ECLI:NL:GHSHE:2021:3358

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
20-001540-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake diefstal met braak in winkels

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor twee feiten van diefstal met braak. De rechtbank had de verdachte, geboren in 1970, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest. De feiten betroffen inbraken in de winkels [bedrijf 1] en [bedrijf 2] op respectievelijk 6 december 2019 en 6 oktober 2019. De rechtbank had de benadeelde partij [bedrijf 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en had een mokerhamer en een klauwhamer verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor feit 2, maar het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank grotendeels overgenomen en aangevuld. Het hof heeft vastgesteld dat de modus operandi van de verdachte bij beide inbraken overeenkomsten vertoonde, en dat de herkenning van de verdachte door een verbalisant betrouwbaar was. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de verbeteringen en aanvullingen in de bewijsvoering. Tevens heeft het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001540-20
Uitspraak : 20 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juli 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-659060-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres]
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte terzake van:
-feit 1: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; en
-feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaf door middel van braak;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
Feit 1 heeft betrekking op een inbraak in de winkel [bedrijf 1] op 6 december 2019. Feit 2 heeft betrekking op een inbraak in de winkel [bedrijf 2] op 6 oktober 2019.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [bedrijf 2] , kantoorhoudende te Roermond, niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
De rechtbank heeft verbeurd verklaard een mokerhamer en een klauwhamer.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [bedrijf 2] , kantoorhoudende te [vestigingsplaats] , heeft haar vordering in het hoger beroep niet gehandhaafd. De beslissing van de rechtbank ten aanzien van die vordering is gelet hierop niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 een vrijspraakverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, en met de gronden waarop het berust met inbegrip van de beslissingen omtrent het beslag, onder verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2. Verder zal het hof de opheffing bevelen van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Verbetering en aanvulling bewijsmiddelen
De rechtbank heeft onder het kopje “bewijsmiddelen feit 2” het navolgende opgenomen (pagina 3 van het vonnis):
Namens [bedrijf 2] , gevestigd te [vestigingsplaats] , is aangifte gedaan van diefstal. De diefstal vond plaats in de vroege ochtend van 6 oktober 2019. Er was een groot gat in de ruit van een toegangsdeur geslagen waardoor de dader de winkel heeft betreden. In de winkel waren de ruiten van diverse vitrines ingeslagen en daaruit zijn in totaal 74 horloges ter waarde van € 242.575,- weggenomen. De horloges zijn eigendom van LVMH Watches and Jewelry Central Europe GMBH.
Zowel van de inbraak op 6 december2019 (feit 1) als van de inbraak op 6 oktober 2019 zijn camerabeelden beschikbaar. Bij het bekijken van de beelden hebben verbalisanten gezien dat er diverse overeenkomsten zijn tussen beide inbraken. Het signalement, waaronder het postuur, van de dader van beide inbraken komt overeen. Bij beide inbrakenis bij de dader een vergelijkbaar ‘loopje’ zichtbaar enworden handschoenen van eenzelfde licht bruine kleur gedragen. Beide winkels zijn gelegen in het Designer Outlet Centre te Roermond. Bij beide inbraken is door de dader dezelfde aanrijroute en vluchtroute afgelegd vanaf het centrum van Roermond naar het outletterein. Vanaf de Pastoorswal wordt met de fiets via een trap naar de Ernst Casimirpassage gegaan en wordt in de in de daarachter gelegen fietstunnel gebruik gemaakt van het trottoir in plaats van het fietspad. Via de Maaskade wordt de achterzijde van het Outlet-terrein benaderd, dat vervolgens via een ingang nabij de Dunkin Donuts wordt betreden. Het is via deze ingang dat het terrein na beide inbraken weer wordt verlaten. De verbalisanten zien ook overeenkomsten in de modus operandi van beide inbraken. Met een mokerhamer wordt bij beide winkels de ruit van de linker toegangsdeur ingeslagen. Het gat dat daardoor ontstaat wordt gebruikt om de winkels te betreden en even later weer te verlaten. In de winkels worden met een hamer diverse vitrines ingeslagen waaruit goederen worden weggenomen. De goederen worden in een grote zwarte tas gedaan die met de hengsels om de nek van de dader aan de voorzijde van het lichaam hangt. Na afloop neemt bij beide inbraken de dader de moker mee in zijn rechterhand. Beide mokers worden na de inbraken op korte afstand van elkaar teruggevonden, nabij de ingang van het Outletterrein bij de Dunkin Donuts.
