ECLI:NL:GHSHE:2021:3796

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
20-000679-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en wederrechtelijk binnendringen met TBS

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1983 en thans verblijvende in PI Overijssel, is veroordeeld voor de voortgezette handeling van wederrechtelijk binnendringen in de woning van de aangever en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 21 juni 2020 te Wolphaartsdijk, waar de verdachte met een mes een bovenhandse steekbeweging maakte in de richting van het gezicht van de aangever, die hierdoor een snijwond in zijn oor opliep. De verdachte heeft tijdens het proces geweigerd mee te werken aan een onderzoek door gedragsdeskundigen, maar het hof heeft desondanks een psychische stoornis vastgesteld. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 12 maanden en TBS met verpleging geëist, maar het hof heeft de verdachte veroordeeld tot 8 maanden gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. Het hof oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand, een gevaar voor de samenleving vormt en dat behandeling noodzakelijk is. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000679-21
Uitspraak : 22 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer
02-161878-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1983,
thans verblijvende in PI Overijssel, locatie Zwolle ISD, te Zwolle.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 primair (poging tot doodslag door het maken van een bovenhandse steekbeweging met een mes) en onder 2 is tenlastegelegd en:
‐ de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest;
‐ de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege zal gelasten;
‐ aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van 5 jaren zal opleggen, inhoudende een contactverbod met de heer [aangever] en een locatieverbod voor de plaats Wolphaartsdijk (gemeente Goes), met vervangende hechtenis voor de duur van 1 week per overtreding, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden.
In het geval het hof niet komt tot oplegging van een gevangenisstraf in combinatie met de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van de verdachte, heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek gedaan.
De verdediging heeft:
‐ vrijspraak van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bepleit;
‐ ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde, omdat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt;
‐ aangevoerd dat niet is voldaan aan de in artikel 37a, lid 1, Sr gestelde vereisten, zodat de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege niet kan worden gelast.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Wolphaartsdijk, gemeente Goes, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven,
‐ met een mes (een) (bovenhands) stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het gezicht van die [aangever] (waarbij [aangever] werd gesneden in diens oor), en/of
‐ die [aangever] bij diens nek/keel/hals heeft gepakt en/of (met kracht) heeft geknepen in diens nek/keel/hals/luchtpijp, en/of
‐ die [aangever] , die inmiddels op de grond lag met hem, verdachte, vast heeft gepakt en/of vast heeft gehouden – in een houdgreep – bij diens nek/keel/hals,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Wolphaartsdijk, gemeente Goes, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
‐ met een mes (een) (bovenhands) stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het gezicht van die [aangever] (waarbij [aangever] werd gesneden in diens oor), en/of
‐ die [aangever] bij diens nek/keel/hals heeft gepakt en/of (met kracht) heeft geknepen in diens nek/keel/hals/luchtpijp, en/of
‐ die [aangever] , die inmiddels op de grond lag met hem, verdachte, vast heeft gepakt en/of vast heeft gehouden – in een houdgreep – bij diens nek/keel/hals,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 primair en 1 subsidiair niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Wolphaartsdijk, gemeente Goes, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft mishandeld door die [aangever]
‐ te steken met een mes en/of
‐ te pakken bij diens nek/keel/hals en/of door (met kracht) te knijpen in diens nek/keel/hals/luchtpijp en/of
‐ die inmiddels op de grond lag met hem, verdachte, vast te pakken en/of vast te houden – in een houdgreep – bij diens nek/keel/hals;
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Wolphaartsdijk, gemeente Goes, in elk geval in Nederland, in de woning, gelegen aan de [adres] , in gebruik bij [aangever] wederrechtelijk is binnengedrongen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 primair
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep veroordeling van de verdachte gevorderd ter zake van poging tot doodslag door opzettelijk met een mes een bovenhandse steekbeweging te maken in de richting van het gezicht van aangever [aangever] , zoals tenlastegelegd onder het eerste gedachtestreepje van feit 1 primair. Anders dan de rechtbank in eerste aanleg oordeelde, heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd van de onder het tweede en derde gedachtestreepje genoemde geweldshandelingen, nu onvoldoende duidelijk is dat dit handelen van de verdachte tot de dood van de aangever had kunnen leiden.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit, kort gezegd omdat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het plegen van een poging tot doodslag op aangever [aangever] . Volgens de verdediging is geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van de aangever en voorts, mocht die aanmerkelijk kans al hebben bestaan, was de verdachte zich daarvan niet bewust, laat staan dat hij die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Voordat het hof toekomt aan de beoordeling van de vraag of bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever [aangever] , zal het hof – in het kader van het vaststellen van de feiten – eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de door de verdachte en aangever afgelegde verklaringen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Uit de tegenover de politie afgelegde verklaring van aangever [aangever] volgt dat hij in de ochtend van 21 juni 2020 iemand op de achterdeur van zijn woning aan de [adres] te Wolphaartsdijk hoorde kloppen en dat hij daar vervolgens