In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die samen drie minderjarige kinderen hebben. De man had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 10 december 2020 aangevochten, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 157,-- per kind per maand, met ingang van 1 juli 2020. De man verzocht het hof om de alimentatie te verlagen naar € 99,-- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2021. De vrouw daarentegen verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie te handhaven op € 157,-- per kind per maand, met ingang van 1 februari 2020.
Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken. De man voerde aan dat hij pas vanaf de datum van de bestreden beschikking rekening kon houden met de alimentatie, omdat deze pas dan zou vaststaan. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man al eerder op de hoogte was van zijn verplichtingen. Het hof oordeelde dat de man vanaf 4 februari 2020 rekening had moeten houden met de alimentatieverplichting, omdat hij op dat moment al was aangeschreven door de advocaat van de vrouw.
Wat betreft de hoogte van de behoefte van de kinderen, heeft het hof vastgesteld dat de man en de vrouw het erover eens waren dat het inkomen in 2018 als basis moest dienen voor de berekening. Het hof heeft rekening gehouden met de huurinkomsten en andere lasten, en kwam tot de conclusie dat de behoefte van de kinderen € 261,-- per kind per maand bedroeg, geïndexeerd naar 2021. De draagkracht van de man werd ook in overweging genomen, waarbij het hof oordeelde dat de man vanaf 1 juli 2021 € 100,-- per maand per kind moest betalen. De beslissing van het hof was dat de man de alimentatie moest voldoen, en dat de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.