Net voordat de verdachte op 6 december 2019 is aangehouden is hij door een betrokken verbalisant herkend als de dader van de op 6 oktober 2019 gepleegde inbraak bij [bedrijf 2] . Deze herkenning is onder andere gebaseerd op de gelijke vluchtroute en vluchtwijze bij beide inbraken, namelijk met de fiets, het forse postuur van de verdachte, het feit dat verdachtes romp opvallend ver boven het stuur van de fiets uitstak, waardoor het leek alsof hij opvallend lang was, en de opvallend grote tas die hij bij zich had.
Op de terechtzitting van 8 juli 2020 heeft de verdachte een stukje door de zittingszaal gelopen. De rechtbank heeft daarbij waargenomen dat de verdachte een kenmerkend ‘loopje’ heeft waarbij een zeker paslengteverschil tussen het linker- en rechterbeen zichtbaar is.
Het hof verenigt zich met deze bewijsvoering van de rechtbank behoudens ten aanzien van de door het hof daarin aangebrachte onderstrepingen. Het hof neemt de bewijsmiddelen van de rechtbank derhalve niet over voorzover deze zijn gebezigd tot bewijs van de onderstreepte passages. Deze passages hebben betrekking op het “het loopje” van verdachte.
Het hof vult de bewijsvoering aan met de bevindingen van de verbalisanten bij het bekijken van de camerabeelden met betrekking tot de aanrijroute en vluchtroute van verdachte met betrekking tot feit 1 ( [bedrijf 1] ) en feit 2 ( [bedrijf 2] ) waarbij is gezien dat verdachte bij de aanrijroute zijn fiets optilt en de trap afloopt naar de Ernst Casimirpassage en is gezien dat verdachte bij de vluchtroute wederom zijn fiets optilt over een hekje om vervolgens met de fiets in de hand de trap op te lopen [1] .
Het hof vult de bewijsvoering verder aan met de bevinding dat de overweging van de rechtbank dat de verdachte op 6 december 2019 door een verbalisant is herkend als de dader van de op 6 oktober 2019 gepleegde inbraak bij [bedrijf 2] , tevens steun vindt in het aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 8 mei 2020. Daarin wordt beschreven dat verbalisant [verbalisant] op 6 december 2019 de “herkenning” dan wel schakeling maakte naar verdachte op basis van de vluchtroute, de vluchtwijze, het postuur van de verdachte, de opvallend grote tas.
Verbetering en aanvulling bewijsoverwegingen
De verdediging heeft in hoger beroep opnieuw vrijspraak bepleit van feit 2 en heeft daartoe haar in eerste aanleg gehouden betoog – in hoofdlijnen - in hoger beroep herhaald. Dit verweer komt er kort gezegd op neer dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij feit 2 is betrokken omdat:
-er geen dna-bewijs en geen vingerafdrukken zijn aangetroffen;
-het aangetroffen schoenspoor qua maat geen match geeft met verdachte;
-het postuur van de verdachte ten aanzien van feit 2 een andere is dan bij feit 1;
-de aanrij-en vluchtroute niet daderspecifiek zijn maar de enige route vormen om vanuit Roermond naar het Outletcentrum te komen;
-de keuze voor het fietsen op het trottoir, gezien de situatie ter plekke, niet meer dan logisch is.
