ECLI:NL:GHSHE:2021:3182

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
20-002504-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juli 2018. De verdachte, geboren op 8 februari 1979, werd beschuldigd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid hasjiesj, met een totaalgewicht van 221,74 kilogram. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair verweer gevoerd met betrekking tot de straf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 8 februari 2018 in Waalwijk een partij hasjiesj hebben opgehaald en vervoerd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij de hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland zou brengen. Het hof heeft het beroep verworpen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002504-18
Uitspraak : 28 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juli 2018, in de strafzaak met parketnummer 02-800089-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden met aftrek van voorarrest. Subsidiair, indien het hof niet tot een veroordeling komt, wordt verzocht [getuige 1] te horen.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak bepleit en is subsidiair een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 februari 2018 tot en met 8 februari 2018 te Waalwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 221,74 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 8 februari 2018 te Waalwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 221,74 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 februari 2018 te Waalwijk tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 221,74 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen [1]
Evenals de rechtbank ontleent het hof aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Op 7 februari 2018 werd verbalisant [verbalisant 1] gebeld. Hij kreeg de eigenaar van transportbedrijf [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 2] te Waalwijk aan de lijn, genaamd [eigenaar bedrijf] . [eigenaar bedrijf] gaf aan dat hij die middag een telefoontje had gekregen van een zakenpartner, een transportbedrijf uit Alicante (Spanje), die hem vertelde dat er een onderzoek op zijn bedrijf had plaatsgevonden door de Spaanse politie waarbij een partij drugs in beslag was genomen. Een deel van deze zending was al op transport gezet richting Nederland, met als bestemming het bedrijf [bedrijf 1] . [eigenaar bedrijf] deelde daarop mede dat deze zending, bestaande uit drie pallets met daarop een twaalftal boilers, reeds was aangekomen op zijn bedrijf. Kort na aankomst had een man zich bij zijn bedrijf gemeld om de partij op te halen. [eigenaar bedrijf] had de man medegedeeld dat de zending vertraging had opgelopen in Frankrijk en vermoedelijk pas de andere dag zou arriveren. [2]
Naar aanleiding van deze melding heeft de politie een dag later observaties uitgevoerd bij onder meer [bedrijf 1] te [adres 2] .
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gerelateerd dat zij op 8 februari 2018 omstreeks 14.50 uur een witkleurige bestelauto van het merk Fiat, type Ducato, voorzien van de tekst ‘ [bedrijf 2] ’ en van het kenteken [kenteken 1] , de parkeerplaats van de McDonalds aan de Van Andelstraat te Waalwijk zagen oprijden. Bijna tegelijkertijd werd op het parkeerterrein een personenauto van het merk BMW, kleur zwart en voorzien van het kenteken [kenteken 2] , geparkeerd. Verbalisant [verbalisant 2] nam waar dat de bestuurder van de BMW, een man, uit de auto stapte en in de richting van de Fiat Ducato liep. Verbalisant [verbalisant 3] zag dat de man bij de Fiat Ducato aangekomen instapte aan de passagierszijde van de bestelauto. Vervolgens zagen de verbalisanten dat de Fiat Ducato het parkeerterrein afreed. [3]
Verbalisant [verbalisant 4] observeerde op 8 februari 2018 bij het bedrijfspand van [bedrijf 1] , gelegen aan de [adres 2] te Waalwijk , het volgende. Hij zag dat om 15.00 uur een witte bestelbus met de tekst ‘ [bedrijf 2] ’ aan kwam rijden. Hij zag dat een man het bedrijfspand binnen ging. De man was volgens verbalisant [verbalisant 4] ongeveer 35-40 jaar oud en had donker kort haar. Kort hierna verliet de man het pand weer en liep hij richting een roldeur van het bedrijf. Verbalisant [verbalisant 4] zag dat hier de witte bestelbus met het opschrift ‘ [bedrijf 2] ’ stond. Hij zag dat het kenteken van de bus [kenteken 1] was. Hij zag dat er drie pallets met dozen in de bus werden geladen. De zojuist beschreven man tekende de pakbon. Om 15.06 uur stapte de man als bijrijder in de witte bus, waarop deze wegreed.
