ECLI:NL:GHSHE:2021:3494

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
20-000744-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1954, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een 20-jarige aangeefster, die zijn leerling was. De rechtbank had ook een schadevergoeding van € 1.703,08 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en de vordering van de benadeelde partij betwist. Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waaronder de verklaring van de aangeefster en het DNA-onderzoek dat overeenkwam met het DNA van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster geloofwaardig was en dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, het bewezenverklaarde als feitelijke aanranding van de eerbaarheid gekwalificeerd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk. Daarnaast is de schadevergoeding aan de benadeelde partij bevestigd en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.703,08, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de beslissing gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000744-20

Uitspraak : 9 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-860198-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954 ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.703,08, bestaande uit € 203,08 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde – zoals gewijzigd in hoger beroep – bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toegewezen kan worden tot een bedrag van € 1.703,08, bestaande uit € 203,08 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] primair, in verband met de bepleite vrijspraak, het hof verzocht om deze niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 07 mei 2018 te Vlijmen, gemeente Heusden, althans in het arrondissement Oost Brabant, door geweld of (een) (andere) feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen bestaande uit:
- het brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) het betasten en/of aanraken en/of wrijven op/over de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) het meermalen, althans eenmaal duwen en/of brengen van de (linker)hand van die [slachtoffer] op/tegen zijn, verdachtes, (stijve) penis
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit:
- het bestaande overwicht van verdachte op voornoemde [slachtoffer] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [slachtoffer] was en/of
- het tijdens een rijles, nadat de lesauto was stilgezet in de polder en verdachte en die [slachtoffer] buiten de auto waren (om de bandenspanning te controleren en de motorkap te openen als voorbereiding op het rijexamen), achter die [slachtoffer] gaan staan en/of
- (vervolgens) het van achteren vastpakken van die [slachtoffer] en/of het tegen zich aan drukken van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) het leggen van zijn, verdachtes, handen op de buik van die [slachtoffer] en/of
- het (op het moment dat hij zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [slachtoffer] doet), zeggen ‘ik weet zeker dat je het lekker gaat vinden’ en/of
- (vervolgens) het meermalen, althans eenmaal vastpakken van de (linker) hand van die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, linkerhand.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 07 mei 2018 in het arrondissement Oost Brabant door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen bestaande uit:
- het brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek en onderbroek van die [slachtoffer] en
- vervolgens het wrijven op/over de schaamstreek van die [slachtoffer] en
- vervolgens het meermalen duwen en/of brengen van de linkerhand van die [slachtoffer] tegen zijn, verdachtes, stijve penis
en bestaande die feitelijkheden uit:
- het bestaande overwicht van verdachte op voornoemde [slachtoffer] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [slachtoffer] was en
- het tijdens een rijles, nadat de lesauto was stilgezet in de polder en verdachte en die [slachtoffer] buiten de auto waren (om de bandenspanning te controleren en de motorkap te openen als voorbereiding op het rijexamen), achter die [slachtoffer] gaan staan en
- vervolgens het van achteren vastpakken van die [slachtoffer] en het tegen zich aan drukken van die [slachtoffer] en
- vervolgens het leggen van zijn, verdachtes, handen op de buik van die [slachtoffer] en
- het op het moment dat hij zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [slachtoffer] doet, zeggen ‘ik weet zeker dat je het lekker gaat vinden’ en
- vervolgens het meermalen vastpakken van de linkerhand van die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, linkerhand.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster niet geloofwaardig is, dat de verdachte de aangeefster niet heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen en dat er een verklaring kan worden gegeven voor het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte in de broek van aangeefster.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof stelt – evenals de rechtbank – voorop dat het geen reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van de aangeefster. Die verklaring is gedetailleerd en consistent, ook in het licht van wat aangeefster eerder, op 8 mei 2018, tegenover verbalisanten over de gebeurtenissen heeft verteld [1] en aan haar moeder [2] . De verklaring van aangeefster bevat ook geen innerlijke tegenstrijdigheden en er zijn geen aanwijzingen dat deze op essentiële onderdelen onwaarheden zou bevatten.