Verbetering bewijsoverweging
De rechtbank heeft onder het kopje “nadere bewijsoverwegingen van feit 2” het navolgende opgenomen (pagina 4 van het vonnis):
Vast is komen te staan dat de dader van feit 1 verdachte is. Van verdachte bestaan van dit feit, hetgeen verdachte ook bekend heeft, beelden.De dader van de inbraak van feit 2 komt op significante wijze overeen met de beelden van verdachte bij feit 1. De rechtbank heeft
geen verschillen tussen beide daders kunnen waarnemen.De daders komen qua uiterlijk, postuur, houding op de fiets,alsmede met een kenmerkend ‘loopje’met elkaar overeen. Op de terechtzitting van 8 juli 2020 heeft de rechtbank bovendien vastgesteld dat de verdachte inderdaad een bepaald kenmerkend ‘loopje’ heeft. De twee inbraken zijn daarnaast op vrijwel exact dezelfde wijze en vergelijkbare locatie gepleegd, waardoor sprake is van dezelfde modus operandi. De daders hebben met een mokerhamer een gat in de ruit van de linker toegangsdeur geslagen waardoor zij de winkels hebben betreden, hebben de ruiten van diverse vitrines ingeslagen en diverse daarin aanwezige dure goederen in een grote zwarte tas gedaan, die met de hengsels om hun nek aan de voorzijde van hun lichaam hing, en hebben na de diefstal de mokerhamer in de rechterhand meegenomen en op nagenoeg dezelfde plek achtergelaten. De daders hebben daarnaast bij beide inbraken precies dezelfde aanrijroute en vluchtroute gevolgd. Opvallend detail daarbij is dat de daders tussen de Pastoorswal en de Ernst Casimirpassage niet over het fietspad zijn gefietst maar de trap hebben genomen en vervolgens in de daarachter gelegen fietstunnel een stuk over de stoep zijn gefietst. Dat laatste is opvallend omdat het hek tussen de stoep en de fietstunnel net voorbij de trap zeer kort is, waardoor er voldoende gelegenheid is om vanaf die plek van de stoep het fietspad op te rijden. Daarnaast is de verdachte net voor zijn aanhouding door een betrokken verbalisant ook herkend als de dader van de inbraak in de winkel van [bedrijf 2] die op 6 oktober 2019 heeft plaatsgevonden. Mede gelet op de door de verbalisant genoemde specifieke kenmerken waarop die herkenning is gebaseerd is de rechtbank van oordeel dat deze herkenning betrouwbaar is.
Het hof verenigt zich met deze bewijsoverweging van de rechtbank behoudens ten aanzien van de door het hof daarin aangebrachte onderstrepingen. Het hof neemt deze onderstreepte passages welke betrekking hebben op het “loopje” van verdachte niet over.
Het hof vult vorenstaande bewijsoverweging nog aan met de vaststelling dat de dader zowel bij feit 1 als bij feit 2 bij de aanrijroute zijn fiets optilt en de trap afloopt naar de Ernst Casimirpassage en op de vluchtroute zijn fiets wederom optilt over een hekje om vervolgens met de fiets in de hand de trap op te lopen.
Het hof vult vorenstaande bewijsoverweging verder aan door te overwegen dat de aanrij-en vluchtroute ten aanzien van de feiten 1 en 2 en de gehanteerde modus operandi ten aanzien van de feiten 1 en 2 zodanig specifiek zijn geweest, dat deze als daderspecifiek zijn aan te merken en waardoor wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte ook feit 2 heeft begaan.
Aan dit oordeel doet niet af dat geen DNA-materiaal of vingerafdrukken van verdachte zijn aangetroffen. Ten aanzien van het door de verdediging genoemde schoenspoor merkt het hof op dat weliswaar een schoenzoolafdruk werd veiliggesteld [2] maar dat niet blijkt dat dit verder is onderzocht waardoor verklaarbaar is dat dit geen match met verdachte heeft opgeleverd.
Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 20 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. M.L.P. van Cruchten zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen overeenkomsten, opgenomen op pagina 111 respectievelijk 122, in het dossier van de politie eenheid Limburg, basisteam Roermond, Afdelingt BTO Opsporing, proces-verbaalnummer 2020046165, bestaande uit de doorgenummerde dossierpagina’s 1 t/m 225.
2.Pagina 203 van het dossier.