Op camerabeelden van de receptie van [bedrijf 1] van een dag eerder, 7 februari 2018, had verbalisant [verbalisant 4] gezien dat omstreeks 14.00 uur een man binnenkwam die hij herkende als de man die de goederen op 8 februari 2018 kwam ophalen. Ook zag verbalisant [verbalisant 4] camerabeelden van de laad- en losplaats van [bedrijf 1] . Hij zag dat daar op hetzelfde tijdstip een witte bestelbus aan kwam rijden. Op deze bus stond ‘ [bedrijf 2] ’. Verbalisant [verbalisant 4] herkende deze bus als die waarin de goederen op 8 februari 2018 werden geladen. [4]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen opgenomen dat de witte bestelbus, nadat de goederen daarin waren geladen, is vertrokken in de richting van de McDonalds, gelegen aan de Van Andelstraat te Waalwijk. Aldaar werden de inzittenden aangehouden. [5] De bestuurder van de bestelbus werd aangehouden door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] . [6] De bestuurder bleek te zijn genaamd [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1979 te [geboorteplaats 1] [verdachte; hof]. [7] De bijrijder van de bestelauto bleek te zijn genaamd [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1979 te [geboorteplaats 2] . [8]
De witte bestelbus werd onderzocht. Verbalisant [verbalisant 8] zag in het laadcompartiment van de bus drie pallets staan, met op iedere pallet vier bruine dozen. Collega verbalisant [verbalisant 9] opende een doos. Verbalisant [verbalisant 8] zag dat in de doos een witte cv-ketel zat. De opening was dichtgemaakt met purschuim. Verbalisant [verbalisant 9] heeft het purschuim weggesneden. Verbalisant [verbalisant 8] zag dat in de cv-ketel ongeveer twaalf pakketjes zaten, met daarin samengeperste blokken. Verbalisant [verbalisant 8] herkende deze blokken aan de kleur, geur, samenstelling en de wijze van verpakking als zijnde hasjiesj. [9]
Verbalisant [verbalisant 8] heeft samen met collega’s ook de andere dozen geopend. In iedere doos zat een witte ketel. De binnenkant van deze ketels zat vol met pakketten hasjiesj en los plastic. In totaal hadden de pakketten hasjiesj een gewicht van 221,74 kilo. [10]
Verbalisant [verbalisant 8] heeft tevens een MMC kleur-reactietest op de aangetroffen stof uitgevoerd. De stof bleek daarbij positief te reageren op de aanwezigheid van hasjiesj. [11]
Bij doorzoeking van de witte bestelbus van het merk Fiat, type Ducato, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , troffen verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] een huurovereenkomst van die bestelbus aan. Daaruit bleek dat de bus op 7 februari 2018 was gehuurd door de verdachte, voor een huursom van € 150,-. [12]
Tevens hebben verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] de BMW met kenteken [kenteken 2] , die op de parkeerplaats bij de McDonalds te Waalwijk was achtergelaten, onderzocht. In dit voertuig werd, naast een bankafschrift op naam van [getuige 1] , een vrachtbrief aangetroffen, opgemaakt op 20 december 2017. Daaruit bleek dat de vracht in opdracht van [bedrijf 3] (Spanje) was verzonden. De afzender was [bedrijf 4] , gevestigd te [adres 4] en de bestemming was [bedrijf 5] , [adres 3] . [13]
Verbalisant [verbalisant 11] heeft onderzoek ingesteld naar het bedrijf [bedrijf 5] in [adres 3] . Hij heeft het bedrijf niet in het register van de Kamer van Koophandel of via de zoekfuncties van Google kunnen terugvinden. [14]
Volgens de getuige [eigenaar bedrijf] van [bedrijf 1] stond op de vrachtbrief (CMR) van 7 februari 2018 dat de afzender het partnerbedrijf in [bedrijf 3] , was. De zending zou worden opgehaald en de ontvanger was een bedrijf uit Amsterdam. Zijn zoon had hem verteld dat de personen die op 7 en 8 februari 2018 waren gezien vaker met een busje van het verhuurbedrijf bij [bedrijf 1] kwamen. [15]
De zoon van de getuige, [eigenaar bedrijf] , heeft verbalisant [verbalisant 11] een Excel-bestand gegeven, met daarop 28 leveringen in de periode van 22 september 2016 tot en met 1 februari 2018. De laadplaats was steeds [bedrijf 4] in [adres 4] en het losadres betrof [bedrijf 5] te Amsterdam . [16] Als opdrachtgever was steeds [bedrijf 3] vermeld. [17]
Een werknemer van [bedrijf 1] , getuige [getuige 2] , heeft verklaard dat hij de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] op foto’s heeft herkend als personen die hij meerdere keren bij het bedrijf heeft gezien. Verdachte [verdachte] kwam volgens [getuige 2] altijd voor een zending die afkomstig was uit Spanje en als afleveradres het bedrijf [bedrijf 5] te Amsterdam had. [getuige 2] had de verdachte vier of vijf keer bij [bedrijf 1] gezien, de medeverdachte [medeverdachte] had hij zeker tien maal bij het bedrijf gezien. [getuige 2] heeft ook verklaard dat beide mannen altijd in een witte bestelbus de zending kwamen ophalen. Op 7 februari 2018 kwam de man op de tweede foto [de medeverdachte [medeverdachte] ; hof] de zending bij het bedrijf ophalen. [18]