Het hof overweegt voorts – evenals de rechtbank – dat de verdachte bij de politie geen inhoudelijke verklaring heeft willen afleggen over de door de aangeefster geuite beschuldiging, behalve dan dat hij aangeefster nooit zou hebben aangeraakt. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de aangeefster een leerlinge was als alle anderen en dat hij haar geen speciale aandacht had gegeven. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij bij de politie een deels niet met de waarheid overeenstemmende verklaring heeft afgelegd, in eerste instantie omdat hij bang was verkeerde antwoorden te geven, en later omdat hij werd bedreigd door de schoonvader van de aangeefster en bang was voor de gevolgen van het afleggen van een ontlastende verklaring voor hemzelf en zijn vrouw. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij het advies van zijn eerdere raadsman heeft opgevolgd om zich op het zwijgrecht te beroepen, ook toen hij tien maanden na het eerste verhoor met de voor verdachte belastende resultaten van het DNA-onderzoek van het NFI werd geconfronteerd. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte zijn lezing gegeven over het verloop van de rijles op 7 mei 2018, hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep grotendeels heeft herhaald.
De verdachte was destijds 63 jaar oud en de aangeefster 20 jaar oud. Over de wijze waarop de verdachte als rijinstructeur en de aangeefster als zijn leerlinge vóór 7 mei 2018 met elkaar omgingen heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, en eveneens in hoger beroep, verklaard dat de aangeefster hem wel eens een aai gaf, of een stomp voor de grap en dat zij ook wel eens over zijn been heeft gewreven. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster wel eens een tik tegen de benen heeft gegeven, en als zij verdrietig was, dat hij, de verdachte, haar een schouder heeft gegeven, haar heeft omhelsd of een arm om haar heen heeft geslagen. De verdachte heeft verder ter terechtzitting in eerste aanleg, en eveneens in hoger beroep, verklaard – in tegenstelling tot zijn eerdere verklaring bij de politie – dat de aangeefster een andere leerling was dan andere leerlingen: ze waren loyaler naar elkaar toe en de aangeefster zou ook haar persoonlijke problemen met hem besproken hebben. Ook heeft de verdachte verklaard dat het klopt dat hij de aangeefster op sociale media heeft gevolgd. In reactie op wat de aangeefster heeft verklaard over zijn gedrag vóór 7 mei 2018 heeft de verdachte desgevraagd ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij aangeefster tweemaal heeft gekust en dat hij haar ook gezegd kan hebben dat hij een lange periode geen seks met zijn vrouw heeft gehad maar dat dat geen twee jaar betrof.
Over het tenlastegelegde gedrag op 7 mei 2018 heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, en eveneens in hoger beroep, verklaard dat hij tijdens de rijles op 7 mei 2018 zijn handen op haar buik heeft gelegd. Dat was volgens de verdachte nadat de auto was stilgezet in de polder en hij en de aangeefster buiten de auto waren om de motorkap te openen als voorbereiding op het rijexamen. De verdachte heeft verder ter terechtzitting in eerste aanleg, en eveneens in hoger beroep, verklaard dat de aangeefster zenuwachtig was voor een gesprek met haar werkgever later op die dag en dat ze zei dat ze een harde buik had. De verdachte heeft verklaard dat hij haar toen over haar buik heeft gewreven en ook iets lager omdat ze zei dat haar buik lager zat dan waar hij wreef. De verdachte heeft verklaard dat hij daarbij per ongeluk kort onder haar broeksband is terechtgekomen.
Het hof overweegt – evenals de rechtbank – dat de aangeefster in de aangifte meerdere details heeft verteld die door de verklaring van de verdachte ter terechtzitting (in eerste aanleg en in hoger beroep) worden ondersteund. De aangeefster heeft verklaard over de reden van het stilzetten van de auto in de polder tijdens de rijles op 7 mei 2018, het fysieke contact met de verdachte buiten de auto en dat ze die dag een bespreking had met haar werkgever. Deze elementen komen terug in de verklaring van de verdachte.
De aangifte wordt verder nog ondersteund door de verklaring van de moeder van de aangeefster. De aangeefster heeft haar moeder geëmotioneerd – en met dezelfde details als in haar aangifte – verteld wat er is gebeurd tijdens de rijles op 7 mei 2018.
