ECLI:NL:GHSHE:2021:3954

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-001504-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 1 mei 2019 was vrijgesproken van diefstal, maar wel was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling en ook tegen de vrijspraak van de diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen de vrijspraak, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte medeplichtig is aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en hennepplanten. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde is bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 153 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en heeft de straf dienovereenkomstig gematigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001504-19
Uitspraak : 1 september 2021
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 mei 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-860405-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep verdachte vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde diefstal en het onder 1 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ en de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van de onder 2 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen onder 1 primair is tenlastegelegd, voor zover dit betrekking heeft op – kort gezegd – (het medeplegen van) het telen, bereiden, bewerken en/of verwerken van de hennepplanten en veroordeeld voor het tenlastegelegde aanwezig hebben van een grote hoeveelheid van in totaal 29140 gram hennep en 1876 hennepplanten.
Anders dan de raadsman acht het hof deze deelvrijspraak geen zogenaamde beschermde vrijspraak. Het hof overweegt dat de opsteller van de tenlastelegging, door gebruik te maken van de woorden ‘en/of’, ervoor heeft gekozen eerst een aantal gedragingen cumulatief/alternatief ten laste te leggen. Hierna is – gelet op de tekst van de tenlastelegging – door het gebruik van de bewoordingen ‘in elk geval’ subsidiair tenlastegelegd dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen 29140 gram hennep en 1876 hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad. Gelet op het voorgaande wordt de tenlastelegging van het onder 1 primaire feit door het hof in zoverre opgevat als een impliciet primair/subsidiaire tenlastelegging. Van een impliciet cumulatieve tenlastelegging is aldus geen sprake. Derhalve strekt het appel zich ook uit, voor zover dit betrekking heeft op (het medeplegen van) het telen, bereiden, bewerken en/of verwerken, waarvan is vrijgesproken.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde en zal bewezen verklaren hetgeen onder 1 subsidiair aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte daarvoor – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM - zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het onder 1 (primair en subsidiair) tenlastegelegde bepleit. Subsidiair, in geval van een veroordeling, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd. Daarnaast is het beroepen vonnis niet te verenigen met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover thans nog van belang – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 september 2016 tot en met 19 december 2016 te Boxtel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van beroep en/of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan gelegen aan de [adres 2] ) een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 29140 gram hennep en/of ongeveer 1876, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een onbekend gebleven persoon, zich noemende “ [medeverdachte 3] ”, en/of een of meer andere, onbekend gebleven perso(o)n(en), met elkaar, althans één van hen, in of omstreeks de periode van 15 september 2016 tot en met 19 december 2016 te Boxtel opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een bovenwoning in een pand aan de [adres 2] een (grote) hoeveelheid van ongeveer 29140 gram hennep en/of ongeveer 1876, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 15 september 2016 tot en met 19 december 2016 te Boxtel, opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven persoon zich noemende “ [medeverdachte 3] ” en/of andere onbekend gebleven perso(o)n(en) de bovenwoning van voornoemd pand voor het telen van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Vrijspraak onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte pleger of medepleger is geweest van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken of opzettelijk aanwezig hebben van 29140 gram hennep en 1876 hennepplanten, zoals onder 1 primair (impliciet primair/subsidiair) aan hem ten laste is gelegd. Daarom zal het hof de verdachte hiervan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een onbekend gebleven persoon, zich noemende “ [medeverdachte 3] ”, in de periode van 15 september 2016 tot en met 19 december 2016 te Boxtel