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 8 februari 2018 goederen heeft opgehaald in Waalwijk. Hij heeft verklaard dat hij niet kan zeggen wie hem daartoe opdracht had gegeven. Hij had [medeverdachte] gevraagd hem te helpen. Ze hadden afgesproken elkaar te treffen bij McDonalds in Waalwijk. De verdachte heeft [medeverdachte] gevraagd bij het bedrijf ( [bedrijf 1] ) naar binnen te gaan en zich te melden om de goederen op te halen. De pallets werden in de bus geladen. De verdachte bestuurde de bus, [medeverdachte] was de bijrijder. De verdachte zou de bus afgeven op een adres in Diemen en met [medeverdachte] mee terug rijden. Vanaf McDonalds te Waalwijk zou [medeverdachte] achter hem aan zijn gereden naar Diemen, als ze niet door de politie waren aangehouden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij de dag tevoren, op 7 februari 2018, ook bij [bedrijf 1] was geweest. [medeverdachte] ging toen met hem mee. De verdachte heeft verklaard dat hij vaker voor dezelfde personen spullen heeft opgehaald en dat hij vaker bij [bedrijf 1] is geweest. Hij moest de bus altijd op een adres afgeven dat hij vooraf had doorgekregen. Dat was steeds een ander adres. Later ontving hij de bus dan leeg weer terug. Ook die andere keren is [medeverdachte] achter hem aangereden, zodat hij met hem kon terugrijden. [19]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte] hem eerder heeft geholpen met het ophalen van een vracht bij [bedrijf 1] , zo ook op 8 februari 2018. De verdachte moest de bestelbus met opgehaalde goederen steeds ergens afzetten en [medeverdachte] reed dan achter hem aan, zodat hij, de verdachte, met hem mee terug kon rijden. [20] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het juist is dat hij op 8 februari 2018 samen met [medeverdachte] met een transportbusje bij [bedrijf 1] in Waalwijk is geweest om spullen op te halen. De lading moest worden vervoerd naar Diemen. De verdachte had de lading op 8 februari 2018 niet gecontroleerd. De verdachte heeft verder verklaard dat hij dit zwart deed om iets bij te kunnen verdienen en dat hij er niet is om kritische vragen te stellen aan de personen die hem werk geven. [21]
De medeverdachte [medeverdachte] heeft op 30 maart 2018 verklaard dat hij op 8 februari 2018 op verzoek van een vriend vanuit huis – in Ede – naar Waalwijk is gereden, dat hij zijn handtekening moest zetten en dat hij de verdachte heeft geholpen om bij die firma de pallets met spullen in te laden in de bestelauto. [22]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft betoogd dat er geen enkel bewijs is dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van hasjiesj in de cv-ketels. De ketels waren zodanig afgesloten en verpakt dat dit voor de verdachte niet waarneembaar was. De verdachte heeft er alles aan gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om te controleren of de zaken in orde waren. Voor opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, aan de zijde van de verdachte is in het dossier dan ook geen bewijs voorhanden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de aanwezigheid van een grote hoeveelheid hasjiesj in de cv-ketels – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Met de rechtbank overweegt het hof dat uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat:
  • de verdachte en de medeverdachte gebruik maakten van een door de verdachte gehuurde bestelauto, die op 7 februari 2018, de dag dat de lading aanvankelijk zou kunnen worden opgehaald, werd gehuurd;
  • de lading op 8 februari 2018 door de verdachte en zijn medeverdachte niet zou worden vervoerd naar het op de vrachtbrief vermelde afleveradres van [bedrijf 5] te Amsterdam, maar naar een ander – door de verdachte niet nader benoemd – adres in Diemen;
  • [bedrijf 5] te Amsterdam een niet bestaand bedrijf blijkt te zijn;
  • de lading inclusief de gehuurde bestelauto te Diemen zou worden achtergelaten en dat de verdachte op enig moment de lege bestelauto zou terugkrijgen. Deze gang van zaken was volgens de verdachte gebruikelijk;
  • de medeverdachte [medeverdachte] , die volgens de verdachte was ingeschakeld om hem een lift terug naar huis te kunnen geven, niet met de verdachte had afgesproken bij het afleveradres te Diemen – wat gelet op de woonplaats van de medeverdachte voor de hand zou liggen – maar in Waalwijk. De medeverdachte reed aldus van Ede naar Waalwijk en hij zou vervolgens via Diemen weer terugrijden naar Ede;
  • de verdachte en de medeverdachte bij McDonalds te Waalwijk hadden afgesproken en niet rechtstreeks bij [bedrijf 1] ;
  • de verdachte en de medeverdachte op eerdere tijdstippen op overeenkomstige wijze pallets met goederen bij [bedrijf 1] hebben opgehaald, afkomstig van hetzelfde transportbedrijf ( [bedrijf 3] ), dezelfde afzender ( [bedrijf 4] in [adres 4] ) en dezelfde – niet bestaande – eindbestemming ( [bedrijf 5] te Amsterdam).
