In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, geboren uit een inmiddels ontbonden huwelijk. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg om de kinderen uit huis te plaatsen. De kinderen staan sinds januari 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn sinds augustus 2020 uit huis geplaatst in een gezinshuis. De moeder voert aan dat er geen noodzaak is voor de uithuisplaatsing en dat de GI niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor een machtiging tot uithuisplaatsing. De GI daarentegen stelt dat de kinderen zorgwekkend gedrag vertonen en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging op te heffen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.