ECLI:NL:GHSHE:2021:3283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
20-000810-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling van een politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 maart 2019. De verdachte, geboren in 1977 en thans in detentie, was eerder veroordeeld voor mishandeling van een politieambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden en had een schadevergoeding van € 200,- aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens was de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van 1 maand.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis van de politierechter te bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor een lichtere straf, zoals een taakstraf, omdat de verdachte zijn leven probeert te beteren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.

Het hof heeft de opgelegde straf herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand. Daarnaast heeft het hof de schadevergoedingsmaatregel bevestigd, waarbij de verdachte verplicht werd om € 200,- te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000810-19
Uitspraak : 6 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 maart 2019, parketnummer 03-009143-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 03-038708-13, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentie-adres].
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van:
-mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
veroordeeld tot:
-een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Tevens heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ten bedrage van € 200,- en bestaande uit immateriële schade toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en ter zake een schadevergoedingsmaatregel met vervangende hechtenis opgelegd.
Tenslotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand opgelegd bij vonnis van de politierechter onder parketnummer 03-038708-13.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft een straftoemetingverweer gevoerd en afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met inbegrip van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf moet worden opgelegd omdat verdachte zijn leven probeert te beteren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
De landelijke oriëntatiepunten straftoemeting indiceren voor een mishandeling bestaande uit een droge klap waarbij alleen pijn en geen letsel is opgetreden een geldboete van € 500,-.
Voor zover het feit is begaan tegen een politieagent, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening kan de in het oriëntatiepunt genoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%. Verder is van belang dat verdachte meermalen met een gipsen hand heeft geslagen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 februari 2021 volgt dat verdachte eerder ter zake mishandelingen is veroordeeld waaronder mishandeling gepleegd tegen een werknemer met een publieke taak.
Alles overziende is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof betrekt bij dit oordeel tevens dat weliswaar door de verdediging naar voren is gebracht dat verdachte zijn leven aan het beteren is maar dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld noch zijn gebleken waaruit dit kan worden afgeleid.
Anders dan de politierechter heeft beslist en de advocaat-generaal heeft gevorderd, volstaat het hof met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 200,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf
Anders dan de verdediging ziet het hof in het tijdsverloop en de door de verdediging zonder enige onderbouwing gestelde positieve wending in het leven van verdachte geen reden om, anders dan de politierechter, te oordelen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Limburg d.d. 12 augustus 2014
(hof: per abuis is hier door de politierechter als datum opgenomen: 18 augustus 2016)onder parketnummer 03-038708-13.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 januari 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. Ch.N.G.M. Starmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 6 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.T. Gründemann en mr. Ch.N.G.M. Starmans zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.