ECLI:NL:GHSHE:2021:3143

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
20-001471-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake diefstal en wapenbezit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 200 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich primair op het standpunt heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Het hof heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid verworpen en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 160 uren. Tevens is de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, ter hoogte van € 4.000,00. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM en heeft de strafmaat hierop aangepast. De beslissing is gegrond op diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001471-16
Uitspraak : 8 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 mei 2016, in de strafzaak met parketnummer 04-804185-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres]
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte terzake van:
-feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel; en
-feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
veroordeeld tot:
-een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren; en
-een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en het beslag.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van hetgeen onder feit 2 was ten laste gelegd, kort gezegd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een hoeveelheid geld en een Rolex horloge in de periode van 30 april 2012 tot en met 26 juni 2012.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en feit 3 is tenlastegelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard danwel – subsidiair – dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voorzover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 april 2012 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand, gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen 4619, een elk geval een aantal harde schijven, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
3.
hij op of omstreeks 26 juni 2012 te Maasbracht, in elk geval in de gemeente Maasgouw voorhanden heeft gehad:
- een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een gaspistool (merk Walther)
- munitie van de categorie III, te weten 33, in elk geval een aantal patronen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
A 1.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard op de voet van het bepaalde in artikel 359a Sv. Daartoe is aangevoerd dat er door een particulier onderzoeksbureau een lange reeks van ingrijpende en verstrekkende opsporingshandelingen is verricht die – gezien de duur, frequentie alsmede de gedetailleerde inhoud van de rapportages – niet anders dan in overleg met en gestuurd door politie en justitie kunnen zijn verricht. Door het handelen van het particuliere onderzoeksbureau tezamen met politie en justitie is doelbewust danwel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan. Deze omstandigheid in samenhang bezien met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM dienen op de voet van het bepaalde in artikel 359a Sv te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B 1
Artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Daaronder is, naast het SFO, begrepen de opsporing. Dit omvat het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Handelingen van particulieren waarmee geen actieve bemoeienis is geweest van opsporingsambtenaren vallen niet onder het bereik van deze bepaling.
C 1
Buiten het kader van artikel 359a Sv is slechts in uitzonderlijke gevallen plaats voor bewijsuitsluiting op grond van vormverzuimen zoals wanneer er het optreden van de betrokken derde een schending van aan verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd die van dien aard is, dat daardoor geen sprake meer is van fair trial zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
De rechter kan in het geval van een tot bewijsuitsluiting strekkend beroep op een buiten het kader van art. 359a Sv vallend vormverzuim een onderzoek naar de juistheid van de aan dat beroep ten grondslag gelegde feitelijke stellingen achterwege laten op grond van zijn oordeel dat hetgeen is aangevoerd —ware het juist— niet tot de gevolgtrekking kan leiden dat daardoor in de aanhangige strafprocedure een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in zodanig aanzienlijke mate zou zijn geschonden dat het onderzoeksmateriaal waarop het beroep betrekking heeft van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Voor vormverzuimen buiten het kader van art. 359a Sv geldt ook dat, indien daardoor de betrouwbaarheid van het in de aanhangige strafprocedure verkregen onderzoeksmateriaal wezenlijk is beïnvloed, dat materiaal reeds om die reden door de rechter buiten beschouwing zal worden gelaten.
D.
Het hof stelt het navolgende vast.
Uit het relaas van onderzoek op 10 juni 2012 opgemaakt door [onderzoeker] , particulier onderzoeker voor het [onderzoeksbureau] (dossierpagina 480) volgt dat zij in opdracht van [aangever] een onderzoek hebben ingesteld naar de vermissing van harddisks vanuit de locatie van de opdrachtgever te Venlo. Van deze vermissing is op 4 mei 2012 door [aangever] aangifte gedaan bij de politie.
Volgens rapporteur is er meerdere keren overleg gevoerd met de politie te Venlo waarbij is gebleken dat het niet waarschijnlijk is dat de politie binnen korte tijd een onderzoek naar deze vermissing zal instellen.
Het vermoedelijke uitblijven van een politieonderzoek heeft [aangever] doen besluiten op 7 mei 2012 aan [onderzoeksbureau] de opdracht te verstrekken een onderzoek in te stellen. Doel van het onderzoek was de goederen te lokaliseren en terug te bezorgen en tevens vast te stellen door wie de goederen waren weggenomen, zodat deze personen konden worden vervolgd en de geleden schade op hen verhaald kon worden.
