ECLI:NL:GHSHE:2021:3282

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
20-000286-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belediging van een politieambtenaar, overtreding van de Wet op de identificatieplicht en de Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor eenvoudige belediging van een politieambtenaar, niet voldoen aan de identificatieplicht en het dragen van een wapen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen en een geldboete van € 95,-. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een zwaardere straf. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Het hof heeft de bewezenverklaring aangepast en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 dagen voor de belediging, een geldboete van € 95,- voor de overtreding van de identificatieplicht en een geldboete van € 225,- voor het dragen van een wapen.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de recidive van de verdachte. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot de opgelegde straffen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000286-19
Uitspraak : 6 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 29 januari 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-229970-18 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentie-adres].
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van:
-feit 1: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
-feit 2: niet voldoen aan de hem krachtens artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht opgelegde verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden;
-feit 3: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
veroordeeld tot:
-ter zake de feiten 1 en 3 een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen met aftrek van voorarrest;
-ter zake feit 2: een geldboete van € 95,- subsidiair 1 dag hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen ter zake van:
-feit 1: tot een gevangenisstraf van 10 dagen met aftrek van voorarrest;
-feit 2: tot een geldboete van € 95,-;
-feit 3: tot een geldboete van € 225,-.
De verdediging heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 november 2018 in de gemeente Venlo opzettelijk een (politie)ambtenaar, te weten [politieambtenaar] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, in ieder geval een (politie)ambtenaar, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd door zijn, verdachtes, middelvinger op te steken in de richting van die [politieambtenaar] ;
2.
hij op of omstreeks 17 november 2018 in de gemeente Venlo niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht;
3.
hij op of omstreeks 17 november 2018 in de gemeente Venlo op de openbare weg, te weten de Parade, in ieder geval op de openbare weg, een wapen van categorie IV onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vleesmes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op de aard of omstandigheid waaronder dat is aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit is bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen, heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 17 november 2018 in de gemeente Venlo opzettelijk een politieambtenaar, te weten [politieambtenaar] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd door zijn, verdachtes, middelvinger op te steken in de richting van die [politieambtenaar] ;
2.
hij op 17 november 2018 in de gemeente Venlo niet op eerste vordering heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht;
3.
hij op 17 november 2018 in de gemeente Venlo op de openbare weg, te weten de Parade, een wapen van categorie IV onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vleesmes,
heeft gedragen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit of die bewezenverklaarde feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Niet voldoen aan de hem bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht opgelegde verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een politie-ambtenaar in functie (feit 1) en overtreding van de Wet wapens en munitie (feit 3). Uit het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 februari 2021 blijkt van recidive ter zake deze feiten. Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet op de identificatieplicht (feit 2).
Anders dan de politierechter heeft geoordeeld, is feit 3 geen misdrijf maar een overtreding.
Ten aanzien van feit 1:
Voor wat betreft de belediging indiceren de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting een geldboete van € 150,-.
Voor zover het feit is begaan tegen een politieagent gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening kan de in het oriëntatiepunt genoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%.
De hoogte van de op te leggen straf in een individueel geval wordt sterk bepaald door de aard van de belediging en de mate waarin deze als kwetsend zal zijn ervaren. Het hof betrekt hierbij dat de verbalisanten hebben gerelateerd dat de belediging plaatsvond op de Parade in het centrum van Venlo waar zich tamelijk veel mensen te voet of per fiets verplaatsen wat toen ook het geval was.
Met inachtneming van het vorenstaande en de omstandigheid dat sprake is van recidive is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andersoortige straf dan een die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof zal een gevangenisstraf van 5 dagen opleggen met aftrek van voorarrest. Gelet op de ernst van het feit volgt het hof de verdediging niet in het standpunt om voor feit 1 een taakstraf op te leggen. Bovendien verzet het taakstrafverbod van artikel 22b Sr gelet op de veroordeling door de politierechter van 28 september 2015 onder parketnummer 03-158859-15 zich tegen oplegging van een taakstraf.
Ten aanzien van feit 2:
Voor wat betreft de overtreding van de Wet op de identificatieplicht volgt het hof de politierechter en de advocaat-generaal en zal ter zake een geldboete van € 95,- opleggen met vervangende hechtenis. Het hof ziet geen grond ter zake een taakstraf op te leggen als door de verdediging verzocht.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van feit 3:
Voor wat betreft de overtreding van de Wet wapens en munitie indiceren de landelijke oriëntatiepunten voor het dragen van een wapen van categorie IV onder 1 een geldboete van € 170,-. Bij dit oriëntatiepunt is nog niet betrokken het geval dat het wapen in het openbaar (op straat) werd gedragen, zoals in dit geval. Verder is ter zake sprake van recidive. Met de advocaat-generaal acht het hof oplegging van een geldboete van € 225,- passend en geboden. Ook hier ziet het hof – anders dan door de verdediging gesteld – geen grond voor oplegging van een taakstraf.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 62, 63, 266, 267 en 447e van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 95,00 (vijfennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. Ch.N.G.M. Starmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 6 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.T. Gründemann en mr. Ch.N.G.M. Starmans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.