opzettelijk heeft geteeld in een bovenwoning in een pand aan de [adres 2] een grote hoeveelheid van ongeveer 1876 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een bovenwoning in een pand aan de [adres 2] een grote hoeveelheid van ongeveer 29140 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 15 september 2016 tot en met 19 december 2016 te Boxtel, opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon zich noemende “ [medeverdachte 3] ” de bovenwoning van voornoemd pand ter beschikking te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Met betrekking tot 29140 gram hennep acht het hof “slechts” bewijsbaar dat de verdachte medeplichtig is bij het opzettelijk aanwezig hebben van die hoeveelheid hennep. Nu het hof op basis van het dossier niet kan vaststellen dat die hoeveelheid afkomstig is van het telen, bereiden, bewerken en/of verwerken, dient de verdachte van het onder 1 subsidiair impliciet primair tenlastegelegde in zoverre te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte overeenkomstig zijn pleitnotities betoogd – verkort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de hennep in de bovenwoning, zodat het voor een bewezenverklaring vereiste dubbele opzet niet kan worden bewezen.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van deze onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid in rechte dient komen vast te staan dat sprake is van zogenaamd dubbel opzet van de verdachte. Daarvoor is vereist dat niet alleen moet worden bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en sub 1, van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (zijnde het gronddelict). Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat op 19 december 2016 op de bovenverdieping van het door verdachte gehuurde pand
aan de [adres 2] een in werking zijnde hennepkwekerij – verdeeld over een aantal ruimtes en in verschillende stadia van groei – en een grote hoeveelheid (gedroogde) henneptoppen is aangetroffen. Daarnaast werden grote hoeveelheden attributen ten behoeve van de kweek van hennep aangetroffen, zoals jerrycans met plantenvoeding en vuilniszakken met hennepafval. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij niet geweten
heeft dat op de bovenverdieping een hennepkwekerij was ingericht dan wel hennep bevond.
De verdachte heeft op 20 en 21 december 2016 tegenover de politie verklaard dat hij in een gokhal in Rotterdam een persoon, genaamd [medeverdachte 3] uit Rotterdam, heeft ontmoet die de bovenverdieping van het door hem gehuurde pand wilde huren. Verdere persoonsgegevens over deze [medeverdachte 3] heeft hij niet. Ondanks dat de verdachte van [medeverdachte 3] niet mocht weten waarom hij de bovenverdieping wilde huren, heeft hij toch ingestemd met de verhuur van de bovenverdieping. Er is geen huurovereenkomst opgesteld. Blijkens de verklaring van de verdachte werd de toegangsdeur naar de bovenverdieping vervolgens door [medeverdachte 3] van binnen dichtgeschroefd, omdat verdachte van [medeverdachte 3] daar niet naar binnen mocht komen. De bovenverdieping was vanaf dat moment alleen nog te bereiken via de keuken van het restaurant van verdachte dat op de begane grond van het pand was gevestigd. Verdachte kwam elke dag in de meterkast vanwege de schakelaar van de neon gevelletters en zag op enig moment een dikke kabel lopen die op de elektriciteitsmeter was aangesloten. Deze was door [medeverdachte 3] gemaakt. De betaling van de huurpenningen van € 2000,-- door [medeverdachte 3] vonden maandelijks contant aan verdachte plaats, aldus verdachte.
Het hof stelt vast dat de verdachte de woning op de bovenverdieping heeft verhuurd aan een man van wie hem niet meer bekend is dan dat hij [medeverdachte 3] heet uit Rotterdam, dat deze onbekend gebleven [medeverdachte 3] niet wilde zeggen waarvoor hij het gehuurde ruimte wilde gebruiken en de huurpenningen contant heeft betaald, deze persoon aan de verdachte de toegang tot het gehuurde ruimte heeft ontzegd, alsmede een kabel heeft aangesloten op de elektriciteitsmeter in de meterkast. Op grond van deze feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, heeft de verdachte, als huurder van het pand waar hij zes dagen van de week aanwezig was in verband met zijn werkzaamheden in de keuken en waarbij de enige toegang naar de bovenverdieping via de keuken van het restaurant liep, naar ’s hof oordeel willens en weten de aanmerkelijk kans aanvaard dat op de bewuste bovenverdieping een hennepkwekerij werd opgericht en dat daar werd geteeld en hennep aanwezig was. Met de rechtbank neemt het hof in aanmerking dat het opzetten en onderhouden van een hennepkwekerij — zeker van deze omvang —verder veel voorbereiding vergt. Er werd bovendien ook hennep geknipt. Aangezien de enige toegang naar de bovenverdieping via de keuken van het restaurant liep, — waar verdachte naar eigen zeggen zes dagen van de week als kok werkzaam was, — moesten spullen ten behoeve van de kwekerij en ook de knippers door de keuken naar boven en moest eventueel afval via de keuken weer naar beneden. Daarbij was de toegang tot de eerste verdieping niet afgesloten. Zodra de politie de trap naar de eerste verdieping beklom, werden direct 111 transformatoren zichtbaar die op de eerste verdieping waren aangebracht. Het hof acht gelet op het voorgaande de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij geen wetenschap had van de hennep op de bovenverdieping niet geloofwaardig en gaat dan ook aan deze verklaring voorbij.