Uit het rapport van [onderzoeksbureau] volgt dat ondermeer de navolgende onderzoekshandelingen zijn uitgevoerd:
-analyse van het alarmsysteem;
-analyse van het sleutelbeheer;
-analyse toegangscontrolesysteem;
-administratie bezoekerspassen;
-analyse computersysteem [aangever] ;
-onderzoek naar goederen op marktplaats;
-opvraag en analyse camerabeelden omliggende bedrijven
-observaties;
-opdrachten tot pseudokoop;
-plaatsing van een GPS-tracker.
Uit het rapport van [onderzoeksbureau] blijkt dat er op meerdere momenten contact is geweest met de politie.
Zo heeft rapporteur op 10 mei 2012 de bijzonderheden uit het onderzoek in het politiebureau te Blerick besproken met politieambtenaren. Daarbij is door de politieambtenaren aangegeven dat de onderzochte inbraak vooralsnog niet voldoende prioriteit heeft om deze door een recherche-afdeling te doen onderzoeken. (dossierpagina 483).
Verderop in het rapport (dossierpagina 487) wordt eveneens melding gemaakt van overleg met de politie met de uitkomst dat er binnen afzienbare tijd geen onderzoek door hen zal worden uitgevoerd.
Op 25 mei 2012 (dossierpagina 491) is er wederom telefonisch contact tussen rapporteur en het recherchecluster. Daarbij is door rapporteur een concept van het relaas-onderzoek toegezonden en is door rapporteur aan het recherchecluster gevraagd om ten behoeve van het onderzoek relevante zaken uit te zetten. Dit betrof onder andere het achterhalen van de herkomst van een op 3 mei 2012 binnengekomen anoniem telefoongesprek, het middels zendmastgegevens vaststellen welke mobiele telefoons er op enig moment bij zendmasten zijn aangemeld en het analyseren van de met de mobiele telefoons van de vermoedelijke verdachten gevoerde gesprekken.
Op 29 mei 2012 is namens het recherchecluster aan de rapporteur bericht dat niet moest worden verwacht dat de politie binnenkort dit verzoek
(hof: waarmee is bedoeld het verzoek als neergelegd in het contact van 25 mei 2012)zal oppakken.
Uiteindelijk is het onderzoek op 11 juni 2012 door de rapporteur besproken en overgedragen aan de recherche coördinator van de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland.
Daarbij is in het rapport aangegeven dat de onderzoekers van [onderzoeksbureau] met betrekking tot dit onderzoek zonder overleg en of samenspraak van de politie of justitie geen verdere opsporingshandelingen zullen verrichten (dossierpagina 493).
Op 8 juni 2012 is in opdracht van de officier van justitie een onderzoek gestart naar aanleiding van deze diefstal.
B 2
Uit de onder D. opgenomen vaststellingen volgt dat het onderzoek uitgevoerd door [onderzoeksbureau] geen onderzoek is geweest naar strafbare feiten dat onder gezag van een officier van justitie heeft plaatsgevonden met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Evenmin blijkt uit die vaststellingen dat opsporingsambtenaren een actieve bemoeienis hebben gehad met het door [onderzoeksbureau] uitgevoerde onderzoek. Weliswaar blijkt van overleg met opsporingsambtenaren maar niet dat daarbij door die opsporingsambtenaren een initiërende danwel faciliterende rol is vervuld ten aanzien van het door [onderzoeksbureau] verrichte onderzoek.
Het hof is van oordeel dat het door [onderzoeksbureau] verrichte onderzoek niet is geweest een voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv en er op die grond geen reden is tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging van verdachte.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Een eventuele overschrijding van de redelijke termijn doet aan dit oordeel niet af.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 30 april 2012 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand, gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen 4619 harde schijven, toebehorende aan [benadeelde partij] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
3.
hij op 26 juni 2012 te Maasbracht, voorhanden heeft gehad:
- een vuurwapens van categorie III onder 1, te weten een gaspistool (merk Walther)
- munitie van de categorie III, te weten 33 patronen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsuitsluiting
A 2
De verdediging heeft op dezelfde gronden als hiervoor onder A 1 weergegeven subsidiair gesteld dat de resultaten verkregen uit het door [onderzoeksbureau] uitgevoerde onderzoek van het bewijs dienen te worden uitgesloten en dat bij gebreke aan overig bewijs verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
C 2
Het hof verwerpt dit verweer onder verwijzing naar de vooropstelling als hiervoor onder C 1 en de vaststellingen als onder D. aangegeven. Daaruit volgt dat er geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij door [onderzoeksbureau] een schending van aan verdachte toekomende fundamentele rechten heeft plaatsgevonden die van dien aard is, dat daardoor geen sprake meer is van een fair trial zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof betrekt bij dit oordeel dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad de bevindingen uit het onderzoek door [onderzoeksbureau] te betwisten.
