ECLI:NL:GHSHE:2021:322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.274.768_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige na eerdere afwijzing door rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader en de moeder hebben van 2009 tot 2017 een relatie gehad en hebben samen een kind, dat bij de moeder woont. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om gezamenlijk gezag, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, met de overweging dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader is in hoger beroep gegaan, waarbij hij betoogt dat de communicatie tussen hem en de moeder kan verbeteren en dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft in haar verweerschrift gesteld dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is, omdat er sprake is van een constante strijd tussen de ouders en dat het kind al zonder gezamenlijk gezag klem zit. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op het kind.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de communicatie tussen de ouders zal verbeteren en dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is. Het hof heeft de vader geadviseerd zich te concentreren op het contact met het kind, in plaats van op het gezag. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 februari 2021
Zaaknummer: 200.274.768/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/360891 / FA RK 19-3580
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Ergec,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. T. Abbo.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 28 februari 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader voortaan het gezamenlijk gezag over [minderjarige] zal uitoefenen met de moeder, en de beschikking voor het overige in stand te laten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2020, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van dit geding bestaande uit een bedrag van € 298,- inzake de door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde eigen bijdrage en een bedrag van € 332,- inzake verschuldigd griffierecht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Ergec;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Abbo;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 november 2019;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 13 maart 2020;
  • de brief van de GI met bijlagen d.d. 24 november 2020;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 6 december 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van 2009 tot 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad. [minderjarige] is geboren uit deze relatie. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
De vader heeft in eerste aanleg verzocht hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] . De moeder heeft in eerste aanleg verzocht het verzoek van de vader af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van het geding.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen. De rechtbank heeft de kosten van het geding aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing over het gezag niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij bestrijdt in zijn beroepschrift dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders bij gezamenlijk gezag. Hij betwist dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen al langere tijd ernstig is verstoord. Het is ook niet juist dat iedere vorm van communicatie tussen hen telkens opnieuw tot escalaties leidt en dat er sprake is van verbale en fysieke agressie. Hij weerspreekt de aantijgingen van de moeder. Hij betwist ook dat verbetering van de communicatie en samenwerking tussen de ouders binnen afzienbare tijd niet in de rede ligt. Uitgangspunt van de wetgever is gezamenlijk ouderlijk gezag. De vader is bereid hiervoor alles in het werk te stellen en mee te werken aan de benodigde trajecten.
Juist in de huidige situatie schuilt het gevaar dat [minderjarige] klem of verloren raakt. De moeder zet nu bij het minste of geringste de omgang tussen hem en [minderjarige] stop en houdt hem buiten de besluitvorming aangaande [minderjarige] . Hij wordt stelselmatig tegengewerkt. Ook de door de rechtbank ingeschakelde bijzondere curator heeft – na zich een compleet beeld te hebben gevormd van de zaak door meerdere gesprekken te voeren met alle betrokken partijen – in het belang van [minderjarige] gezamenlijk ouderlijk gezag geadviseerd. Dit zou een level playing field tussen de ouders creëren.
De vader heeft op de mondelinge behandeling van het hof aanvullend naar voren gebracht dat het eerder best goed ging, getuige ook het verslag van Idoké. Het gegeven advies om hem in de uitvoering van het vaderschap te beschermen en te begeleiden, is echter niet opgevolgd en het traject is stopgezet. Vervolgens zijn de problemen ontstaan. De vader heeft alles gedaan wat van hem werd verlangd, maar hij kreeg allerhande verwijten. Hij wordt gedemoniseerd, alsof hij nergens toe bereid zou zijn. En wat hij doet, wordt tegen hem gebruikt. De moeder daarentegen wordt de hand boven het hoofd gehouden, terwijl zij de boot afhoudt en geen inzicht geeft in haar situatie. Zo is de vader niet duidelijk geworden waarom de moeder zou zijn overvraagd door het traject bij Idoké. Het rapport over de moeder ontbreekt ten onrechte. Er had gedegen onderzoek gedaan moeten worden naar hoe alles in elkaar steekt. De GI heeft dit nagelaten en heeft ook op geen enkele wijze geprobeerd om de ouders met elkaar in contact te brengen.
