellante] .
[appellante] stelt dat zij voldoende stabiel is in haar psychische toestand en dat de psychosociale problemen met name zijn/werden veroorzaakt door de schuldenproblematiek. Het gebrek aan perspectief in haar huidige financiële situatie heeft volgens [appellante] juist tot een tijdelijke decompensatie geleid, maar in een wettelijke schuldsanering wordt weer een perspectief geboden. De veroorzakende problemen/omstandigheden zijn volgens [appellante] aangepakt (echtscheiding, stabilisering inkomen/uitgaven en (sociale) participatie), waardoor zij haar decompensatie als tijdelijk heeft ervaren. Het bieden van perspectief in de wettelijke schuldsanering draagt bij aan de lang door [appellante] gezochte onafhankelijkheid, aldus [appellante] . Volgens [appellante] heeft de rechtbank dus ten onrechte beslist dat het verzoek moet worden afgewezen.
3.4.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Volgens [appellante] heeft ze tien jaar in Slowakije gewerkt voordat ze in 2001 naar Nederland kwam. In Nederland heeft zij nog niet gewerkt. [appellante] heeft verklaard dat zij thans nog niet heeft gesolliciteerd naar werk. Door de corona-pandemie is dit opgeschoven, maar volgens [appellante] kan zij op dit moment wel weer gaan beginnen met solliciteren.
[appellante] geeft aan een voldoende sociaal netwerk te hebben. Naast de vermelde personen in het beroepschrift heeft zij nog een zus die in [plaats] woont en die haar kan helpen met het regelen van zaken, zoals de aanschaf van een laptop.
Naar eigen zeggen van [appellante] is zij onderdrukt in de relatie met haar ex-partner. Zo mocht ze niet buiten komen, niet werken en geen sociale contacten onderhouden van haar ex-partner. Door de situatie met haar ex-partner wist zij pas laat van de situatie met de bank en dat er achterstanden waren. Nu de relatie is beëindigd, kan ze weer dingen ondernemen. De beëindiging van de relatie is volgens [appellante] ook de reden dat de behandeling bij de ggz is stopgezet, aangezien de psychische problemen voortkwamen uit de relatie. [appellante] vond het daarom niet meer nodig om de behandeling voort te zetten. Naar aanleiding van een vraag van het hof heeft [appellante] verklaard dat de paniekaanvallen ook werden veroorzaakt door de situatie met haar ex-partner. Inmiddels komt zij weer buiten en loopt ze alleen over straat als ze naar de advocaat, het vrijwilligerswerk of (de school van) haar kleinzoon gaat. Naar aanleiding van een andere vraag van het hof over de beschrijving van haar psychische gesteldheid in het rapport van 16 juni 2020 van de Gemeente [gemeente] in het kader van de bijstandsaanvraag heeft [appellante] verklaard dat het klopt dat ze soms niet buiten komt, maar dat dit verband houdt met haar reuma. Volgens [appellante] staat soms ‘het verhaal’ van haar ex-partner in dit rapport wat volgens [appellante] een verkeerd beeld geeft van de situatie en zijn sommige gesprekken die het rapport vermeldt, nog gevoerd waar de ex-partner bij was en heeft zij daarbij onder druk van haar ex-partner verteld dat sprake was van psychische problemen, terwijl dit niet het geval was. Haar ex-partner -die vaak bij de gesprekken was- wilde dat zij aangaf psychische problemen te hebben, zodat zij dan bijvoorbeeld niet hoefde te gaan werken en hij bij instanties kon aangeven voor haar te moeten zorgen. Ten aanzien van de door haar overgelegde verklaring van de huisarts heeft [appellante] opgemerkt dat de huisarts kennelijk heeft bedoeld dat het laatste contact over de psychische klachten in mei 2019 heeft plaatsgevonden in plaats van in mei 2018 en dat zij haar huisarts nog maandelijks ziet in verband met haar reumatische klachten.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.2.
Ingevolge punt 5.3.3 van de “Bijlage III: landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
3.5.3.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellante] op dit moment nog niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren kan en zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk geld voor de boedel te verwerven. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
3.5.4.
