ECLI:NL:GHSHE:2021:3329

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.298.702_01 en 200.298.702_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van minderjarige in het kader van gezamenlijk gezag

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige, geboren in 2014, door de moeder. De vader, die in hoger beroep is gegaan, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg, die de moeder toestemming verleende om met de minderjarige te verhuizen naar [plaats]. De vader stelt dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige is en dat het contact tussen hem en de minderjarige hierdoor zal verminderen. De moeder heeft echter aangegeven dat zij de verhuizing in het belang van de minderjarige wil afwachten tot na de uitspraak in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling is de raad voor de kinderbescherming gehoord, die adviseerde de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de verhuizing wel degelijk in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de werking van de bestreden beschikking te schorsen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 november 2021
Zaaknummers: 200.298.702/01 en 200.298.701/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/285183 / FA RK 20-4315
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L.J.M. Wilhelmus.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Zuidoost-Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 mei 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 19 augustus 2021, heeft de vader verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de moeder af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Engwegen en een tolk;
  • mr. Wilhelmus namens de moeder;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
De moeder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 20 april 2021;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 15 september 2021;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 29 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over hem uit. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Naar aanleiding van een door de raad uitgevoerd onderzoek naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, heeft het hof in de beschikking van 10 september 2020 bepaald dat [minderjarige] eens per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, evenals de helft van de vakanties en feestdagen.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank aan de moeder vervangende toestemming verleend om per 24 juli 2021 met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats] en hem daar in te schrijven, om [minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [plaats] en om hem in te schrijven bij een huisarts daar.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert aan dat de moeder en [minderjarige] tot op heden niet zijn verhuisd. De moeder zal waarschijnlijk pas na het schooljaar van [minderjarige] verhuizen. Dit ligt nog ver in de toekomst, zodat de beschikking van de rechtbank alleen al om die reden moet worden vernietigd. De vader voert verder aan dat de moeder de noodzaak voor een verhuizing naar [plaats] en haar belang hierbij onvoldoende heeft onderbouwd. Ook is er geen sprake van een weloverwogen verhuizing en is er onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [minderjarige]. Het contact tussen de vader en [minderjarige] zal door een verhuizing minder worden, omdat [minderjarige] vanwege de langere reistijd niet op vrijdag op de afgesproken tijd bij de vader kan zijn. Daarnaast is het voor de vader dan niet meer mogelijk om [minderjarige] doordeweeks bij school op te zoeken, zoals nu het geval is. De vader streeft voor de toekomst een co-ouderschap na, maar indien [minderjarige] verhuist zal dit niet mogelijk zijn. De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder het contact tijdens bijvoorbeeld vakanties compenseert, zoals door de rechtbank is overwogen. Partijen communiceren nagenoeg niet met elkaar. De vader is in het geheel niet betrokken bij de keuze van de moeder om te verhuizen en hij is niet gekend in de keuze voor een school voor [minderjarige] in [plaats]. De vader geeft desgevraagd aan dat hij de moeder geen goede moeder vindt en dat hij zich zorgen maakt over de verzorging van [minderjarige] bij de moeder.
3.6.
De moeder voert aan dat zij nog niet is verhuisd omdat zij in het belang van [minderjarige] geen onomkeerbare stappen heeft willen ondernemen en om die reden eerst het hoger beroep wil afwachten. De moeder heeft belang bij de verhuizing. De nieuwe partner van de moeder heeft een koopwoning in [plaats] en een inwonende zoon, wiens moeder is overleden. De partner is daarnaast ook gebonden aan die regio door zijn werk. De moeder heeft geprobeerd om de vader te betrekken bij haar verhuisplannen, maar de vader wil niet in gesprek met de moeder en/of haar partner. Zij kan niets goed doen in de ogen van de vader en onder geen enkele voorwaarde wil hij zijn toestemming verlenen voor de verhuizing. De vader is bekend met de nieuwe partner van de moeder, het woonadres van de partner en de naam van de basisschool in [plaats]. De moeder betwist dat de verhuizing niet in het belang van [minderjarige] zou zijn. [minderjarige] gaat al ruim twee jaar in de weekenden met de moeder mee naar [plaats] en hij kent inmiddels de omgeving daar. Ook heeft de verhuizing geen impact op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De moeder stimuleert [minderjarige] in het contact met de vader en zij heeft de zorgregeling altijd uitgevoerd. De reisafstand is niet onredelijk en de onderbouw is op vrijdag om 12.00 uur klaar, vanaf groep 5 is de school om 14.30 uur klaar. Dat de vader [minderjarige] opzoekt bij zijn huidige school betwijfelt de moeder en zij wijst er op dat dit geen onderdeel is van de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Een co-ouderschap is geen optie, ook volgens de raad. In het verleden belaste de vader [minderjarige] heel erg en ook is er enige tijd geen contact geweest tussen de vader en [minderjarige].