De vader maakt zich zorgen over [minderjarige] . Gebleken is dat de moeder, die diverse psychische aandoeningen heeft, niet geschikt is om [minderjarige] op te voeden. Dit is geen diskwalificatie, maar een vaststaand feit. De moeder heeft begeleiding nodig. De vader wil hier een rol bij spelen. Hij heeft zelf geen hulp nodig. Hij vond het fijn dat hij bij Idoké zijn verhaal kwijt kon, maar nadien heeft hij zelf geen hulp ingeschakeld. De GI was reeds bezig SDW in te schakelen en bovendien had hij volgens Idoké zijn doelen ruim behaald. Hij herkent zich niet in de negatieve signalen die [minderjarige] afgeeft. Hij en zijn gezin zijn steeds met haar bezig als ze bij hen is. De signalen staan ook haaks op eerdere informatie.
De vader wil dat hij en de moeder op gelijkwaardige wijze zeggenschap krijgen over [minderjarige] , die evengoed zijn kind is. De ouders kunnen nu niet samen over zaken aangaande [minderjarige] praten, omdat de moeder dit blokkeert. De vader betwist niet dat er bij gezamenlijk gezag discussie tussen de ouders zal zijn, maar ze worden dan gedwongen er samen uit te komen. In het rapport van Idoké worden hier bovendien handvatten voor gegeven.
3.5.
De moeder voert in haar verweerschrift aan dat het rapport van de bijzondere curator ondermaats is. Met de moeder is nauwelijks gesproken en met de pleegzorgbegeleider van Juzt, die al sinds 2012 bij het gezin is betrokken, is in het geheel niet gesproken. Het is wensdenken van de bijzondere curator geweest om de vader tevens te belasten met het gezag, omdat dit een gelijkwaardigere en duidelijkere situatie zou geven. Er is niet zonder reden alsnog een raadsonderzoek gelast. De raad heeft – na gedegen onderzoek – geconcludeerd dat gezamenlijk gezag ertoe zal leiden dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Er is geen enkele vorm van positieve communicatie mogelijk tussen de ouders; er is sprake van een constante strijd tussen hen. De raad voorspelt dat de vader, als hij mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt belast, geen toestemming zal verlenen voor hulpverlening, vakanties en inschakeling van het pleeggezin. De vader kampt ook wel degelijk met agressieregulatie-problematiek en frustreert de hulpverlening. Hij weigert de strijd te staken en ziet zijn eigen aandeel in het geheel niet. Het feit dat de vader in hoger beroep is gekomen tegen de bestreden beschikking vormt in dezen een bevestiging. Mede door de strijd van de vader is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De inmenging van de GI heeft er echter helaas niet toe geleid dat het gedrag van de vader in positieve zin is veranderd.
De moeder heeft op de mondelinge behandeling van het hof aanvullend naar voren gebracht dat overduidelijk aan het klemcriterium is voldaan. [minderjarige] zit zelfs zonder gezamenlijk gezag al klem tussen de ouders. De ouders kunnen niet op een normale manier met elkaar communiceren. De vader is slechts voor korte tijd in staat de strijd met de moeder te staken en pakt deze vervolgens weer op. Dit zal nooit veranderen. De moeder is wat dat aangaat blij met de ondertoezichtstelling. De GI fungeert als een buffer tussen haar en de vader.
De moeder is blij nu [minderjarige] weer bij haar woont. Met [minderjarige] gaat het heel goed; zij is gelukkig. De moeder voelt zich weer moeder. Zij wil de pleegouders, met wie ze nog altijd contact heeft, wel in het leven van [minderjarige] behouden. De moeder houdt zich aan de afspraken. Zij brengt [minderjarige] naar de vader en verstrekt hem informatie. De opvoedhulp biedt haar een goede ondersteuning. In de ogen van de vader kan de moeder het echter niet goed doen, getuige ook de diskwalificerende emailberichten van zijn hand. Dat de GI erbij betrokken is, vormt in deze kennelijk geen belemmering voor hem.
