ECLI:NL:GHSHE:2021:3048
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak in hoofdzaak
Op 7 oktober 2021 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juni 2015. De zaak betreft een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 788.162,60. De rechtbank had de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van € 749.181,-. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor afwijzing van de ontnemingsvordering, gezien de vrijspraak in de hoofdzaak.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de beslissing om de ontnemingsvordering toe te wijzen. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, maar was integraal vrijgesproken van gewoonte maken van opzetheling. Aangezien de vordering tot wederrechtelijk voordeel was gebaseerd op strafbare feiten waarvan de betrokkene was vrijgesproken, en er onvoldoende aanwijzingen waren voor andere strafbare feiten, heeft het hof de vordering afgewezen.
In de beslissing heeft het hof de vordering tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen en opnieuw recht gedaan. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. P.T. Gründemann als voorzitter, en is op 7 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.