Het hof overweegt voorts dat uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte de lading op 8 februari 2018 niet had gecontroleerd en dat hij, omdat hij dit zwart deed om iets bij te kunnen verdienen, geen kritische vragen heeft gesteld aan de personen die hem de opdracht hadden gegeven.
Evenals de rechtbank weegt het hof mee dat de verdachte en de medeverdachte wisselende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie aanvankelijk verklaard dat hij niet bij [bedrijf 1] is geweest, maar na confrontatie met de camerabeelden van het bedrijf heeft hij verklaard dat hij daar één keer is geweest om de verdachte te helpen met het ophalen van spullen. Ook opmerkelijk is dat de medeverdachte als reden om op 8 februari 2018 niet rechtstreeks naar [bedrijf 1] maar eerst naar McDonalds te rijden, heeft opgegeven dat de verdachte hem een verkeerd adres had gegeven. Dit terwijl zij al herhaaldelijk samen op het adres van [bedrijf 1] waren geweest, zelfs nog een dag tevoren, en verondersteld mag worden dat dit adres bij beiden bekend was.
De verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij slechts twee maal eerder bij [bedrijf 1] is geweest en dat hij daarbij door de medeverdachte [medeverdachte] werd geassisteerd. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij slechts eenmaal eerder een dergelijke lading daar had opgehaald. Deze verklaringen worden echter weersproken door de verklaring van de getuige [getuige 2] , die heeft verklaard dat hij de verdachte vier à vijf keer bij het bedrijf heeft gezien om goederen in ontvangst te nemen en de medeverdachte zeker tien maal.
De verdachte heeft pas ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard over de afnemers naar wie de goederen moesten worden gebracht, te weten twee oudere Nederlandse mannen, genaamd ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’. Deze namen heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep herhaald. Het hof stelt vast dat de verdachte nadere gegevens van zijn opdrachtgever(s) of van de persoon die hem uit hun naam had benaderd niet heeft willen noemen en aldus zijn stelling dat hij slechts optrad als vervoerder van Waalwijk naar Diemen en verder van niets afwist van de inhoud van de lading niet controleerbaar heeft gemaakt, ook niet nadat hij daartoe door het hof ter terechtzitting meermalen uitdrukkelijk is uitgenodigd en is gewezen op de mogelijke consequenties daarvan.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de in de tenlastelegging en bewezenverklaring opgenomen hoeveelheid hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland zou brengen. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte op grond van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet kunnen worden gekwalificeerd als het binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in artikel 3, onder A, van de Opiumwet, nu deze gedragingen zien op het verder vervoer van de hasjiesj. Mede gelet op de in de auto van de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen vrachtbrief, gelet op de omstandigheid dat is gebleken dat er eerdere soortgelijke leveringen zijn geweest vanuit [bedrijf 3] naar [bedrijf 1] en de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] meerdere keren deze leveringen hebben opgehaald, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn geweest dan de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat de vracht uit Spanje afkomstig was.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte en zijn medeverdachte beiden meerdere uitvoeringshandelingen hebben verricht ten aanzien van de aangetroffen verdovende middelen. Zij zijn samen naar [bedrijf 1] in [bedrijf 1] gegaan om daar de lading in ontvangst te nemen en in de door de verdachte gehuurde bestelauto te laden en vervolgens naar de McDonalds te rijden.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Het hof verwerpt het verweer in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om in geval van bewezenverklaring aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf of een combinatie daarvan op te leggen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor dezelfde of soortgelijke feiten, dat de redelijke termijn is geschonden nu het om een feit uit februari 2018 gaat en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk maken. De verdachte draagt de zorg voor zijn kinderen en is daarnaast mantelzorger voor zijn (hoog)bejaarde ouders, die hulpbehoevend zijn en beperkingen hebben. Gelet daarop is de verdachte thuis onmisbaar.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een zeer grote hoeveelheid hasjiesj, te weten bijna 222 kilogram. Dit bewezenverklaarde handelen van de verdachte staat in verband met de internationale handel in softdrugs, welke handel de (internationale) rechtsorde verstoort en bovendien allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten veroorzaakt, zoals het ontduiken van belastingen. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs, zoals hasjiesj, de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft.