Zoals ook de raad en de rechtbank in de bestreden beschikking duidelijk aangeven, gaat gezamenlijk gezag hier niet werken. Dit is niet in het belang van [minderjarige] .
3.6.
De GI concludeert in haar brief van 24 november 2020 dat de vader door de bestreden beschikking weet wat er van hem als mogelijk toekomstig gezaghebbende ouder wordt verwacht. Hij heeft zich hier echter niet voor ingezet. De vader staat niet open voor samenwerking met de moeder. Waar het hem gedurende de intensieve begeleiding van Idoké meer lukte om de strijd met de moeder los te laten, is hij na het afsluiten van deze hulp de strijd weer aangegaan. Hij laat zich in e-mailcontact zeer negatief uit over de moeder en lijkt niet in te zien dat diskwalificerende, respectloze uitlatingen jegens de moeder niet helpend zijn in het verbeteren van de communicatie. De hulpverlening van Idoké is stopgezet, omdat deze, na een goede start, toch niet toereikend bleek. Het hulpverleningsproces gaat bij beide ouders langzaam; zij hebben veel herhaling nodig en leren langzaam waardoor er slechts kleine stapjes gezet kunnen worden. Het traject vroeg daardoor veel van de ouders. De moeder is overvraagd met als resultaat dat zij in de weerstand ging richting hulpverlening. Beide ouders zijn er nog niet aan toe om een stap te zetten in de oudercommunicatie.
De GI wijst er verder op dat de school van [minderjarige] is geïnformeerd dat de vader op de hoogte gebracht mag worden over [minderjarige] , mits de vader hier zelf om verzoekt. Tot op heden heeft de vader dat niet gedaan.
De GI heeft op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat [minderjarige] sinds de herfstvakantie bij de moeder verblijft. Dit was enigszins noodgedwongen omdat de pleegouders vanwege corona niet voor [minderjarige] konden zorgen, maar het gaat heel goed. Er is sprake van een ontspannen situatie, waarin de moeder zich weer moeder voelt en zich gesterkt voelt in het moeder zijn. [minderjarige] is heel vrolijk en opgewekt; ze vindt het heel fijn om bij de moeder te zijn. Ook de opgestarte opvoedondersteuning vanuit SDW constateert dat het goed gaat met [minderjarige] bij de moeder thuis. De GI ziet geen juridische grond voor verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Wel is het dringende advies om het contact tussen [minderjarige] en het pleeggezin, waar [minderjarige] al sinds haar 2e jaar komt, te behouden. Daarover is de GI nog in gesprek met de moeder. Over de thuissituatie bij de vader heeft de GI nog altijd zorgen. [minderjarige] heeft aangegeven dat ze minder vaak naar hem toe wil. Zorgelijk is ook dat de vader – nu de hulpverlening er niet dicht bovenop zit – nog altijd uit is op strijd met de moeder.
3.7.
De raad heeft op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het verslag van de bijzondere curator al van enige tijd terug dateert. Het perspectief van [minderjarige] was hier bovendien te weinig in meegenomen. De raad constateert in zijn rapport dat [minderjarige] nu al klem zit tussen de ouders. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat [minderjarige] zegt het niet leuk te vinden bij de vader, terwijl de vader aangeeft wel degelijk leuke dingen met haar te doen. Met de ondertoezichtstelling is in de samenwerking tussen de ouders helaas niet de beweging gekomen waarop men had gehoopt. Als er hulp is, is de vader in staat om stappen te zetten, maar als dat wegvalt, is er meteen een grote terugval. Er zal altijd een derde partij betrokken moeten zijn om als buffer tussen de ouders te fungeren. Beide ouders kunnen het niet alleen.
