ECLI:NL:GHSHE:2021:3649

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
20-000181-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake uitkeringsfraude en witwassen met betrekking tot XTC-pillen en hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 6 november 2013 werd vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar wel werd veroordeeld voor andere feiten, waaronder uitkeringsfraude en witwassen. De verdachte is geboren in 1980 en woont in [woonplaats]. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de feiten onder parketnummer 03-700107-11, maar veroordeeld voor de feiten onder parketnummer 03-703047-09, met een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De officier van justitie en de verdachte hebben beiden hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof vernietigde het vonnis van de rechtbank op 14 december 2017 en verklaarde de feiten onder parketnummer 03-703047-09 bewezen, met een gevangenisstraf van 30 maanden. De Hoge Raad vernietigde dit arrest op 1 oktober 2019, maar alleen wat betreft de beslissingen over het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het hof.

Na terugwijzing heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het zich beperkte tot de beoordeling van het onder 4 tenlastegelegde feit. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk aanwezig had van XTC-pillen, omdat niet vastgesteld kon worden dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen. De verdachte werd vrijgesproken van dit feit. Het hof legde een gevangenisstraf op van 22 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en beval de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen XTC-pillen en apparatuur voor een hennepkwekerij. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een strafvermindering.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000181-20
Uitspraak : 25 juni 2021
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep – ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 6 november 2013, parketnummer 03-703047-09 en 03-70017-11 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980 ,
wonende te [woonplaats] .
Procesverloop en omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 november 2013 de verdachte vrijgesproken van de onder parketnummer 03-700107-11 tenlastegelegde feiten.
Ter zake van de onder parketnummer 03-703047-09 tenlastegelegde feiten ‘medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking, meermalen gepleegd (feit 1), ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ (feit 2), ‘witwassen, meermalen gepleegd’ (feit 3), ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 4), ‘opzetheling, meermalen gepleegd’ (feit 5) en ‘diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd’ (feit 6) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde] – zich als benadeelde partij gevoegd ten aanzien van de feiten 1 en 2 – niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank bepaald dat de XTC-pillen en de ‘apparatuur hennepkwekerij’ onttrokken dienen te worden aan het verkeer.
De officier van justitie heeft op 19 november 2013 beperkt hoger beroep ingesteld, namelijk alleen ten aanzien van de onder parketnummer 03-703047-09 tenlastegelegde feiten.
Op 20 november 2013 is van de zijde van de verdachte hoger beroep ingesteld. Het van de zijde van de verdachte ingestelde hoger beroep heeft betrekking op hetgeen onder parketnummer 03-703047-09 aan hem ten laste is gelegd.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 14 december 2017 (parketnummer 20-003797-13) het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft de onder parketnummer 03-703047-09 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en gekwalificeerd als: ‘in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming danwel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd’ (feit 1 en feit 2), ‘witwassen, meermalen gepleegd’ (feit 3), ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 4), ‘opzetheling’ (feit 5), ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (feit 6). De verdachte is door het hof ter zake van voornoemde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft – evenals de rechtbank – de onttrekking aan het verkeer bevolen van de XTC-pillen en de ‘apparatuur hennepkwekerij’.
Tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is van de zijde van de verdachte op 27 december 2017 cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad heeft op 1 oktober 2019 (nr. 18/01145) voornoemd arrest van het gerechtshof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is door de Hoge Raad voor overige verworpen.
Het na de terugwijzing door het hof te verrichten onderzoek beperkt zich – gelet op het vorenstaande – tot de beoordeling van hetgeen onder 4 aan de verdachte ten laste is gelegd, de strafoplegging, in die zin dat die mede omvat de strafoplegging ter zake de bij arrest van het hof van 14 december 2017 reeds uitgesproken bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3, 5 en 6, alsmede het beslag.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het beroepen vonnis dat na terugwijzing door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank – voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen – zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de overige tenlastegelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat hof zal bevelen dat de XTC-pillen en de ‘apparatuur hennepkwekerij’ worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde. Tevens heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Voor wat betreft het beslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
4.
