ECLI:NL:GHSHE:2021:3626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
200.294.878_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en hoofdverblijf van minderjarige in familiezaken

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om het eenhoofdig gezag over haar dochter, geboren in 2004, terwijl de vader verzoekt om het gezag alleen aan hem toe te kennen. De moeder is van mening dat het gezag van de vader onterecht is toegekend en dat dit niet in het belang van de minderjarige is. De vader heeft de zorg voor de minderjarige op zich genomen en heeft verzocht om het gezag, omdat de moeder niet meewerkte aan gezamenlijk gezag. Het hof heeft de minderjarige gehoord en vastgesteld dat zij gelukkig is met de huidige situatie bij de vader. Het hof oordeelt dat het belang van de minderjarige vereist dat de vader met het gezag wordt belast, omdat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk het gezag uit te oefenen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 december 2021
Zaaknummer: 200.294.878/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/356900 / FA RK 20-1283
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.P.A. van Tuijn,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. S.A.J.C. Koopman-van Lieshout.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te
[geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 mei 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - verzocht het verzoek van de vader tot verkrijging van het gezag af te wijzen en de moeder te bekleden met het eenhoofdig gezag.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 19 juli 2021, heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek te verwerpen en/of af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Tuijn;
-de vader, bijgestaan door mr. Koopman-Van Lieshout;
-[vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is op 28 oktober 2021 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord.
Partijen en overige belanghebbenden hebben een korte en zakelijke weergave van dit gesprek ontvangen en zij zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 januari 2021 (bij V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 22 oktober 2021);
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 3 juni 2021;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 25 oktober 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Tot aan de bestreden beschikking oefende de moeder van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit en had [minderjarige] op grond hiervan het hoofdverblijf bij de moeder. [minderjarige] staat sinds 4 november 2019 bij de vader ingeschreven, bij wie zij op dat moment al sinds de zomer verbleef.
3.2.
Bij beschikking van 23 september 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant [minderjarige] met ingang van 23 september 2021 tot 23 juni 2022 onder toezicht van de GI gesteld.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de vader toekomt. Aangezien de vader hierdoor geen belang meer had bij het verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen is dit verzoek afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het gezag van de moeder over [minderjarige] is ten onrechte beëindigd en de redenatie van de rechtbank is onbegrijpelijk, tegenstrijdig en niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] is in de periode voor de zomervakantie 2019 bij de vader gaan wonen, hetgeen een tijdelijke situatie zou zijn. De moeder is ervan overtuigd dat [minderjarige] sindsdien onder druk staat van de vader en geen emotionele toestemming krijgt om de moeder te bezoeken. Het risico dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder verloren gaat is groter als de vader alleen met gezag wordt belast.
De rechtbank heeft wel erkend dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] en dat het inzetten van hulpverlening noodzakelijk is. Verder heeft de rechtbank erkend dat er zorgen zijn over de wijze waarop de vader invulling geeft aan het ouderschap in het kader van het (niet) inzetten van noodzakelijke hulpverlening.
Op verzoek van de moeder is er, gelet op de zorgen, een ondertoezichtstelling uitgesproken. De moeder heeft [minderjarige] hiervan op de hoogte gebracht. Sinds kort heeft de moeder weer dagelijks contact met [minderjarige] en dit contact verloopt heel goed. De vader is daar niet van op de hoogte, aldus de moeder.
De moeder verwacht dat, zolang er een ondertoezichtstelling loopt, gezamenlijk gezag wel mogelijk is, maar dit zal anders worden als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd. Om die reden stelt de moeder primair dat zij het eenhoofdig gezag over [minderjarige] dient te hebben, zodat er voldoende hulpverlening voor [minderjarige] kan worden ingezet, ook al woont zij bij de vader. In het verleden heeft de vader adviezen en aangeboden hulp niet opgepakt. Hij heeft nu ook aangegeven niet voor hulpverlening open te staan.
3.6.
De vader heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[minderjarige] staat sinds 4 november 2019 bij de vader ingeschreven. De vader heeft de afgelopen jaren de moeder steeds verzocht om (mede) het ouderlijk gezag te kunnen uitoefenen, maar ondanks toezeggingen heeft de moeder daaraan niet meegewerkt. Aanvankelijk heeft de vader verzocht om het gezamenlijk gezag, maar aangezien uit de rapportage van de raad blijkt dat [minderjarige] klem zit tussen haar ouders, heeft hij zijn verzoek gewijzigd in een verzoek om het toekennen van eenhoofdig gezag.
De vader heeft vanaf de geboorte van [minderjarige] voor haar gezorgd. Hij was degene die meeging naar afspraken en naar school en was in dat kader het aanspreekpunt. [minderjarige] heeft vertrouwen in de vader en voelt zich veilig bij hem. De vader respecteert de positie van de moeder, maar andersom is dit niet het geval. Het staat [minderjarige] vrij om contact met de moeder te onderhouden.
[minderjarige] voelt zich door de moeder niet gehoord en niet begrepen. Zij wil rust en stabiliteit en het is voor haar niet helpend als de ouders gaan strijden om gezagskwesties.
De beslissing van de rechtbank heeft bij [minderjarige] tot rust geleid. Het is in haar belang dat zij aan haar toekomst kan werken. Gerechtelijke procedures en strijd tussen de ouders zijn hierin niet helpend.