naartoe is gelopen. Op het moment dat de aangever de achterdeur van het slot had gehaald, werd de deur van buitenaf opengetrokken door de verdachte. De verdachte had een aardappelschilmes in zijn hand vast en forceerde zich een weg naar binnen. Hierbij maakte de verdachte met het mes een bovenhandse steekbeweging in de richting van de aangever. De aangever heeft deze steekbeweging kunnen afweren, zodat het mes niet midden in zijn gezicht terecht kwam, maar hij voelde het mes wel snijden in zijn oor. Uit een reflex heeft de aangever de verdachte daarop twee vuistslagen in het gezicht gegeven. Hierna ontstond een worsteling in de bijkeuken en voelde de aangever dat de verdachte hem naar binnen probeerde te duwen. Nadat de worsteling zich vanuit de bijkeuken naar de keuken had verplaatst, voelde de aangever dat de verdachte hem bij de keel pakte en met kracht zijn luchtpijp dicht kneep. De aangever werd wat suffig, omdat hij geen lucht meer kreeg. Het lukte aangever echter om de verdachte pootje te haken en daarbij vielen zij beiden op de grond. De verdachte lag boven op de aangever en hij had nog steeds zijn arm rond de nek van de aangever. Vervolgens heeft de verdachte met de telefoon van de aangever het 112-alarmnummer gebeld. Onderwijl had de verdachte nog steeds zijn arm rond de nek van de aangever en voelde de aangever bloed uit zijn hoofd (het hof begrijpt: uit zijn oor) lopen. De aangever heeft verklaard dat hij op dat moment wel adem kon halen. De verdachte is bovenop de aangever blijven zitten totdat de politie was gearriveerd.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die dag naar de woning van aangever [aangever] is gegaan en dat hij tie-wraps en een aardappelschilmesje had meegenomen. Deze tie-wraps, die als handboeien aan elkaar waren gebonden, zijn later bij de fouillering van de verdachte (als ook in de woning waar hij verbleef) aangetroffen. Voorts heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij met de aangever heeft geknokt, dat hij er “wel een taaie” aan had, maar dat hij de aangever vervolgens in de houdgreep hield, waarna hij met de telefoon van de aangever naar het alarmnummer heeft gebeld.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte nog verklaard dat hij “heeft gedaan wat hij moest doen” en dat daarover afspraken waren gemaakt tussen zijn opa en Hare Majesteit Koningin Juliana.
Eerst bij de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat aangever [aangever] hem bij de achterdeur heeft aangevallen, dat de aangever de poort op zijn voorhoofd zou hebben stukgeslagen en dat de aangever daarna nog tien keer in de richting van de verdachte heeft geslagen, waarvan twee keer raak. De verdachte heeft bij de rechtbank voorts verklaard dat hij zichzelf toen heeft verdedigd met een mes en dat hij dit mes had meegenomen, omdat hij er rekening mee hield dat de aangever boos zou worden. De verdachte wilde namelijk met de aangever spreken over de omstandigheid dat de verdachte was veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en dat de aangever daar medeplichtig aan zou zijn geweest.
In hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij vanwege problemen met zijn WW-uitkering bij aangever [aangever] langs is gegaan. De aangever heeft de achterdeur geopend en heeft hem toen meteen op zijn hoofd geslagen met een bord, waarop de verdachte zich heeft verdedigd met een mes. Op de vraag waarom hij dat mes naar de woning had meegenomen, heeft de verdachte verklaard: “Mocht hij boos worden, dan heb ik wat in mijn zak zitten.”
Het hof stelt vast dat de verdachte sterk wisselend heeft verklaard over hetgeen op 21 juni 2020 heeft plaatsgevonden, met name over wat is voorafgegaan aan de geweldshandelingen die hij – naar eigen zeggen – uit zelfverdediging heeft gepleegd. Op die onderdelen acht het hof de verklaringen van de verdachte derhalve ongeloofwaardig en schuift het hof die terzijde. Anderzijds heeft het hof geen enkele aanleiding te twijfelen aan hetgeen aangever [aangever] heeft verklaard over de toedracht. De aangever heeft een heldere verklaring afgelegd, passend bij zowel het door de GGD-arts geconstateerde letsel als bij het plan van de verdachte om de confrontatie met hem op te zoeken. Het hof acht de verklaring van de aangever over hetgeen die ochtend heeft plaatsgevonden dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en gaat bij de beoordeling van de diverse in dit arrest te beantwoorden vragen uit van de gebeurtenissen zoals daarover door de aangever is verklaard.
Poging tot doodslag?
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt dat de verdachte willens en wetens (in de zin van bloot opzet) heeft gepoogd om aangever [aangever] van het leven te beroven.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van aangever [aangever] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende aanwijzingen bevinden dat sprake is van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van aangever [aangever] door deze [aangever] bij diens keel en/of nek te pakken en diens luchtpijp dicht te knijpen (zoals tenlastegelegd onder het tweede gedachtestreepje) en door de aangever, toen hij en de verdachte allebei op de grond lagen, in de houdgreep vast te houden (zoals tenlastegelegd onder het derde gedachtestreepje). Volgens vaste jurisprudentie is pas sprake van levensbedreigend handelen bij het langdurig en met kracht dichtknijpen van de keel. Dat hiervan in de onderhavige zaak sprake is geweest volgt naar het oordeel van het hof niet uit het dossier. Immers, uit de verklaring van de aangever volgt dat het hem, ondanks dat de verdachte hem bij de keel had vastgepakt, nog lukte om de verdachte pootje te haken en ook toen de verdachte hem in de houdgreep hield kon hij nog ademhalen. Voorts volgt uit de letselbeschrijving van de GGD-arts dat bij de aangever geen beschadigingen, kneuzingen, rode striemen of verkleuringen op de nek en keel zijn waargenomen. Uit de feiten en omstandigheden die uit het dossier voortvloeien, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat er in de onderhavige situatie een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever door het onder het tweede en derde gedachte-streepje genoemde handelen van de verdachte zou komen te overlijden. Derhalve dient naar het oordeel van het hof vrijspraak van deze twee onderdelen van de tenlastelegging te volgen.