De verklaring van de aangeefster wordt daarenboven ondersteund door het feit dat er DNA-materiaal aan de binnenzijde (voorkant) van de broek van de aangeefster is aangetroffen, waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van de verdachte, terwijl de kans dat het profiel van dit DNA-materiaal overeenstemt met het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon kleiner is dan één op één miljard. De verklaring van verdachte voor het aantreffen van dit DNA-materiaal, namelijk dat de aangeefster op enig moment klaagde over een “harde buik” en dat hij daarom met zijn hand over aangeefsters buik heeft gewreven en daarbij haar broeksband heeft aangeraakt en per ongeluk heel even een klein stukje achter haar broeksband is gekomen, acht het hof niet geloofwaardig. Het verweer van de verdediging dat er in de kern op neerkomt dat op basis van het DNA-onderzoek niet kan worden uitgesloten dat de verdachte – zoals hij heeft verklaard – enkel de broeksband van de broek aangeefster heeft aangeraakt en met zijn hand niet verder in die broek is gegaan, behoeft geen nadere bespreking. De aangeefster heeft immers verklaard dat verdachte met zijn hand in haar
onderbroekis geweest. Meer gespecificeerd DNA-onderzoek naar de broek van aangeefster, waaruit zou kunnen volgen dat in die broek ter hoogte van de schaamstreek van aangeefster geen DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen, zou gelet op die omstandigheid voor de verdachte geenszins ontlastend zijn.
Tot slot is het hof van oordeel dat uit het voorgaande, in samenhang met de door het hof gebruikte bewijsmiddelen, vast is te komen staan dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van de ontuchtige handelingen waarover aangeefster heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat het verweer van de raadsman – in al zijn onderdelen – wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking en ziet in het bijzonder hierin de redenen voor het opleggen van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De verdachte heeft zich als 63-jarige schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van de destijds 20 jaar oude aangeefster Van den Hurk. De verdachte heeft in zijn hoedanigheid als rijinstructeur tijdens het lesgeven de aangeefster gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Door op deze wijze misbruik te maken van zijn positie en de afhankelijkheid van aangeefster heeft de verdachte niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en eer van het slachtoffer, maar haar ook angst aangejaagd en haar vertrouwen beschaamd. De verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en zich niet bekommerd om het slachtoffer en de angst die zijn gedrag bij haar veroorzaakte. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Zo heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij door de bedreigingen die van de zijde van de familie van aangeefster zijn geuit – hetgeen bevestiging vindt in informatie van de advocaat-generaal dat een familielid van aangeefster daarvoor onherroepelijk is veroordeeld – gestopt is met zijn rijschool en zijn huis heeft moeten verkopen. Voorts heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij parttime als rijinstructeur en als buschauffeur werkt en dat hij en zijn vrouw net kunnen rondkomen. Uit hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht heeft het hof begrepen dat het incident de verdachte en zijn vrouw op persoonlijk vlak hard heeft geraakt.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, zoals door de rechtbank is opgelegd, passend. Het hof ziet echter in de door de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden en de omstandigheid dat de verdachte inmiddels weer rijlessen aan het geven is reden om enigszins af te wijken van de straf die door de rechtbank is opgelegd en een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Alles overziend, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.703,08, bestaande uit € 203,08 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.703,08, bestaande uit € 203,08 aan materiële schade en
€ 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman heeft primair, in verband met de bepleite vrijspraak, het hof verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 203,08 aan materiële schade, bestaande uit vooruitbetaalde rijlessen en reiskosten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderding tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voorts is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, die niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2018 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.703,08. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.703,08 (duizend zevenhonderddrie euro en acht cent) bestaande uit € 203,08 (tweehonderddrie euro en acht cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.703,08 (duizend zevenhonderddrie euro en acht cent) bestaande uit € 203,08 (tweehonderddrie euro en acht cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 mei 2018.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 9 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F.P.E. Wiemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.proces-verbaal van bevindingen, pagina 87 van het procesdossier
2.proces-verbaal van getuigenverhoor A.M.L. van den Hurk, pagina 33 van het procedossier