ECLI:NL:GHSHE:2021:3088

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
20-002429-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden tijdens ontzegging van de rijbevoegdheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 23 juli 2019 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken voor het rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, terwijl de verdediging primair heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een gevangenisstraf van 1 dag, gecombineerd met een taakstraf, gelet op het taakstrafverbod.

Het hof heeft het dossier bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat de kennisgeving van de ontzegging van de rijbevoegdheid aan de verdachte is uitgereikt op 18 december 2018, en dat deze ontzegging nog van kracht was op het moment van de verkeerscontrole op 17 april 2019. De verdediging heeft aangevoerd dat de kennisgeving eerder was uitgereikt, maar het hof heeft geen aanleiding gevonden om aan de juistheid van de doorhaling van de datum te twijfelen. De verklaring van de verdachte dat hij dacht dat de ontzegging al was afgelopen, staat haaks op eerdere verklaringen die hij tegenover de politie heeft afgelegd.

Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen en heeft geoordeeld dat de eerdere veroordelingen van de verdachte voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 een gevangenisstraf van 4 weken passend maken. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen in dit arrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002429-19
Uitspraak : 16 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank
Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 23 juli 2019, in de strafzaak met parketnummer 96-113114-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van – kort
gezegd – het rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht, gelet op het taakstrafverbod, te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, gecombineerd met een taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis behoudens de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen en vult de door de politierechter toegepaste artikelen aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging aangevoerd dat op grond van de verklaring van de verdachte aangenomen dient te worden dat de kennisgeving van de ontzegging van de rijbevoegdheid aan hem is uitgereikt op 20 november 2018. Volgens de verdediging is deze datum ten onrechte op de akte van uitreiking doorgehaald en vervangen door de datum van 18 december 2018. Gelet hierop was de ontzegging van de rijbevoegdheid reeds geëindigd op het moment van de verkeerscontrole op 17 april 2019, zodat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de kennisgeving van de ontzegging van de rijbevoegdheid aan hem is uitgereikt op 20 november 2018, in elk geval in november omdat het rond de verjaardag van zijn moeder in november was, en dat hij er van overtuigd was dat hij op 17 april 2019 weer een motorrijtuig mocht besturen, omdat de ontzegging van de rijbevoegdheid ten einde was.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking van een kennisgeving van de ontzegging van de rijbevoegdheid, geadresseerd aan de verdachte. Op deze akte is als datum van uitreiking ingevuld 20 november 2018, doch deze datum is doorgehaald en vervangen met de datum van 18 december 2018. Voor deze doorhaling is getekend.
Anders dan gesteld door de verdediging heeft het hof geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de betreffende doorhaling. Het hof vermag niet in te zien waarom de datum van 20 november 2018 zou worden doorgehaald en vervangen door de datum
18 december 2018 als, zoals door de verdediging gesteld, de akte op 20 november 2018 is uitgereikt. Voor het hof is derhalve komen vast te staan dat de kennisgeving van de ontzegging van de rijbevoegdheid aan de verdachte is uitgereikt op 18 december 2018 en deze ontzegging derhalve nog liep op het moment dat de verdachte als bestuurder is staande gehouden op 17 april 2019.
Daarnaast overweegt het hof nog dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep inhoudende dat hij er ten tijde van de verkeerscontrole er van overtuigd was dat de ontzegging van de rijbevoegdheid reeds ten einde was, haaks staat op zijn verklaring tegenover de politie. Immers heeft de verdachte bij die gelegenheid verklaard dat hij wist dat er een rijontzegging van 4 maanden open stond, maar dat hij niet wist dat de rijontzegging al was ingegaan.
Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn rijbewijs niet heeft ingeleverd nadat hij de kennisgeving van de ontzegging van de rijbevoegdheid had ontvangen, omdat hij deze kwijt was. Gelet op de inhoud van de bijlage bij voornoemde kennisgeving, heeft het niet inleveren van het rijbewijs tot gevolg dat de duur van de ontzegging van rechtswege wordt verlengd met het aantal dagen dat is verstreken tussen het tijdstip waarop het rijbewijs had moeten zijn ingeleverd en het tijdstip daarna waarop dit alsnog heeft plaatsgevonden. Dit maakt dat, al was de verklaring van de verdachte dat de kennisgeving aan hem was uitgereikt op 20 november 2018 juist, hij had moeten weten dat de ontzegging van de rijbevoegdheid van rechtswege was verlengd en derhalve ook nog gold op 17 april 2019.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Tot slot ziet het hof geen enkele aanleiding om, zoals verzocht door de verdediging, te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, gecombineerd met een taakstraf, gelet op de inhoud van het, de verdachte betreffende, Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 februari 2021. Blijkens dit uittreksel is de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit meermalen onherroepelijk veroordeeld ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte kennelijk niet het laakbare van zijn handelen doen inzien en hebben hem er evenmin van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Mede gelet hierop acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, zoals is opgelegd door de politierechter, passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 16 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.