Anders dan de advocaat-generaal (en de rechtbank), maar met de verdediging, komt het hof ook tot vrijspraak van het onder het eerste gedachtestreepje genoemde handelen van de verdachte. Het hof is van oordeel dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte met een aardappelschilmes – een mes van geringe grootte – één bovenhandse steekbeweging heeft gemaakt in de richting van het midden van het gezicht van de aangever, niet zonder meer de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van de aangever kan worden afgeleid, temeer nu onduidelijk is met hoeveel kracht de verdachte die steekbeweging heeft gemaakt. Gelet hierop, zal het hof de verdachte integraal van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag vrijspreken.
Het handelen van de verdachte levert naar het oordeel van het hof echter wel een poging tot zware mishandeling op. Door met een aardappelschilmes een bovenhandse steekbeweging te maken in de richting van het gezicht van aangever [aangever] , heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het gezicht kwetsbare delen van het lichaam, zoals de ogen, bevinden en dat een verwonding daaraan gemakkelijk kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Datzelfde geldt voor ontsierende blijvende littekens in het gezicht, die door een dergelijke steekbeweging kunnen worden veroorzaakt. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte, heeft hij deze aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van de, ook onder 1 subsidiair, tenlastegelegde handelingen “het bij diens keel en/of nek pakken van aangever, diens luchtpijp dichtknijpen en aangever, toen hij en de verdachte allebei op de grond lagen, in de houdgreep vast te houden”, is het hof van oordeel dat zij niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengen. De hiervoor genoemde verklaring van aangever en het beschreven letsel bieden daar geen steun aan, terwijl het dossier ook overigens onvoldoende aanwijzingen bevat dat door dit handelen van de verdachte er van zo’n aanmerkelijke kans sprake was. De verdachte zal van die twee onderdelen van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair.
hij op 21 juni 2020 te Wolphaartsdijk, gemeente Goes, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes een bovenhandse steekbeweging heeft gemaakt in de richting van het gezicht van die [aangever] (waarbij [aangever] werd gesneden in diens oor), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 21 juni 2020 te Wolphaartsdijk, gemeente Goes, in de woning, gelegen aan de [adres] , in gebruik bij [aangever] wederrechtelijk is binnengedrongen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde feit, omdat de verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, Sr. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte direct na het aankloppen op de deur door aangever [aangever] is aangevallen. De schermutseling waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen, leidde de woning van de aangever in. Hierdoor komt de wederrechtelijkheid van het als gevolg daarvan binnendringen van de woning van de aangever te vervallen en moet de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst sprake te zijn van een noodweersituatie, te weten een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
Zoals het hof hiervoor onder het kopje “Betrouwbaarheid van de verklaringen” reeds heeft gemotiveerd gaat het uit van de verklaring van de aangever. Uit deze verklaring volgt dat de verdachte op de achterdeur van de aangever heeft geklopt en dat de aangever het slot van de deur heeft gehaald. Op dat moment werd de deur van buitenaf opengetrokken door de verdachte. De verdachte had een aardappelschilmes in zijn hand vast en forceerde zich een weg naar binnen. Hierbij maakte de verdachte met het mes een bovenhandse steekbeweging in de richting van de aangever.
Hieruit volgt dat er bij het binnendringen door de verdachte in de woning van de aangever jegens de verdachte geen sprake was van enige noodweersituatie, integendeel, het was de aangever die zich moest (en mocht) verdedigen tegen de verdachte.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 subsidiair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte een beroep toekomt op noodweer. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte door aangever [aangever] is aangevallen, waardoor sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs mocht verdedigen. Mede gelet op het plotselinge en explosieve karakter van de aanranding en de krappe ruimte waarin deze plaatsvond, kon het onttrekken daaraan niet als een reëel alternatief worden beschouwd, zodat aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. Gezien de aard van de aanranding en het toegepaste geweld – de stekende beweging en het worstelen – concludeert de verdediging dat de wijze van verdediging door de verdachte in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding, waardoor tevens is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Ten slotte heeft de verdediging opgemerkt dat de gedragingen van de verdachte niet als aanvallend kunnen worden beschouwd. De enkele omstandigheid dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van de aangever tot de mogelijkheden behoorde is op zichzelf onvoldoende om in de weg te staan aan het slagen van een beroep op noodweer. Nu de verdachte direct werd aangevallen toen de deur werd geopend door de aangever, dus nog voordat hij zelf agressie of geweld heeft geuit/gebruikt, kan geen sprake zijn van culpa in causa.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Zoals hiervoor reeds besproken onder het kopje ‘Bewijsoverwegingen”, is naar het oordeel van het hof van enige noodweersituatie jegens de verdachte voorafgaand aan het binnendringen van de woning van de aangever – zijnde het moment waarbij de verdachte volgens de betrouwbaar geachte verklaring van de aangever met een mes een bovenhandse steekbeweging in de richting van het gezicht van de aangever heeft gemaakt – niet gebleken. Het was juist de verdachte die direct aanvallend heeft gehandeld. Eerst daarna heeft de aangever als reactie op dit handelen van de verdachte vuistslagen uitgedeeld. Het beroep op noodweer mist derhalve feitelijke grondslag en wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluiten. Hetzelfde geldt voor het onder 2 bewezenverklaarde. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert op:

de voortgezette handeling van

in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen (feit 2)

en

poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair).

