ECLI:NL:GHSHE:2021:3785

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.297.873_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake zorgregeling na echtscheiding met verzoek om raadsonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de zorgregeling voor de kinderen van partijen, die in het verleden gehuwd zijn geweest. De vader, appellant, heeft in hoger beroep verzocht om het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter te vernietigen en zijn vorderingen toe te wijzen. De moeder, geïntimeerde, heeft de grief van de vader bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vader in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van deze vorderingen.

De feiten zijn als volgt: partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en zijn op 16 november 2018 gescheiden. Uit hun huwelijk zijn twee minderjarige kinderen geboren, die bij de moeder wonen. De vader heeft gevorderd dat de moeder hem informeert over het welzijn van de kinderen en heeft een dwangsombepaling gevraagd voor het geval de moeder deze verplichting niet nakomt. De moeder heeft in reconventie gevorderd om de zorgregeling op te schorten in afwachting van een raadsonderzoek naar de veiligheid van de kinderen.

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 30 juni 2021 bepaald dat de moeder de vader één keer per twee maanden moet informeren over het welzijn van de kinderen en heeft een raadsonderzoek verzocht. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof overweegt dat de zorgregeling nooit is uitgevoerd en dat het in het belang van de kinderen is dat er eerst een raadsonderzoek plaatsvindt voordat er een beslissing over de zorgregeling kan worden genomen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, omdat een kort geding procedure zich niet leent voor het afwachten van de uitkomsten van het raadsonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.297.873/01
arrest van 21 december 2021
in de zaak van
[appellant ],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden de vader,
advocaat: mr. A.G. Ouwejan te Breukelen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 juli 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 juni 2021, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de vader als eiser in conventie, verweerder in reconventie en de moeder als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/386470 / KG ZA 21-255)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in kort geding.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij de dagvaarding in hoger beroep heeft de vader verzocht het bestreden vonnis te vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, zijn inleidende vorderingen toe te wijzen.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft de moeder de grief van de vader bestreden en geconcludeerd tot een niet-ontvankelijkheidverklaring van de vader in zijn vorderingen in hoger beroep, althans tot afwijzing van deze vorderingen, met bekrachtiging van het gewezen vonnis en compensatie van de kosten van het geding in beide instanties, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
2.3.
Het hof heeft vervolgens een datum voor arrest bepaald.
2.4.
Het hof zal recht doen op bovenvermelde stukken en de stukken van eerste aanleg.

3.De feiten

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 16 november 2018 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 1 maart 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2];
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder. De ouders hebben gezamenlijk gezag.
3.4.
Bij beschikking van 16 november 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht - voor zover thans van belang - bepaald, dat de regelingen (waaronder de zorg- en contactregeling) zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 16 augustus 2018, met de aanvullende afspraken zoals genoemd in rov. 3.4 van die beschikking, deel uitmaken van die beschikking.