De raad snapt het belang van de vader bij zijn verzoek, maar gezamenlijk gezag is niet in het belang van [minderjarige] . De raad adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen en aan de vader om zich te concentreren op het contact met [minderjarige] , zodat dat behouden kan blijven.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.
Het hof stelt voorop dat het rapport van de bijzondere curator, waarop de vader zich beroept, inmiddels dateert van enige tijd terug, namelijk van februari 2019. Nadien is er een raadsrapport uitgebracht, waarin uitgebreider met de betrokken hulpverleners is gesproken en waarin zorgen naar voren komen. De raad concludeert dat er bij toewijzing van gezamenlijk gezag een groot en onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren zal raken. Dit is naar het oordeel van het hof niet veranderd. Als [minderjarige] nu al niet klem zit tussen de ouders, dan is het risico heel groot dat dit zal gebeuren in geval van gezamenlijk gezag. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Het is een kwetsbaar meisje waar veel mee aan de hand is en dat al veel heeft meegemaakt met de ouders, tussen wie al jarenlang een ernstige strijd gaande is, waarbij in elk geval sprake is van verbale agressie en welke strijd heeft geresulteerd in een straat- en contactverbod voor de vader. Ten tijde van de hulpverlening van Idoké zijn er voorzichtige stappen gezet, maar nadat deze hulpverlening is weggevallen is de strijd weer volop opgelaaid. De meest recente informatie is dat het (noodgedwongen) verblijf van [minderjarige] bij de moeder goed heeft uitgepakt. Met begeleiding is de moeder in staat de zorg voor [minderjarige] goed op te pakken. De ouders zijn echter nog altijd niet in staat gebleken om in het belang van [minderjarige] stappen te zetten naar een betere communicatie tussen hen. Weliswaar informeert de moeder de vader nu over [minderjarige] , maar het is het hof niet gebleken dat de vader ook stappen heeft gezet. Integendeel, uit de emailberichten van de vader blijkt dat hij nog altijd vol de strijd met de moeder aangaat. De vader diskwalificeert de moeder zo openlijk – het zou niet veilig zijn voor [minderjarige] bij de moeder – dat het hof niet inziet dat de ouders in staat zijn tot een voor gezamenlijk gezag minimaal vereiste vorm van communicatie te komen, op een wijze die niet belastend is voor [minderjarige] en waarbij [minderjarige] buiten de strijd wordt gehouden. Het hof heeft ook geen enkele aanwijzing te verwachten dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen.
Dat een rapport over de moeder ontbreekt, maakt het dit niet anders.
Het hof, evenals de raad, adviseert de vader om zich te focussen op het contact tussen hem en [minderjarige] . Want dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is, laat onverlet dat het belangrijk is dat de vader een rol blijft spelen in het leven van [minderjarige] .
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te weten voor zover het de gezagsbeslissing betreft.
3.12.
De moeder heeft in haar verweerschrift verzocht de vader op grond van de redelijkheid en billijkheid te veroordelen in de proceskosten. De vader heeft eerder toegezegd de strijd te staken, maar zet deze door het instellen van hoger beroep desondanks voort. Hij had ervoor kunnen kiezen om een jaar te wachten en op het moment dat de situatie rustiger was en er meer duidelijkheid was over de definitieve invulling van de omgangsregeling een nieuw verzoek in te dienen om mede met het gezag over [minderjarige] te worden belast. Door het hoger beroep van de vader zal de communicatie tussen de ouders voorlopig niet verbeteren. Hoewel de vader het recht heeft om in hoger beroep te gaan, dient dit volgens de moeder daarom niet zonder gevolgen te blijven.
3.13.
De vader heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat het de eerste keer is dat het in hoger beroep over gezamenlijk gezag gaat en hij niet inziet waarom hij in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld.
3.14.
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke regel voor een zaak van familierechtelijke aard als de onderhavige, die inhoudt dat de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 november 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en J.W. Hermans en is op 4 februari 2021 uitgesproken in het openbaar door C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.