Strafbaarheid van de verdachte
Psychiater R.V.F. Bronsema en GZ-psycholoog R. Haveman, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) te Almere, hebben op 9 februari 2021 een Pro Justitia rapport betreffende de verdachte uitgebracht.
Beide deskundigen stellen op grond van hun onderzoek – waaraan de verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen – dat er vanaf 2015 duidelijke aanwijzingen zijn voor een psychotische ontregeling bij de verdachte. Samengevat wordt de problematiek van de verdachte door de deskundigen als volgt beschreven:
[Bij betrokkene] is sprake van een psychische stoornis. Deze vindt al zijn oorsprong in een neurobiologische kwetsbaarheid die vanaf de geboorte bij betrokkene aanwezig is. Deze heeft zich in de eerste levensjaren als dyslexie, stotteren en problemen in het onderwijs geopenbaard. Daarnaast was er gedurende langere tijd sprake van ernstig depriverende en verwaarlozende affectieve en pedagogische omstandigheden die de ontwikkeling van betrokkene negatief hebben beïnvloed. Op latere leeftijd heeft betrokkene vanuit deze kwetsbare basis een psychotische stoornis ontwikkeld. (…) De psychotische ontregeling (…) wordt geclassificeerd in de diagnostische restcategorie ‘Ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis’. (…)
De vastgestelde psychotische stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen. (…) Naast de pathologische overtuigingen die een rol speelden bij het plegen van het tenlastegelegde was ook de uitvoering van het feit rigide, inadequaat en een herhaling van de eerdere drie ernstige geweldsdelicten. (…) [De] waanachtige overtuiging van betrokkene [dat hij toestemming had van koningin Juliana om geweld te gebruiken] speelde een belangrijke rol in het ontstaan van het tenlastegelegde (…). Het beperkt vermogen problemen op te lossen als gevolg van ernstige oordeel- en kritiekstoornissen voortkomend uit de psychotische ontregeling, speelde eveneens een rol in de uitvoering van het tenlastegelegde bij een man die sowieso basaal kwetsbaar is als gevolg van de neurobiologische ontwikkelingsstoornis (rigide denken als ook sociaal kwetsbaar en onhandig). De psychotische ontregeling en de basaal beperkte coping van betrokkene werkten zo door ten tijde van het tenlastegelegde.
Op grond hiervan adviseren de deskundigen om de verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Het hof verenigt zich met deze conclusie over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, neemt deze over en maakt deze tot de zijne.
Onder “Op te leggen sancties” zal het hof ingaan op het verweer van de verdediging dat zich richt tegen de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de aanwezigheid van een stoornis bij de verdachte.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sancties
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen sancties gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de sancties die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de op te leggen straf
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (de voortgezette handeling van) het wederrechtelijk binnendringen in de woning van aangever [aangever] en een poging tot zware mishandeling door een bovenhandse steekbeweging met een mes in de richting van het gezicht van de aangever te maken. Door in de ochtend de veilige omgeving van de woning van de aangever met een mes binnen te dringen vervolgens dat mes ook tegen de aangever te gebruiken, waarbij het daardoor veroorzaakte letsel bij de aangever gelukkig beperkt is gebleven tot een snijwond in zijn oor, heeft de verdachte zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van de aangever op ernstige wijze aangetast. Daarbij komt dat de aangever een man op leeftijd is en het een feit van algemene bekendheid is dat feiten zoals het bewezenverklaarde een grote impact hebben op slachtoffers. Die impact blijkt ook uit de slachtofferverklaring van de aangever. Hij heeft daarin aangegeven, terugdenkend aan de gebeurtenissen, vervuld te zijn met een mengeling van boosheid en spanning. Dat de aangever op zijn eigen terrein en in zijn eigen woning is aangevallen – de plek waar hij zich juist veilig hoort te voelen – had en heeft nog altijd een grote impact op hem. Het is voor de aangever een traumatische ervaring geweest en voor de verwerking daarvan heeft hij EMDR-therapie nodig gehad.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij ook gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2021, reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van strafbare feiten met een geweldscomponent. Uit dit uittreksel volgt voorts dat de verdachte bij arrest van dit hof van 11 maart 2016 ter zake van een poging tot afpersing is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en dat hij in die zaak op 7 juni 2020 in vrijheid is gesteld. Dit betekent dat de verdachte zich twee weken na het uitzitten van een langdurige gevangenisstraf opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een geweldsmisdrijf.
Voorts heeft het hof bij de straftoemeting acht geslagen op de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte rapportage door psychiater R.V.F. Bronsema en GZ-psycholoog R. Haveman, d.d. 9 februari 2021. Het hof heeft op grond van deze rapportage, zoals vermeld onder het kopje “Strafbaarheid van de verdachte” geconcludeerd dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof heeft ook deze omstandigheid meegenomen bij het bepalen van de op te leggen sanctie.