De invoer van hasjiesj wordt in artikel 11, vierde lid van de Opiumwet bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, en indien het, zoals in dit geval, een grote hoeveelheid betreft op grond van het vijfde lid bedreigd met een gevangenisstraf van 6 jaren. Het invoeren van een grote hoeveelheid softdrugs is in de regel lucratief; niet valt in te zien dat dit bij het bewezenverklaarde drugstransport anders zou zijn geweest. Alles overziend kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf die een vrijheidsbeneming van een behoorlijke duur met zich brengt. Kennelijk stond bij de verdachte financieel gewin – hij wilde iets extra’s verdienen – voorop.
Het hof acht voor de bewezen verklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden in beginsel passend en geboden.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken dat niet anders. Dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten is te dezen geen omstandigheid waarvan een strafmatigende werking uitgaat; veeleer kan recidive worden aangemerkt als een strafverhogende omstandigheid. Het gegeven dat de verdachte de zorg voor zijn kinderen draagt en ook als mantelzorger voor zijn ouders optreedt, weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen de ernst van de gepleegde misdrijf, temeer niet nu die omstandigheden ook golden ten tijde van het bewezenverklaarde en de verdachte zich daardoor kennelijk niet heeft laten weerhouden, zodat geen grond bestaat om te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf of een combinatie daarvan, zoals door de verdediging bepleit.
Met de verdediging constateert het hof evenwel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, bij de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte in hoger beroep is geschonden, nu het hof niet tot een einduitspraak komt binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld. Het hoger beroep is immers ingesteld op 30 juli 2018 en het hof wijst dit arrest eerst op 28 april 2021.
Mede gelet op de totale duur van de berechting van de verdachte zal het hof vanwege de schending van de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is dat tot het begaan van het primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is bestemd.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon, BQ Aquaris X, kleur zwart, goednummer G1842846.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. W.T.H. Peute, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 28 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. W.T.H. Peute zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, proces-verbaalnummer ZBRAA18006, sluitingsdatum 6 april 2018, pg. 1 tot en met 138. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 15 februari 2018 (pg. 64).
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 8 februari 2018 (pg. 73).
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 13 februari 2018 (pg. 66).
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 20 februari 2018 (pg. 71).
6.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] d.d. 8 februari 2018 (pg. 75).
7.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 8 februari 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (pg. 42).
8.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] d.d. 16 februari 2018 (pg. 76).
9.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] d.d. 9 februari 2018 (pg. 77).
10.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] d.d. 16 februari 2018 (pg. 85).
11.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van verbalisant [verbalisant 8] d.d. 9 februari 2018 (pg. 86).
12.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] d.d. 9 februari 2018 (pg. 90).
13.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] d.d. 9 februari 2018 (pg. 93).
14.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 11] d.d. 13 februari 2018 (pg. 107).
15.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [eigenaar bedrijf] d.d. 19 februari 2018 (pg. 109 en 110).
16.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 11] d.d. 26 februari 2018 (pg. 117).
17.Het geschrift, te weten een Excel-bestand met 28 leveringen, opgemaakt door [bedrijf 1] (pg. 122).
18.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 28 februari 2018 (pg. 124-125).
19.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte bij de rechter-commissaris op 17 april 2018.
20.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, d.d. 12 juli 2018.
21.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 april 2021.
22.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 30 maart 2018 (pg. 37-38).