hij op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak onder 4 tenlastegelegde
Het hof stelt voorop dat voor het bewijs van het onder 4 tenlastegelegde vereist is dat de tabletten zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, waaronder tevens is te begrijpen de situatie waarin de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Nu de vier tabletten zijn aangetroffen in een keukenkastje in de woning van de verdachte, bevonden deze middelen zich in de machtssfeer van de verdachte. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof evenwel niet worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de voornoemde middelen, althans dat hij de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Aan dit oordeel ligt in het bijzonder ten grondslag dat de verdachte niet de enige bewoner van de woning was. Niet valt uit te sluiten dat een ander dan de verdachte de tabletten in het keukenkastje heeft neergelegd. Voorts is het hof niet gebleken van nadere feiten en omstandigheden omtrent (de inhoud van) het keukenkastje, op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 26 januari 2010 – de dag waarop de middelen zijn aangetroffen – daarvan gebruik heeft gemaakt, zodat op grond daarvan zou kunnen worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Gelet hierop – en bij het ontbreken van andere aanknopingspunten – kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Evenmin kan worden vastgesteld dat hij de aanmerkelijke daarop bewust heeft aanvaard.
Op basis van het voorgaande is het hof – met de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich – samen met ander(en) – op of omstreeks 26 januari 2010 in de gemeente Sittard-Geleen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van vier XTC-tabletten. De verdachte zal mitsdien van het onder 4 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 19 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren.
Nu het geding na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad uitsluitend betrekking heeft op het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging – en de verdachte van hetgeen onder 4 aan hem ten laste is gelegd zal worden vrijgesproken – zal het hof aan de verdachte een straf opleggen voor het bij arrest van dit hof d.d. 14 december 2017 (parketnummer 20-003797-13) onder 1, 2, 3, 5 en 6 bewezenverklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude en witwassen. Daarmee heeft hij enerzijds ernstig misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat bedoeld is voor diegenen die daadwerkelijk niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Dit stelsel gaat uit van solidariteit en de verdachte heeft dat stelsel simpelweg misbruikt voor zijn eigen gewin. Voorts heeft hij met het witwassen van criminele gelden het economisch verkeer schade toegebracht door inbreuk te maken op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het hof rekent de verdachte dit zwaar aan. Voorts heeft de verdachte een gestolen invalidenparkeerkaart in bezit gehad en heeft hij elektriciteit weggenomen. Het handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Bovendien heeft hij onterecht de voordelen genoten van het bezit van de invalidenparkeerkaart. Ook daaruit blijkt dat de verdachte ten koste van anderen in zijn levensonderhoud en dagelijkse gemak voorziet.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van de feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet daarop kan evenmin worden volstaan met een straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Met betrekking tot de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 26 januari 2010, de dag waarop de huiszoeking heeft plaatsgevonden en op welke dag de verdachte door de politie is gehoord. Hieraan kon de verdachte immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft op 6 november 2013 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is dan ook niet met een eindvonnis afgerond binnen twee jaren na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. De redelijke termijn is in eerste aanleg met een periode van ruim 21 maanden overschreden.
Van de zijde van de verdachte is op 20 november 2013 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft vervolgens op 14 december 2017 arrest gewezen, zodat niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld arrest is gewezen. De redelijke termijn is met een periode van ruim 2 jaren overschreden.
Bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof is van oordeel dat deze schending van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering.
Voor wat betreft het verdere verloop van de zaak is het hof niet gebleken dat de redelijke termijn nogmaals is geschonden. In dit verband blijkt uit de stukken dat de verdachte op 27 december 2017 cassatieberoep heeft ingesteld tegen het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch. De Hoge Raad heeft het procesdossier op 2 maart 2018 ontvangen. Het procesdossier is aldus binnen de redelijk geachte inzendingstermijn van acht maanden nadat beroep in cassatie is ingesteld naar de Hoge Raad verzonden. De Hoge Raad heeft vervolgens op 1 oktober 2019 – binnen twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld – arrest gewezen en het hof doet heden – binnen twee jaren na de terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – uitspraak. Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen sanctie zal het hof wel rekening houden met het tijdsverloop.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest naar het oordeel van het hof passend en geboden zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden – en gelet op het tijdsverloop – zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
De inbeslaggenomen XTC-tabletten zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerd bezit ervan in strijd is met de wet. Zulks geldt eveneens – ofschoon niet aan de verdachte tenlastegelegd – ten aanzien van een in beslag genomen hennepkwekerij. Het hof zal derhalve bevelen dat de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 4 XTC pillen en ‘apparatuur hennepkwekerij’ zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 225, 227b, 311, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het bij arrest van dit hof van 14 december 2017 (parketnummer 20-003797-13) onder 1, 2, 3, 5 en 6 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 64: 4 XTC pillen;
- nr. 65: apparatuur hennepkwekerij.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 25 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van Es is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.