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan gevorderd door de advocaat-generaal. Gelet op het hiervoor overwogene als ook op de LOVS-oriëntatiepunten, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf van deze duur voldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de op te leggen maatregel (en de omstandigheid dat die maatregel geen opschortende werking heeft), is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat oplegging van een contactverbod met aangever [aangever] en een locatieverbod voor de woonplaats van de aangever ex artikel 38v Sr, niet opportuun is. Het hof laat de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van de verdachte derhalve in hoger beroep achterwege.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel
Het hof ziet zich voor de beantwoording van de vraag gesteld of de in eerste aanleg door de rechtbank opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging geboden is.
De verdediging heeft tegen de oplegging van deze maatregel met dwangverpleging verweer gevoerd. De verdachte stelt dat er bij hem tijdens het begaan van het bewezenverklaarde geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat hij geen behandeling behoeft van een psychiater of psycholoog. Nu de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek in het PBC, hebben de rapporteurs maar zeer beperkt informatie uit eigen gesprekken gekregen. Ten aanzien van de aanwezigheid van een eventuele stoornis wordt door de rapporteurs vooral dossierinformatie en het PBC-rapport uit 2015 aangehaald, terwijl toen geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis kon worden vastgesteld. Het enige verschil met het onderzoek uit 2015 is volgens de verdediging dat de rapporteurs nu met familieleden van de verdachte hebben gesproken. De verdachte heeft echter al geruime tijd geen contact meer met hen gehad en bovendien bestaat er geen warme band tussen hen. Resumerend heeft de verdediging gesteld dat niet is voldaan aan het vereiste gesteld in het eerste lid van artikel 37a, onder 1, Sr, zodat de TBS-maatregel niet kan worden opgelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ingevolge artikel 37a Sr kan een verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en tegen wie een misdrijf bewezen wordt verklaard waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zoals hier poging tot zware mishandeling, op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Ingevolge artikel 37b Sr kan de rechter bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a, lid 3, Sr). Indien de verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door de gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de maatregel van TBS de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk.
Het is aan het hof die vaststelling te doen. De vaststelling dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit kan worden gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen die zijn vervat in door deze deskundigen opgestelde rapporten, ook als die rapporten niet zijn opgesteld in het kader van de onderhavige strafzaak.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het in de onderhavige zaak gelaste onderzoek naar zijn persoon door psychiater R.V.F. Bronsema en GZ-psycholoog
R. Haveman. Dat heeft deze deskundigen niet gehinderd om op basis van beschikbare informatie conclusies te trekken en een advies uit te brengen. Onder die informatie is – naast een PBC-rapport dat op 20 juli 2015 omtrent de verdachte is uitgebracht in het kader van een eerdere strafzaak – onder meer begrepen:
  • een Trajectconsult van psychiater H. Kondakci d.d. 23 juni 2020;
  • processen-verbaal van bevindingen van de politie van omstreeks de datum van het tenlastegelegde en
  • de resultaten van milieuonderzoek, in welk kader onder meer is gesproken met de broer van de verdachte.
Het Trajectconsult van psychiater H. Kondakçi d.d. 23 juni 2020, opgemaakt over de verdachte in het kader van een voorgeleidingsconsult, houdt onder meer in:
Tijdens zijn verhoor op 21-06-2020 deed betrokkene meerdere onsamenhangende, overwaardige en lastig te volgen uitspraken. Hij meende 200,- gulden voor iedere dag dat hij vast zat te zullen krijgen, sprak over de watersnoodramp, zijn opa, een dossier in het archief in Den Haag, Koning Willem-Alexander en premier Rutte. Hij zou twee maal langs geweest zijn voor aangifte tegen het slachtoffer, maar zou niet geholpen zijn. Hierop werd hij erg boos en besloot hij naar het slachtoffer te gaan en die neer te steken. Hij zou een “echt gevaarlijke wijze man” zijn.
