ECLI:NL:GHSHE:2021:3099

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
20-001470-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging betalingsverplichting ter ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal van harde schijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 mei 2016. De zaak betreft een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene heeft vastgesteld op € 76.351,48. De betrokkene, geboren in 1986 en wonende in Weert, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft verzocht het vonnis van de rechtbank te bevestigen. De verdediging heeft echter verzocht om de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich daarmee niet kon verenigen. Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de diefstal van 4619 harde schijven op 30 april 2012 en de teruggevonden harde schijven in een opslagbox.

Het hof heeft de netto-winst en het voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 76.351,48, waarbij het hof ook de rol van de broer van de betrokkene in de diefstal heeft meegewogen. De betrokkene is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 57.263,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast heeft het hof de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 1080 dagen, in overeenstemming met de nieuwe wetgeving die op 1 januari 2020 in werking is getreden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001470-16 OWV
Uitspraak : 8 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 mei 2016 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 04-804185-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Weert op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 76.351,48 en heeft aan betrokkene een
hoofdelijkebetalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de ontnemingsvordering te verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 8 april 2021 onder parketnummer 20-001471-16 ondermeer veroordeeld terzake – kort gezegd – de gekwalificeerde diefstal van 4619 harde schijven, gepleegd op 30 april 2012.
Wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Schatting van het voordeel
Het hof hanteert met de rechtbank de navolgende uitgangspunten bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
 bij de diefstal zijn 4619 harde schijven weggenomen;
 de nieuwwaarde van deze schijven was: € 367.871,69;
 in een opslagbox van Shurgard werden op 13 juni 2012, 740 harde schijven teruggevonden;
 teruggevonden zijn 470 harde schijven van het type Hitachi 320 GB met een nieuwwaarde van € 55,73 per schijf, in totaal derhalve (470 x € 55,73=)
€ 26.193,10;
 teruggevonden zijn 130 harde schijven van het type Toshiba 320 GB met een nieuwwaarde van € 54,99, in totaal derhalve (130 x € 54,99=) € 7.148,70;
 aan de teruggevonden 140 harde schijven die niet nader zijn omschreven zal de nieuwwaarde van het duurste type worden toegekend te weten € 185,75, in totaal derhalve (140 x € 185,75=) € 26.005,-
 de totale nieuwwaarde van de teruggevonden schijven is dan (€ 26.193,10 +
€ 7.148,70 + € 26.005,-=) € 59.346,80;
 dit levert een bruto-winst op van (€ 367.871,69 -/- € 59.346,80=) € 308.524,89;
 de opbrengst voor de dief van gestolen goederen wordt op 25% van de nieuwwaarde gesteld, derhalve op € 77.131,22;
 in mindering strekken: kosten huur opslagbox bij Shurgard (€ 242,84) en huur busje (€ 536,90), in totaal: € 779,74, waarbij het hof opmerkt dat de rechtbank de kosten huur opslagbox ten onrechte heeft geplaatst bij de huur van het busje en vice versa;
 de netto-winst en daarmee het voordeel is dan: (€ 77.131,22 -/- € 779,74=) € 76.351,48.
Toerekening
Het hof heeft in de onderliggende strafzaak “medeplegen van diefstal” bewezen verklaard en heeft bij de strafmaat overwogen dat ook de broer van betrokkene, [broer verdachte] , een niet onbelangrijke rol heeft gespeeld. Zo heeft hij een bestelauto gehuurd voor het transport van de gestolen harde schijven, heeft hij een opslagruimte bij Shurgard voor die harde schijven gehuurd en is hij met de betrokkene de harde schijven gaan ophalen.
Gelet op de rol die de broer van betrokkene bij de diefstal heeft gespeeld zal het hof van het hiervoor geschatte voordeel 75% aan betrokkene en de overige 25% aan de broer van betrokkene toerekenen zodat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel bij betrokkene wordt vastgesteld op (75% x € 76.351,48=)
€ 57.263,- (afgerond).
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof ziet anders dan de rechtbank geen grond de betalingsverplichting hoofdelijk op te leggen.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 Sv, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Hierbij wordt door het hof voor elke volle €50,-- van het opgelegde bedrag één dag gerekend, met een maximum van 1.080 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 57.263,00 (zevenenvijftigduizend tweehonderddrieënzestig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 57.263,00 (zevenenvijftigduizend tweehonderddrieënzestig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 8 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.