Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
.Op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof gebleken dat, sinds er sprake is van gezamenlijk gezag, de vader geen beslissingen van de moeder als verzorgende ouder heeft geblokkeerd. Dat de vader éénmalig geen toestemming heeft verleend voor een langere reis naar Polen, is onvoldoende om te concluderen dat de vader gezagsbeslissingen van de moeder als verzorgende ouder heeft geblokkeerd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ook de rechtbank de vervangende toestemming niet heeft verleend, vanwege het op dat moment geldende negatieve reisadvies voor Polen vanwege COVID-19. Hierdoor kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de vader - met betrekking tot deze gezagsbeslissing - zijn gezag heeft misbruikt. Dat klemt temeer omdat de moeder ondanks het ontbreken van toestemming van de rechtbank en van de vader toch met [minderjarige] naar Polen is vertrokken. Verder acht het hof het nog van belang dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat het gezamenlijk gezag geen toegevoegde waarde heeft, omdat de vader haar niet helpt met het nemen van beslissingen over [minderjarige]. Ook hieruit kan worden afgeleid dat de vader de gezagsbeslissingen van de moeder niet blokkeert, zodat van een niet-werkbare situatie voor de moeder als verzorgende ouder in deze zaak geen sprake is. Evenmin is het hof gebleken dat gedurende de tijd dat het gezamenlijk gezag een feit is, belangrijke beslissingen over [minderjarige] niet genomen worden. Verder stelt het hof vast dat weliswaar sprake is van een strijd tussen de ouders, maar dat niet is gebleken dat partijen niet in staat zijn om [minderjarige] buiten hun strijd te houden. Het hof heeft van de raad noch van de GI signalen gekregen dat [minderjarige] last heeft van deze strijd en klem of verloren is geraakt tussen de ouders. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2020 waarbij [minderjarige] onder toezicht van de GI is gesteld, door de rechtbank is overwogen dat [minderjarige] nog niet acuut in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.