Uit recent onderzoek door de arts van [minderjarige] is gebleken dat het goed met haar en met haar nier gaat. De vader is uiterst alert op de gezondheid van [minderjarige] . Zo heeft hij er ook voor gezorgd dat [minderjarige] is gaan sporten. De zorgen die door de moeder worden geschetst zijn niet aan de orde.
3.7.
De raad heeft - zakelijk weergegeven - het volgende geadviseerd.
[minderjarige] zit al heel lang klem tussen haar ouders, hetgeen de raad betreurt. De ouders kunnen en willen niet veranderen.
Het verzoek om een ondertoezichtstelling is door de moeder gedaan. De raad heeft bewust afgezien van een verzoek om ondertoezichtstelling, omdat hij niet verwacht dat de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] helpend zal zijn, maar eerder contra-productief zal werken.
De situatie rondom het gezag dient aan te sluiten bij de woonsituatie. De raad heeft nog aanvullend onderzoek gedaan en blijft bij het advies om de vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Het verzoek om de ouder alleen met het gezag te belasten wordt ingevolge artikel 1:253c lid 3 BW slechts ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
3.8.2.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard
is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] met zich mee brengt dat de vader alleen met het gezag over [minderjarige] dient te worden belast.
Het hof is tot deze beslissing gekomen op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
3.8.3.
Het hof heeft in het gesprek met [minderjarige] kunnen constateren dat het, gelet op alle omstandigheden, goed met haar gaat en dat zij goed weet wat zij wil. Ze heeft daarbij duidelijk uitgesproken dat ze gelukkig is met de huidige situatie, waarbij ze haar hoofdverblijf bij de vader heeft.
Gebleken is verder dat [minderjarige] een netwerk om zich heen heeft met meerdere vertrouwenspersonen, bij wie zij zich goed voelt en met wie zij zaken die in haar leven spelen kan bespreken. Ondanks de problemen die er op ouderniveau spelen - en waarmee [minderjarige] wordt belast - is het haar gelukt om haar diploma te behalen. Ze is gemotiveerd om een vervolgopleiding te volgen en af te ronden.
Het hof acht het voorts positief en in het belang van [minderjarige] dat er weer een goed contact is tussen [minderjarige] en de moeder. Weliswaar is de vader er niet altijd van op de hoogte wanneer [minderjarige] de moeder ziet, maar uit hetgeen zowel de vader als [minderjarige] heeft verklaard is gebleken dat [minderjarige] bij de vader voldoende ruimte ervaart om het contact met de moeder aan te gaan.
3.8.4.
Het voorgaande doet er niet aan af dat er ook zorgen over [minderjarige] zijn.
[minderjarige] groeit al heel haar leven op met twee ouders die niet in staat zijn om met elkaar te communiceren. Zij heeft voor zichzelf klaarblijkelijk een manier gevonden om hiermee om te gaan.
Vanwege de complexe problematiek die er op ouderniveau speelt acht het hof de ouders niet in staat om het gezag over [minderjarige] gezamenlijk uit te oefenen, zelfs niet in het geval van een ondertoezichtstelling. De moeder heeft immers tijdens de mondelinge behandeling expliciet verklaard dat zij geen contact met de vader wil. Dit heeft tot gevolg dat de noodzakelijke minimale communicatie die nodig is voor gezamenlijke gezagsuitoefening niet mogelijk is.
Aangezien de vader de verzorgende ouder van [minderjarige] is en hij in zoverre het meest bij haar betrokken is, ligt het voor de hand om de vader met het gezag over [minderjarige] te belasten, zodat de gezagssituatie aansluit bij de feitelijke situatie. Wanneer de vader met het gezag wordt belast is het risico dat [minderjarige] verder tussen haar ouders klem raakt naar het oordeel van het hof het kleinst. Het eenhoofdig gezag brengt voorts met zich mee dat de verzorgende ouder de niet-verzorgende ouder dient te informeren over belangrijke zaken die het kind aangaan. Het hof acht de vader hiertoe beter in staat dan de moeder.
Voor zover de moeder haar zorgen heeft geuit of [minderjarige] bij de vader voldoende hulpverlening zal ontvangen, is gebleken dat [minderjarige] voor haar gezondheidsproblemen onder behandeling staat. Ze is vrij recent op controle geweest bij de kinderarts en ze heeft een afspraak bij de huisarts vanwege de pijnklachten aan haar been als gevolg van een scooterongeval. Ook overigens heeft [minderjarige] , zoals hiervoor al is overwogen, een netwerk om zich heen van vertrouwenspersonen waar zij terecht kan met hulpvragen of problemen. Voor wat betreft de inzet van eventuele hulpverlening tijdens de ondertoezichtstelling is de GI, gelet op de leeftijd van [minderjarige] , ook afhankelijk van de bereidheid van [minderjarige] om open te staan voor hulpverlening of om een hulpverleningstraject te volgen. Dat is niet anders wanneer de moeder met het gezag over [minderjarige] wordt belast.
3.9.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het beroep van de moeder niet kan slagen. Het hof zal het hof de beschikking waarvan beroep derhalve bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
5 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn en
A.J.F. Manders en is op 2 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.