In de stukken valt verder te lezen dat betrokkene blijkbaar recent is vrijgekomen, nadat zijn VI was ingetrokken/herroepen, dat hij steeds onderzoek en hulpverlening heeft afgehouden en dat de reclassering ook geen voet aan de grond bij hem heeft kunnen krijgen. (…)
Betrokkene werd eerder door ondergetekende in het kader van een voorgeleidings-consult gezien (d.d. 12-02-2015). Hij werkte toen niet mee. Betrokkene werd toen verdacht van ernstige mishandeling/afpersing van zijn 61-jarige tante. (…) Tijdens het korte consult werden duidelijke aanwijzingen voor psychiatrische problematiek gezien (betrokkene stotterde, leek weinig notie/oog te hebben voor de gangbare omgangsnormen, maakte een verstandelijk beperkte indruk, getuigde van overwaardige en rigide opvattingen, had een sterke afkeer tegen psychiatrische/ psychologische hulpverlening en het delict betrof een vreemd en bijzonder gewelddadig feit naar een op leeftijd zijnde familielid), maar kon deze niet verder diagnostisch worden geduid vanwege het ontbreken van medewerking door betrokkene. (…)
Betrokkene werd bezocht in het arrestantencomplex Torentijd in Middelburg. (…) Hij gaf aan dat hij geen bemoeienis met psychologen en psychiaters wilde. Hij deed nog wel enkele opmerkingen in de gang voordat hij wegliep. (…) Hij refereerde onder andere naar Koningin Juliana, leden van het koningshuis en dat hij een “gevaarlijk wijze man” is. (…)
Conclusies en advies:
Betrokkene heeft zijn medewerking niet verleend aan dit consult. Niet uitgesloten kan worden dat deze weigering gerelateerd is aan de bij hem vermoedelijk aanwezige psychiatrische pathologie. Betrokkene blijkt kort nadat hij uit detentie is vrij gekomen weer te zijn gerecidiveerd in een ernstig geweldsmisdrijf. Hij heeft acht jaar vastgezeten voor gewelddadige vermogensdelicten met toch een vreemd motief. Hij blijkt steeds zorg te hebben afgehouden en werkte ook destijds niet mee aan gedragskundig onderzoek. Ook nu kan op voorhand niet worden uitgesloten dat de vermoedelijk bij hem aanwezige pathologie geen doorwerking heeft gekend in de tenlastegelegde feiten. Betrokkene kwam tijdens onderhavig onderzoek wederom onmiskenbaar over als een zorgwekkende, zorgmijdende, psychiatrisch ontregelde patiënt, bij wie gevaar op geweld, gezien zijn voorgeschiedenis en huidige toestand, niet kan worden uitgesloten.
Uit het PBC-rapport d.d. 20 juli 2015 van psychiater M. Fluit en klinisch psycholoog B.H. Boer, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, volgt:
Er zijn aanwijzingen voor een gebrekkige ontwikkeling: betrokkenes functioneren is vanaf jonge leeftijd mager en problematisch geweest. (…) Uit betrokkenes strafblad en de verklaring die hij aflegde over eerdere tenlastegelegde feiten komt naar voren dat hij agressie bewust inzet, dat gerechtvaardigd acht en er geen gewetenswroeging van heeft. Dit wijst op een antisociale attitude, met een uitermate gebrekkig geweten en gebrekkige empathische vermogens. (…) Hoewel betrokkenes levensloop doet denken aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, kunnen op grond van dit beperkte onderzoek andere factoren niet worden uitgesloten.
Uit de processen-verbaal van bevindingen van de politie volgt dat de verdachte, in de twee weken tussen zijn invrijheidstelling en het plegen van het bewezenverklaarde, uit eigen beweging meermalen contact heeft gehad met de politie en dat de politie de verdachte toen zeer verward vond overkomen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] (dossierpagina 89) volgt dat de verdachte op 14 juni 2020 aan het politiebureau verscheen, dat hij zeer verward op de verbalisant over kwam en dat hij een briefje bij zich had. De verdachte pleitte uit naam van koningin Juliana en zei dat iedereen moest oppassen. Ook vertelde hij dat hij een echt gevaarlijk maar wijze man is.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] (dossierpagina 88) volgt dat de verdachte op 17 juni 2020 met de wijkagent wilde praten over een pleit in naam van koningin Juliana, waarin onder meer staat beschreven dat de familie [aangever] moet worden aangehouden en dat hij recht heeft op veel geld. De verbalisant relateert in het proces-verbaal ook nog dat de verdachte vindt dat hij een wijs man is en dat zijn daden gerechtvaardigd zijn.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] (dossierpagina 131) volgt dat de verdachte zich op 20 juni 2020 op het politiebureau heeft gemeld. De verdachte vertelde dat hij aangifte wilde doen van diefstal, vrijheidsberoving, mishandeling en smaad. Hij wilde echter niet zeggen tegen wie hij aangifte wilde doen. Hierop is de verdachte weer vertrokken.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] (dossierpagina 132), opgemaakt d.d. 22 juni 2020, maar het hof begrijpt aangaande een contact met de verdachte op een datum vóór verdachtes aanhouding, volgt dat de verbalisant samen met een collega de verdachte heeft aangehoord in de verhoorruimte en dat de verdachte een brief bij zich had. De verdachte las onder andere uit die brief voor dat hij zeer gevaarlijk is maar wel slim en dat hij slim gevaarlijk is. Ook hoorde de verbalisant dat de verdachte allerlei verwensingen uitte in de richting van [bedrijf] , dat hij nog geld kreeg en dat hij mocht doen wat hij wilde. Dit had hij zo afgestemd met de koning of de voormalige koningin. Het verhaal van de verdachte was dusdanig verwarrend dat de verbalisanten het gesprek hebben beëindigd. De verbalisant relateert voorts dat hij en zijn collega een raar gevoel hadden gekregen van dit gesprek en dat zij de verdachte beschouwen als een tikkende tijdbom. Deze zorgen hebben zij gedeeld met de wijkagent, die de zaak verder heeft opgepakt.