Op basis van de stukken in het procesdossier – waaronder voornoemde rapportage van 16 juni 2020 van de Gemeente [gemeente] – was bij het hof de indruk ontstaan dat [appellante] , ondanks het beëindigen van de behandeling in april 2019, nog psychische klachten heeft en die indruk is ook na de mondelinge behandeling in hoger beroep onvoldoende weggenomen. In de rapportage in het kader van een aanvraag bijstandsuitkering van de consulent [consulent] staat dat [appellante] in het telefoongesprek van 16 juni 2020 aan de rapporteur heeft verteld dat ze nog altijd last heeft van angsten en haar zoon en dochter haar daarom helpen bij het naar buiten gaan. Daarbij is wel ook door [appellante] aangegeven dat ze maar kleine stukjes kan lopen door reuma en artrose. Dat [appellante] deze mededelingen onder druk van haar ex-partner zo heeft verklaard zou in een één-op-één-telefoongesprek niet strikt noodzakelijk zijn geweest. Dat de psychische klachten enkel voortkwamen uit de onderdrukking door de ex-partner tijdens de relatie en dat zij thans geen klachten meer ervaart nu de relatie is beëindigd, of dat zelfs sprake zou zijn geweest van het onder druk van haar ex-partner anders dan de waarheid verklaren over haar psychische problematiek, is eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk door [appellante] naar voren gebracht en is voor het hof niet verifieerbaar. Bovendien wijkt een en ander af van vermeldingen in het beroepschrift als “(resterende) psychosociale problematiek”, “een nieuw psychisch evenwicht gevonden” en “tijdelijke decompensatie”.
Het hof is van oordeel dat het op de weg van [appellante] ligt om haar stellingen -zo mogelijk met stukken- in zodanig voldoende mate te onderbouwen dat zij daarmee aannemelijk maakt dat haar psychosociale problemen in de voor toelating tot de schuldsaneringsregeling vereiste mate beheersbaar zijn. Daarin is zij naar het oordeel van het hof, ook gelet op de geconstateerde tegenstrijdigheden in de wisselende betogen, niet geslaagd.
3.5.5.
Weliswaar heeft [appellante] verschillende verklaringen, onder meer van hulpverleners, overgelegd, maar naar het oordeel van het hof onderbouwen deze verklaringen ook niet voldoende dat haar psychische klachten beheersbaar zijn. In de brief van 11 juni 2021 van MET ggz staat enkel dat [appellante] in de periode 20 april 2018 tot en met 9 april 2019 binnen de specialistische GGZ van MET ggz in behandeling is geweest en dat daarna er geen behandeling binnen MET ggz meer heeft plaatsgevonden. In deze brief staat niet de reden waarom de behandeling is beëindigd en of de psychische klachten zijn verholpen doordat de relatie is beëindigd. Evenmin blijkt uit die brief dat [appellante] thans mentaal stabiel is zodat zij in staat wordt geacht de verplichtingen uit de schuldsanering na te komen. Gezien het feit dat [appellante] en haar ex-partner pas sinds november 2019 feitelijk uit elkaar zijn gegaan en [appellante] pas sinds maart 2020 zelfstandig woont met haar 16-jarige zoon is het naar het oordeel van het hof opmerkelijk te noemen dat de ggz-behandeling al in april 2019 is beëindigd omdat [appellante] dit niet meer nodig vond.
Ook met de brief van de huisarts van 2 augustus 2021 heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat haar psychische klachten inmiddels beheersbaar zijn. In deze brief staat dat de huisarts bekend is met de depressieve en angstklachten van [appellante] op basis van haar relatieproblemen, dat het laatste contact in verband met deze klachten in mei 2018 was, dat sindsdien de psychische toestand van [appellante] stabiel is en dat volgens de huisarts zij sociaal en maatschappelijk goed kan functioneren. Dit is niet te rijmen met het feit dat de laatste ggz-behandeling op 9 april 2019 plaatsvond blijkens de brief van MET ggz. De door [appellante] hiervoor gegeven verklaring, dat de huisarts zich ten aanzien van het jaartal heeft vergist, is niet ondersteund door bijvoorbeeld een herstelbrief.
Daarbij komt dat een verklaring van de huisarts in beginsel niet als afkomstig van een voldoende onafhankelijke persoon heeft te gelden.
De verklaringen van de dochter van [appellante] en de klantmanager schuldhulpverlening betreffen geen verklaringen van hulpverleners die deskundig zijn op het gebied van psychische klachten, zodat daaruit niet kan worden opgemaakt of de psychische problematiek van [appellante] beheersbaar is.
Net als bij de rechtbank bestaan er bij het hof dus nog te veel onduidelijkheden over de beheersbaarheid van de psychische klachten.
3.5.6.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellante] reeds daarom op dit moment nog niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren kan en zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk geld voor de boedel te verwerven. Reeds om deze reden bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank waarvan beroep.
3.5.7.
Het hof merkt nog op dat een premature toelating van [appellante] tot de wettelijke schuldsanering het voor haar ingrijpende gevolg zou kunnen hebben dat, indien zij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor haar dan nog ingrijpender gevolg dat zij in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Het hof is om die reden dan ook terughoudend in het toelaten daarvan. Dat het hof [appellante] op dit moment nog niet toelaat tot het schuldsaneringstraject, betekent overigens nog niet dat [appellante] op een later moment niet alsnog kan worden toegelaten.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en R.H.M. Pooyé en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2021.