Betrouwbaarheid verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, gelijk als in eerste aanleg, verklaard dat zijn bekennende verklaring bij de politie onwaar is. Volgens verdachte is hij door de politie onder druk gezet: wanneer hij een bekennende verklaring over zijn eigen rol en die van zijn broer zou afleggen dan zou verdachte naar huis mogen.
Met de rechtbank gaat het hof uit van de juistheid van de bekennende verklaring van verdachte bij de politie in juli 2012. De bekennende verklaring komt overeen met details die uit het onderzoek zijn gebleken. Het is niet aannemelijk dat verdachte over wetenschap van deze details beschikte, zonder dat er sprake is van daderkennis. Verder is niet gebleken dat verdachte onder druk is gezet om een bekennende verklaring af te leggen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal uit een bedrijfspand van 4619 harde schijven. Deze diefstal is op een geraffineerde wijze georganiseerd en gepleegd. Verdachte heeft van een beveiliger van het pand de code van het alarm afgekeken, heeft zich daarmee op 27 april 2012 de toegang tot het warehouse verschaft en heeft met een bezoekersbadge de palletwagen met harde schijven bij een laaddock klaargezet. Op 30 april 2012 is verdachte samen met zijn broer, [broer verdachte] , de harde schijven gaan ophalen in een door [broer verdachte] gehuurde bestelauto, beiden hebben de harde schijven in de bestelauto geladen, verdachte heeft de bezoekersbadge weer teruggelegd en is vervolgens met zijn broer naar een door zijn broer gehuurde opslagruimte bij [naam maatschappij] gereden waar de harde schijven zijn opgeslagen. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2021, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder door de strafrechter terzake soortgelijke feiten is veroordeeld en waaruit enkel blijkt van een eerdere onherroepelijke veroordeling uit 2005.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij na een aanvankelijk diep dal de weg naar boven weer heeft gevonden. Zo zou verdachte zijn schulden hebben weggewerkt, een stabiele relatie hebben evenals een nieuwe baan.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof zoekt gelijk de rechtbank voor wat betreft de diefstal aansluiting bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting terzake ladingdiefstallen (3 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf). Voor het bezit van een gasdrukpistool en munitie is een geldboete geïndiceerd.
Alles afwegende acht het hof als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met daarnaast een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis passend en geboden.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden en overweegt in dat kader het volgende.
Het hof stelt de aanvang van de redelijke termijn op 26 juni 2012, zijnde de datum waarop verdachte buiten heterdaad werd aangehouden. De eindtermijn stelt het hof op 10 mei 2016, de datum van het vonnis in eerste aanleg. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met 1 jaar en ruim 10 maanden overschreden.
Op 20 mei 2016 heeft verdachte hoger beroep ingesteld en op 8 april 2021 zal het hof arrest wijzen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep die doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld met twee jaren en ruim 10 maanden overschreden.
Het hof ziet in vorenstaande overschrijdingen aanleiding om in plaats van de hiervoor als uitgangspunt genomen straf aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Onttrekking aan het verkeer
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave aan rechthebbende
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven Grijze sleutel ( [kenmerk] ) zal worden teruggegeven aan het hieronder te noemen bedrijf, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Teruggave aan verdachte
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.000,00, bestaande uit het eigen risico tengevolge van de diefstal.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 4.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten van:
-een wapen Walther P99 gas/alarm met 25 gas- en peperpatronen ([kenmerk]) .
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde partij] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten van:
-een grijze sleutel ( [kenmerk] ).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-een geldbedrag van € 1.400,25 ( [kenmerk] );
-een geldbedrag van € 2.375,- ( [kenmerk] );
-een geldbedrag van € 4.000,- ( [kenmerk] ).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 8 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.