Gelet op deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er in de door hem verhuurde ruimte op de bovenverdieping hennep werd geteeld en dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode opzettelijk behulpzaam is geweest bij de hennepteelt en bij het aanwezig hebben van een groot hoeveelheid hennep en hennepplanten door de bedoelde ruimte op de bovenverdieping aan een onbekend gebleven persoon, zich noemende “ [medeverdachte 3] ” ter beschikking te blijven stellen met het oog op zijn hennepteelt, althans bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een onbekend gebleven persoon, zich noemende “ [medeverdachte 3] ” in de ruimte op de bovenverdieping hennep teelde en hennepplanten aanwezig
had.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid bij opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel

en

medeplichtigheid bij opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft verzocht, indien het hof zou komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, welke de duur van het reeds ondergane voorarrest overstijgt. Bepleit wordt aan de verdachte een taakstraf op te leggen al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Daartoe is aangevoerd dat verdachte voor een dergelijk delict een zogenoemde first offender is en dat het leven van de verdachte in gunstige zin is veranderd. Zo heeft de verdachte een fulltime baan en zit hij in de schuldsanering. Voorts heeft de raadsman strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn bepleit.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft op de bewezen verklaarde wijze een ruimte op de bovenverdieping aan een persoon ter beschikking gesteld, waarin die persoon een hennepkwekerij exploiteerde. In de ruimte was een hennepkwekerij met 1876 planten ingericht en is 29140 gram aan hennep aangetroffen.
Daarmee is hij de dader opzettelijk behulpzaam geweest bij het opzettelijk telen van de hennepplanten en het aanwezig hebben van hennep. De productie van hennep houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft.
De verdachte heeft zich daar onvoldoende rekenschap van gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Bij de bepaling van de duur van de straf houdt het hof ook rekening met de omstandigheid dat hij, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2021, niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf voorts gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Als uitgangspunt voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep met een gewicht tussen de 25.000 en 250.000 gram hennep zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden als passend kunnen worden beschouwd. Als uitgangspunt voor het opzettelijk telen van hennep van 500 – 1000 hennepplanten zou een taakstraf voor de duur van 180 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden als passend kunnen worden beschouwd.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde (waaronder mede begrepen de aanzienlijke hoeveelheid van de bewezenverklaarde hennep(planten)), en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van andersoortige of lichtere sancties dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Met oplegging van deze gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof komt tot een minder zware strafoplegging dan de rechtbank, nu het hof niet komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen. De door de raadsman bepleite taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf brengt de ernst van het bewezen verklaarde echter onvoldoende tot uitdrukking, mede gelet op de bewezenverklaarde grote hoeveelheid hennep(planten). Al hetgeen overigens door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van het feit onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 19 december 2016 is aangehouden en diezelfde dag in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 1 mei 2019 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 13 mei 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 1 september 2021 – einduitspraak.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat telkens einduitspraak is gedaan na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna 4,5 maanden overschreden. In hoger beroep is sprake van een overschrijding van bijna 3,5 maanden. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijdingen rechtvaardigen, zal het hof de totale overschrijding ten voordele van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 10% en aldus met 17 dagen.
Het hof komt tot de slotsom dat, alles afwegend, verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 153 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 48 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
153 (honderddrieënvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 1 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.