In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 14 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en eenvoudige belediging, gepleegd op 5 maart 2019 te Breda. De rechtbank had eerder geoordeeld over deze feiten, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dat vonnis.
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissingen ter zake van de bedreiging en de belediging ten aanzien van de aangever. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd voor zover dit aan het oordeel van het hof was onderworpen en heeft opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen, een taakstraf van zestig uren en dertig dagen hechtenis, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.
De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, die ten tijde van de bewezenverklaring en het wijzen van het arrest van toepassing waren. Dit arrest is mondeling gewezen door mr. J.J.M. Gielen-Winkster en uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 1 april 2021.