4.De beoordeling

4.1.
De vader heeft als eiser in conventie nakoming gevorderd van de zorgregeling zoals partijen deze bij voornoemd ouderschapsplan hebben vastgesteld, alsmede de vaststelling van een informatieregeling, waarbij de moeder de vader eenmaal per maand dient te informeren over het welzijn van de kinderen. Daarbij heeft de vader gevorderd om aan zowel de zorgregeling als de informatieregeling een dwangsombepaling te koppelen, waarbij de moeder voor iedere overtreding een dwangsom van € 500,- verbeurt. Subsidiair heeft de vader verzocht een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter juist acht.
4.2.
De moeder heeft als eiseres in reconventie gevorderd om de zorgregeling zoals partijen deze bij voornoemd ouderschapsplan hebben vastgesteld, op te schorten in afwachting van de uitkomsten in een bodemprocedure, althans in afwachting van een door de raad te verrichten onderzoek, althans de zorgregeling voor (on)bepaalde tijd op te schorten, althans de vader het recht op contact met de kinderen te ontzeggen, althans te bepalen dat het contact tussen de vader en de kinderen onder begeleiding plaatsvindt, althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter juist acht en te gelasten dat de raad onderzoek zal doen naar de veiligheid van de kinderen en de opvoedcapaciteiten van de vader, kosten rechtens.
4.3.
Bij vonnis in kort geding waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter
bepaald dat de moeder gehouden is om de vader één keer per twee maanden schriftelijk te informeren over het welzijn van de hierna genoemde kinderen. Verder is aan de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de verdeling van de zorg- en opvoedtaken en naar een passende informatieregeling en te rapporteren en adviseren in een door de moeder aanhangig te maken bodemprocedure. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
de standpunten in hoger beroep
4.4.
De vader kan zich met het bestreden vonnis in kort geding niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.5.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
De regeling die de ouders met elkaar zijn overeengekomen is nooit nagekomen. De kinderen zijn door de moeder ziekgemeld en vervolgens is de moeder met de kinderen naar een onbekend adres vertrokken. De vader heeft anderhalf jaar in het buitenland gewoond en de situatie voor dat moment gelaten.
De vader betreurt het dat hij de kinderen niet ziet en hij wenst het contact met hen te herstellen. Hij is bereid om een hulpverleningstraject te starten, maar de moeder staat nergens voor open. Een raadsonderzoek kost te veel tijd, terwijl de moeder de situatie zal laten zoals deze nu is. De moeder heeft tot op heden geen bodemprocedure geëntameerd.
De kinderen zijn in de veronderstelling dat de huidige partner van de moeder hun vader is. De contacten kunnen desnoods worden hersteld door een begeleide omgangsregeling vast te stellen.
4.6.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Er is tijdens het huwelijk sprake geweest van huiselijk geweld, waarbij de moeder regelmatig door de vader is mishandeld. [minderjarige 1] is hier getuige van geweest. Het geweld deed zich voor als de vader geen cocaïne tot zijn beschikking had. Desondanks heeft de moeder het ouderschapsplan ondertekend en aanvullende afspraken gemaakt.
De vader heeft jarenlang niet naar de kinderen omgekeken en de zorgregeling is nooit uitgevoerd. De vader was wel degelijk bekend met het adres van de moeder.
Er moet eerst zicht komen op de situatie van de vader voordat het contact tussen hem en de kinderen kan worden hersteld. De moeder maakt zich serieuze zorgen over de veiligheid van de kinderen. In een traject via het Uniform Hulp Aanbod heeft de moeder geen vertrouwen.
De moeder heeft al jarenlang een nieuwe partner met wie zij ook een kind heeft gekregen. De kinderen beschouwen deze partner als hun vader. De moeder is nu actief bezig met statusvoorlichting aan de kinderen.
Vanwege de financiën is de moeder nog geen bodemprocedure begonnen.
de motivering van de beslissing
4.7.
Het hof overweegt als volgt.
4.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de uitoefening van het gezamenlijk gezag aan de rechtbank worden voorgelegd.
Ingevolge het vierde lid juncto artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zin ouders en kan de rechter, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast stellen dan wel ontzeggen.
De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden.
4.7.2.
Ingevolge artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan in spoedeisende zaken een onmiddellijke voorziening bij voorraad worden gevorderd.
4.7.3.
Het hof begrijpt uit hetgeen beide partijen naar voren hebben gebracht dat de door hen in 2018 vastgestelde zorgregeling nooit is uitgevoerd.
Aangezien de kinderen ten tijde van het uit elkaar gaan van partijen drie respectievelijk twee jaar oud waren en zij de afgelopen jaren in de veronderstelling zijn geweest dat de partner van de moeder hun vader is, is het niet in het belang van de kinderen om het verzoek van de vader tot nakoming van de zorgregeling zonder meer toe te wijzen. De kinderen kennen de vader immers niet of nauwelijks meer en een eventueel contactherstel dient op zorgvuldige wijze plaats te vinden.
Alhoewel het hof in beginsel van oordeel is dat het contact tussen de vader en de kinderen zo snel mogelijk dient te worden hersteld, zal er eerst statusvoorlichting bij de kinderen moeten plaatsvinden. In hoeverre dat al is gebeurd kan het hof niet beoordelen. Verder dient ook eerst te worden onderzocht onder welke voorwaarden contactherstel kan plaatsvinden.
Het hof acht het dan ook noodzakelijk dat het raadsonderzoek dat door de voorzieningenrechter reeds in gang is gezet dient te worden afgewacht alvorens een (voorlopige) zorgregeling vast te stellen.
De voorzieningenrechter vertrouwde er bij haar beslissing op dat de moeder, gelet op haar toezeggingen hiertoe, een bodemprocedure zou starten, teneinde het raadsrapport in die procedure in te brengen. Een kort geding-procedure is immers naar zijn aard bedoeld voor een voorlopige voorziening, in het geval partijen of één van de partijen belang heeft bij een spoedige uitspraak. De procedure leent zich er niet voor om de uitkomsten van het raadsonderzoek af te wachten.
Het hof is evenwel niet gebleken dat er inmiddels een bodemprocedure is gestart, zodat het aan de meest gerede partij is om een dergelijke procedure alsnog te starten.
4.7.4.
Aangezien de vader geen concrete, kenbare grieven heeft gericht tegen de door de voorzieningenrechter voorlopig vastgestelde informatievoorziening zal het hof deze regeling in stand laten.
Ook heeft de vader geen concrete, kenbare grieven gericht tegen de afwijzing van het inleidend verzoek tot vaststelling van een dwangsomregeling. Daargelaten dat niet is gebleken dat de moeder de huidige informatieregeling niet nakomt, zal een dwangsomregeling niet bijdragen aan het herstel van de onderlinge verhoudingen.
4.8.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de vorderingen van de man in hoger beroep niet kunnen slagen. Het hof zal derhalve het bestreden vonnis bekrachtigen.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 juni 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, A.M. Bossink en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 december 2021.
griffier rolraadsheer