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Dat de moeder nog niet is verhuisd, is geen reden om de toestemming niet te verlenen, het getuigt van zorgvuldigheid. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de moeder waarschijnlijk pas na het schooljaar van [minderjarige] zal verhuizen. Er is behoefte aan rust en duidelijkheid. De communicatie tussen partijen is moeizaam en de vader heeft geen vertrouwen in de moeder. Een verhuizing verandert hier niets aan. Een co-ouderschap is op dit moment niet aan de orde en de raad vraagt zich af of een co-ouderschap in de toekomst haalbaar is.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
200.298.702/02 incidenteel verzoek
3.8.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn verzoek om de werking van de bestreden beschikking te schorsen ingetrokken. Het hof zal de vader om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek dat door het hof is geadministreerd onder zaaknummer 200.298.702/02.
200.298.702/01 bodemzaak
3.8.2.
De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient het hof – conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats] en hem daar in te schrijven bij de basisschool en bij een huisarts, dient te worden toegewezen. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.8.4.
Voor het hof staat vast dat de moeder een nieuwe partner heeft. De vader is bekend met deze nieuwe partner en heeft hem naar eigen zeggen ook ontmoet. Dat er sprake is van een bestendige relatie is als zodanig niet betwist door de vader. Ook heeft de moeder voldoende onderbouwd dat haar partner gebonden is aan de regio [plaats], onder meer vanwege zijn (koop)woning en inwonende zoon. Het hof is verder van oordeel dat een verhuizing van [minderjarige] met de moeder naar [plaats] geen gevolgen heeft voor de wijze waarop de vader invulling geeft aan zijn (onveranderde) gezagspositie en er naar verwachting niet toe leidt dat de huidige zorgregeling niet langer kan worden uitgevoerd. In het kader van de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, verblijft [minderjarige] eens per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader. De overdracht vindt plaats op het station. Ook na de verhuizing kan [minderjarige] nog steeds een weekend per veertien dagen bij de vader verblijven en er is geen reden om aan te nemen dat de moeder de huidige regeling niet zal blijven uitvoeren. Het hof gaat er van uit dat de moeder [minderjarige] blijft stimuleren in het contact met zijn vader. De vader heeft weliswaar de wens uitgesproken voor een co-ouderschap, maar mede gelet op wat door de raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is gebleken dat een co-ouderschap concreet binnen afzienbare tijd niet aan de orde zal zijn.
3.8.5.
Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld door de vader noch anderszins is gebleken dat de verhuizing niet in het belang van [minderjarige] is. Hij blijft contact houden met de vader op de wijze zoals die thans plaats vindt. De stelling van de vader dat hij niet meer naar school kan gaan om contact te hebben met [minderjarige] zal het hof passeren nu gebleken is dat de vader zelf geen contact met de school opneemt om zich over [minderjarige] te laten informeren hoewel hij gezagdragende ouder is, en de contactregeling niet inhoudt dat de vader [minderjarige] bij school ophaalt of naar school terugbrengt.
3.8.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.298.702/02:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
in de zaak 200.298.702/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 mei 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.M.A.W. Erven en is op 4 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.