ECLI:NL:GHSHE:2021:4222

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
20-000461-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met een ijzeren staaf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mishandeling, waarbij hij meerdere keren met een ijzeren staaf heeft geslagen tegen het hoofd en lichaam van de aangever. De feiten vonden plaats op 3 augustus 2019, toen de verdachte naar de woning van de aangever ging om een confrontatie te zoeken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, wat getuigt van een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van de aangever.

Het hof heeft de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting in acht genomen en heeft besloten om geen aanleiding te zien om hiervan af te wijken. De benadeelde partij heeft schade geleden als gevolg van de mishandeling, met een totale schadevergoeding van €996,04, bestaande uit €246,04 aan materiële schade en €750,- aan immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de verdere behandeling van de vordering ten aanzien van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen.

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en 60 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van gijzeling indien de schadevergoeding niet wordt betaald. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000461-20

Uitspraak : 3 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 14 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-238692-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft een wijziging van de tenlastelegging gevorderd welke, gehoord hebbende de raadsman en verdachte, is toegewezen en aan dit arrest is gehecht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de tenlastegelegde poging zware mishandeling bewezen wordt verklaard en dat verdachte wordt veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf. De advocaat-generaal acht hetzelfde schadebedrag toewijsbaar als door de rechtbank is toegewezen. Voorts vordert de advocaat-generaal de schadevergoedingsmaatregel en daarnaast gijzeling in geval dit bedrag niet of niet geheel zou worden betaald.
Door en namens verdachte is bepleit dat hij (deels) zal worden vrijgesproken van het alternatief/cumulatief tenlastegelegde. Voorts is een beroep gedaan op noodweer(exces) en hieraan de consequentie verbonden dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2019 te [plaats] ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een of meerdere malen met een ijzeren staaf, althans een hard
voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde] heeft geslagen en/of
- met een ijzeren staaf met kracht op de keel/borstkas van die [benadeelde]
heeft gedrukt en/of getrokken en/of
- een of meerdere malen tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft
getrapt, terwijl hij op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 3 augustus 2019 te [plaats]
[benadeelde] heeft mishandeld door
- een of meerdere malen met een ijzeren staaf, althans een hard
voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde] te slaan en/of
- met een ijzeren staaf met kracht op de keel/borstkas van die [benadeelde]
te drukken en/of trekken en/of
- een of meerdere malen tegen het lichaam van die [benadeelde] te trappen,
terwijl hij op de grond lag.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 augustus 2019 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door meerdere malen met een ijzeren staaf op/tegen het hoofd en het lichaam van die [benadeelde] te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Poging zware mishandeling
Uit in ieder geval de aangifte, de verklaring van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] volgt dat verdachte met een ijzeren staaf geweld heeft uitgeoefend op de heer [benadeelde] (hierna: aangever). Verdachte bekent een ijzeren staaf te hebben gebruikt, maar alleen om zich te weren en heeft daar niet mee geslagen.
Naast voornoemde verklaringen bevindt zich in het dossier een medische verklaring alsmede diverse foto’s van aangever. Uit deze stukken leidt het hof af – in het bijzonder gelet op de pagina’s 14 en 19 van het politiedossier van 27 augustus 2019 – dat aangever verwondingen heeft gehad die, gelet op de zichtbare parallelle lijntjes, goed zouden kunnen passen bij een draadeind die verdachte naar zijn eigen zeggen in de buurt van zijn fiets heeft gevonden en die door hem ter verdediging is gebruikt. De foto’s laten verwondingen zien op (onder meer) de rug, het rechteroor en de rechterkant van aangevers hoofd.
Uit het vorenstaande volgt, in weerwil van de ontkenning, dat verdachte aangever met een ijzeren staaf heeft geslagen waardoor letsel is ontstaan. Het hof kan uit de bewijsmiddelen onvoldoende vaststellen met welke kracht verdachte heeft geslagen.
Voor het beantwoorden van de vraag of de tenlastegelegde poging zware mishandeling feit bewezen kan worden dient beoordeeld te worden of het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. Beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Uit het vastgestelde letsel noch anderszins kan het hof afleiden dat de geweldshandelingen zodanig zijn geweest dat deze een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel hebben opgeleverd. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van de tenlastegelegde poging zware mishandeling. In het licht van deze vrijspraak komt de vraag of verdachte zich met succes kan beroepen op noodweer(exces) hier niet meer aan de orde.
Mishandeling
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
In het einddossier zijn diverse berichten opgenomen die door verdachte en aangever op 3 augustus 2019 naar elkaar zijn gestuurd. Uit de door verdachte gebruikte bewoordingen en het feit dat verdachte kort na het verzenden van deze berichten aan de deur bij aangever stond, leidt het hof af dat de intenties van verdachte waren gericht op een fysieke confrontatie met aangever.
Verdachte heeft verklaard dat reeds bij het open doen van de voordeur hij door aangever met een knuppel werd aangevallen. Uit het dossier volgt dat aangever inderdaad over een knuppel beschikte en deze ook heeft gebruikt. Het staat echter niet vast of aangever degene is geweest die een slagvoorwerp als eerste heeft gebruikt. De vaststelling daarvan kan evenwel buiten beschouwing blijven om de volgende reden.
Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt.
Van zo’n bijzondere omstandigheid is hier sprake, althans indien en voor zover aangever als eerste geweld zou hebben aangewend. Het handelen van verdachte, blijkend uit de inhoud van de door hem naar aangever verstuurde berichten en het zich direct daarna naar de woning van aangever begeven, was naar het oordeel van het hof louter gericht op een confrontatie als hiervoor bedoeld.
Als niet aangever maar verdachte als eerste een geweldshandeling heeft verricht kan verdachte onder de gegeven omstandigheden niet met vrucht een beroep doen op noodweer(exces) omdat in dat geval geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die al dan niet aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van het beroep op noodweer(exces).
Het hof verwerpt mitsdien dit verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging zware mishandeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen van 4 maanden.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door meerdere keren met een ijzeren staaf te slaan tegen hoofd en lichaam van aangever. Bovendien heeft verdachte zich naar de woning van aangever begeven om daar de confrontatie op te zoeken. Het handelen van verdachte getuigt daarmee van een fundamenteel gebrek aan respect voor andermans lichamelijke integriteit en het recht op een veilig thuis.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 september 2021, waaruit blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof in het bijzonder ook acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting die bij mishandeling met gebruikmaking van een slagwapen (in casu: ijzeren staaf) als uitgangspunt voor straftoemeting een taakstraf van 120 uur vermelden.
Alles bijeen genomen ziet het hof geen aanleiding om in dit geval af te wijken van het hierboven genoemde LOVS-oriëntatiepunt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.218,04. Deze vordering omvat een schadebedrag van € 218,04 (exclusief de abusievelijk niet meegetelde, maar wel opgevoerde ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 28,-) ter zake materiële schade en een bedrag van € 2.000,- ter zake immateriële schade. Deze vordering is, inclusief € 28,- ziekenhuisdaggeldvergoeding, bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft de vordering inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 750,- aan immateriële schade en € 246,04 aan materiële schade. Voorts is het hof van oordeel dat een verdere behandeling van de vordering ten aanzien van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 246,04 aan materiële schade en een bedrag van € 750,- aan immateriële schade, zijnde in totaal € 996,04. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 996,04 (negenhonderd zesennegentig euro en vier cent) bestaande uit € 246,04 (tweehonderdzesenveertig euro en vier cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente 3 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 996,04 (negenhonderd zesennegentig euro en vier cent) bestaande uit € 246,04 (tweehonderdzesenveertig euro en vier cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 19 (negentien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 3 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.