In aanvulling op hetgeen reeds is aangehaald uit het PBC-rapport van de deskundigen Bronsema en Haveman d.d. 9 februari 2021 onder het kopje ‘Strafbaarheid van de verdachte’, overwegen de deskundigen onder meer als volgt:
Betrokkene heeft zijn medewerking aan het onderhavige onderzoek geweigerd. Hoewel er geen zicht is verkregen op zijn overwegingen die hieraan ten grondslag lagen is de manier van weigeren dermate opmerkelijk dat er wel van een (in ieder geval deels) pathologisch aspect aan de weigering gesproken kan worden. Betrokkene maakt geheel geen contact met onderzoekers en blijft ongewijzigd de ene zin herhalen: “Ik praat niet met psychiaters/psychologen”. Wanneer de levensloop van betrokkene op basis van collaterale gegevens wordt beschouwd, kan gesteld worden dat betrokkene een man is met een neurobiologische kwetsbaarheid. (…) Vanaf zijn 11e jaar kan er gesproken worden van pedagogisch, intellectueel en emotioneel gedepriveerde omstandigheden waarin betrokkene opgroeide. (…) Uiteindelijk culmineerde deze negatieve ontwikkeling in een geweldincident richting een leidinggevende. In de jaren hierop volgend heeft betrokkene (…) vooral tijd doorgebracht in detentie en werden – zonder succes – pogingen tot behandeling en ondersteuning ondernomen. Er zijn uiteindelijk, met het tenlastegelegde erbij (indien bewezen), vier geweldsdelicten geweest, waarbij hetzelfde thema – het rechtzetten van vermeend financieel geleden onrecht – steeds een rol speelde en de uitvoering herhaald gewelddadig en inadequaat was. Vanaf 2015 zijn er duidelijke aanwijzingen voor een psychotische ontregeling bij betrokkene.
Samengevat kan de problematiek van betrokkene als volgt uiteen worden gezet: er is sprake van een psychische stoornis. Deze vindt zijn oorsprong in een neurobiologische kwetsbaarheid die vanaf de geboorte bij betrokkene aanwezig is. (…) Daarnaast was er gedurende lange tijd sprake van ernstig depriverende en verwaarlozende affectieve en pedagogische omstandigheden die de ontwikkeling van betrokkene negatief hebben beïnvloed. Op latere leeftijd heeft betrokkene vanuit deze kwetsbare basis een psychotische stoornis ontwikkeld. (…) Deze psychotische ontregeling, waarvan de onderliggende etiologie niet kon worden onderzocht, wordt geclassificeerd in de diagnostische restcategorie ‘Ongespecificeerde schizofrenie-spectrumstoornis of andere psychotische stoornis’. (…)
De vastgestelde psychotische stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen. Hoewel onderzoekers betrokkene niet hebben kunnen spreken, blijk uit het strafdossier dat betrokkene in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde psychotisch was. Zo deed hij bij de politie herhaaldelijk verwarde en waanachtige uitspraken en ook zijn broer had in die periode de indruk dat betrokkene ‘buiten de realiteit’ stond. Uit zijn uitspraken bij de politie voorafgaand aan het tenlastegelegde, maar ook direct volgend erop, blijkt dat betrokkene de overtuiging had dat hij in zijn gelijk stond en dat hij van ‘koningin Juliana’ toestemming had om geweld in te zetten. Dit blijkt ook uit het ongebruikelijke beloop van het tenlastegelegde, waarin betrokkene zelf 112 belt en de politie alarmeert dat hij aangever vastheeft. Dat betrokkene later in detentie met antipsychotica wordt behandeld ligt dan ook in lijn met bovenstaande. Naast de pathologische overtuigingen die een rol speelden bij het plegen van het tenlastegelegde was ook de uitvoering van het feit rigide, inadequaat en een herhaling van de eerdere drie ernstige geweldsdelicten. (…)
Het beperkt vermogen problemen op te lossen als gevolg van ernstige oordeel- en kritiekstoornissen voortkomend uit de psychotische ontregeling, speelde eveneens een rol in de uitvoering van het tenlastegelegde bij een man die sowieso basaal kwetsbaar is als gevolg van de neurobiologische ontwikkelingsstoornis (…). De psychotische ontregeling en de basaal beperkte coping van betrokkene werkten zo, indien bewezen, door ten tijde van het tenlastegelegde. (…)
Indien betrokkene onbehandeld blijft, wordt het recidiverisico op de korte termijn als hoog ingeschat. (…) In de klinische factoren zijn er nog steeds aanwijzingen dat de rigide denkbeelden van betrokkene aanwezig zijn, mede getuige het briefje dat hij de dag voor de eindvergadering inlevert, waarop hij zelf stelt dat hij een gevaarlijke en wijze man is. Er is geen sprake van ziekte-inzicht of van motivatie tot behandeling. Op alle risicohanteringsgebieden worden in de toekomst problemen verwacht indien betrokkene niet in zorg komt. Qua leefomstandigheden, professionele ondersteuning, persoonlijke steun, respons op behandeling of toezicht en vermogen om stress op te vangen, ziet het er dan somber uit. Uit de Saprof, een instrument dat beschermende factoren voor een recidive inventariseert, komt geen enkele tegen geweld beschermde factor naar voren. (…)
Gelet op de ernst en het langdurige karakter van de psychopathologie is de verwachting dat een klinische opname met een hoog zorgniveau de enige interventie is die een positief effect op de psychopathologie zou kunnen sorteren. Idealiter zou een behandeltraject in eerste instantie gericht zijn op stabilisatie van de psychotische klachten middels een medicamenteuze behandeling, waarna procesdiagnostiek zou kunnen plaatsvinden naar de aard van deze psychotische klachten en de mogelijke relatie tussen de neurobiologische kwetsbaarheid en het ontstaan van deze klachten. Omdat bij betrokkene sprake is van een hoog risico op recidive met de afwezigheid van protectieve factoren, zal er voornamelijk in de eerste fase van behandeling een goed risicomanagement nodig zijn om dit recidiverisico te verminderen. Gelet op de agressieve impulsdoorbraken in de loop der jaren zal daarbij ook een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk zijn. Gelet op het feit dat betrokkene geen ziekte-inzicht heeft en niet open staat voor behandeling is een gedwongen traject de enige reële optie.
Gezien de bovenstaande overwegingen, waarbij sprake is van ernstige en basale problematiek dat een klinische behandeling noodzakelijk maakt, een hoog recidiverisico dat in eerste instantie enkel met een hoog beveiligingsniveau kan worden gekeerd en het ontbreken van ziekte-inzicht en een intrinsieke behandel-motivatie, is een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging volgens ondergetekenden het enige haalbaar geachte juridisch kader waarin de geschetste behandeling kan worden vormgegeven.
Op basis van bovengenoemde deskundigenrapporten, ondersteund door het trajectconsult van psychiater H. Kondakçi en de aanvullende informatie van de politie, stelt het hof vast dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed (en nog steeds lijdende is) aan een psychische stoornis in de zin van een ‘Ongespecificeerde schizofrenie-spectrumstoornis of andere psychotische stoornis’.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de conclusies in het PBC-rapport van 9 februari 2021 en het in dat kader gevoerde verweer van de verdediging, overweegt het hof nog het volgende. De verdachte heeft tegenover de reclassering eind 2019 verklaard dat hij een goed contact heeft met zijn broer (reclasseringsrapport d.d. 19 december 2019). Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het contact met zijn broer goed is. De stelling van de verdediging dat de verdachte geen contact meer heeft met de door de deskundigen gehoorde familieleden en dat zij niet op basis van eigen wetenschap hebben kunnen verklaren over de psychische gesteldheid van de verdachte, schuift het hof, in elk geval ten aanzien van de broer van de verdachte, terzijde. Het is juist de broer van de verdachte geweest die actuele informatie over de verdachte heeft verschaft aan de deskundigen tijdens het milieuonderzoek. Zo heeft hij onder meer verteld dat hij de verdachte het weekend voor zijn aanhouding nog heeft ontmoet en dat zij drie uur lang samen hebben opgetrokken. De verdachte was onrustig, sprak constant over zijn familie en de broer van de verdachte maakte zich daar zorgen over. Ook heeft de verdachte toen de hele tijd gezegd: “wijze mensen doen wijze dingen”. Zijn broer vond dat beangstigend. De verdachte vond dat hem onrecht was aangedaan door [aangever] en dat hij hem in de media wilde ‘exposen’. Het hof is, gelet op dit recente contact met de broer van de verdachte, anders dan de verdediging, van oordeel dat het milieuonderzoek betrouwbare informatie heeft opgeleverd en dat de deskundigen die informatie mochten gebruiken bij hun analyse. Voorts vinden de onderzoeksbevindingen van deze twee deskundigen steun in de bevindingen van een derde deskundige, namelijk die van psychiater Kondakçi tijdens het trajectconsult.
Het hof verenigt zich voorts met de bevindingen van de deskundigen Bronsema en Haveman met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak van een klinische behandeling met een hoog beveiligingsniveau en het daarop gebaseerde advies tot een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging als het enige haalbaar geachte juridische kader waarin de behandeling van de verdachte kan worden vormgegeven.
In een over de verdachte uitgebracht reclasseringsrapport d.d. 11 februari 2021 wordt hierover opgemerkt:
“Op basis van ons dossier- en referentenonderzoek en de resultaten van het Pro Justitia onderzoek, veronderstellen wij een hoog recidiverisico met een eveneens hoog risico op letselschade. Wij zijn evenals het onderzoeksteam van het Pieter Baan Centrum van mening dat er geen mogelijkheid is om met eventuele voorwaarden toe te werken aan gedragsverandering.”
Het hof is van oordeel dat de vastgestelde stoornis, mede gelet op de ernst van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde, zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Het hof zal daarom ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. Het hof constateert voorts dat het door de verdachte gepleegde feit gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, waardoor de maatregel een ongemaximeerde duur heeft.
Gelet op het hiervoor overwogene, verwerpt het hof het verweer van de verdediging dat niet is voldaan aan het vereiste gesteld in het eerste lid van artikel 37a Sr (als ook de vereisten die zijn neergelegd in artikel 37b Sr en in het derde lid van artikel 37a Sr) en is het hof van oordeel dat de TBS-maatregel aan de verdachte kan en ook dient te worden opgelegd.
Voorwaardelijk verzoek
In het geval het hof niet zou komen tot oplegging van een gevangenisstraf in combinatie met de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van de verdachte, heeft de advocaat-generaal het hof verzocht om nader onderzoek te laten verrichten door de deskundigen Bronsema en Haveman van het PBC, door hen te confronteren met de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring en hen naar aanleiding daarvan nader te bevragen over hun bevindingen omtrent de geestvermogens van de verdachte. Nu het hof gevangenisstraf en de TBS-maatregel aan de verdachte zal opleggen, behoeft het voorwaardelijke verzoek geen nadere bespreking.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 56, 138 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 22 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.